De Zeventiende Eeuw. Jaargang 13
(1997)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 235]
| |
De Vrede van Munster en de Republiek der Letteren
| |
De Republiek der Letteren: oorlog en vredeIn een interessant artikel van enige jaren geleden heeft Maarten Ultee al vanuit twee verschillende invalshoeken de invloed bestudeerd van politieke verwikkelingen en beslissingen op de Republiek der Letteren in de decennia rond 1700 en | |
[pagina 236]
| |
het verband vastgesteld tussen oorlog enerzijds en het wetenschappelijke en culturele leven in Europa anderzijds.Ga naar eind3.De hier gepresenteerde voorlopige analyse van de reacties van geletterden op een belangrijk politiek feit als de vrede van Munster sluit volledig aan bij Ultees werkwijze, met name omdat ook in dit verband zal worden gewezen op de algemene effecten van de politiek op het geletterde verkeer in de Respublica Litteraria. Het verlangen naar vrede en harmonie is vooral bij de geleerde zestiende- en zeventiende-eeuwse humanisten die zich tot de Republiek der Letteren mochten rekenen, heel sterk geweest. Sinds het begin van de zestiende eeuw was Europa immers in politiek en religieus opzicht meer dan ooit tevoren verscheurd geraakt en sinds de tijd van Erasmus was dan ook steeds in allerlei toonaarden een Querela Pacis, een weeklacht van de vrede, ten gehore gebracht. Voor Erasmus en vele latere humanisten hadden mensen en vooral volgelingen van Christus de opdracht met elkaar in vrede en harmonie te leven; voor de leden van de Europese gemeenschap van geletterden betekende het dat politieke en confessionele geschillen moesten worden overstegen. Wat kon er bovendien temidden van oorlogsgeweld terechtkomen van de beoefening der bonae et sacrae litterae (de schone - profane - en gewijde letteren)? Zo komt men dan ook in brieven uit die periode de verzuchting tegen dat de Muzen zwijgen temidden van het wapengekletter. De verwoestingen door oorlogsgeweld in de Duitse landen vormden daarvan het meest schrijnende voorbeeld. Ook al heeft de recentere geschiedschrijving laten zien dat de Duitse cultuur slechts voor een beperkte periode en niet overal monddood is gemaaktGa naar eind4., vast staat dat vele gebieden zich na het oorlogsgeweld in een desolate toestand bevonden, dat intellectuele centra als universiteiten en bibliotheken waren vernietigd en dat velen aldaar tijdens de Dertigjarige Oorlog de wijk hadden genomen naar elders.Ga naar eind5. De Duitse hoogleraar Lotichius beschreef in 1631 in een oratie de noodlottige toestand waarin het academische leven zich in vele Duitse landen bevond, maar hij wees er tegelijkertijd op dat het aantal Duitse studenten in Leiden en andere Nederlandse universiteiten jaarlijks steeg.Ga naar eind6. Daar bloeiden de letteren ondanks de oorlog. Sinds het einde van de zestiende eeuw heerste daar voldoende rust en konden geletterden zich overgeven aan de beoefening van kunsten en wetenschappen. Zij die zich verbonden voelden met de Europese Republiek der Letteren, sloten zich evenwel niet af voor de dramatische gevolgen van het oorlogsgeweld elders. Onder meer door de aanwezigheid van vele Duitse studenten en geleerden en andere buitenlanders die zich in de eerste helft van de zeventiende eeuw naar de Noordelijke Nederlanden hadden begeven, waren de Nederlandse geletterden voortreffelijk geïnformeerd over de politieke situatie in andere gebieden. | |
Epistolaire reacties op de Vredehandel te MunsterGeleerden als Hugo Grotius, G.J. Vossius, J.F. Gronovius of André Rivet beschikten over een breed opgezet correspondentienet waardoor zijzelf en de kring rondom hen dagelijks nieuws ontvingen op een wijze die in allerlei opzichten kon concurreren met wat de lezers van gazettes en literaire tijdschriften in de tweede helft van de zeventiende eeuw aan nieuws kregen voorgeschoteld. | |
[pagina 237]
| |
Zo kan bijvoorbeeld aan de hand van de briefwisseling tussen de invloedrijke theoloog André Rivet die in de jaren 1640 aan het stadhouderlijk hof vertoeft als godsdienstleraar van de jonge prins Willem II, en de Parijse parlementsraad Claude Sarrau, een habitué van het dan alom vermaarde Parijse Cabinet DupuyGa naar eind7. bijna wekelijks tussen 1643 en 1647 worden gevolgd hoe het vredesproces verloopt dat uiteindelijk zal moeten uitmonden in de vrede van 1648. De benoeming en samenstelling van de verschillende diplomatieke delegaties, de verschillende intriges die de beraadslagingen bemoeilijkten, zoals geruchten over tussentijdse bilaterale verdragen tussen Spanje en FrankrijkGa naar eind8., allerlei vertragende factoren, het zijn elementen die nu eens uitgebreid, dan weer met een enkele allusie bijna wekelijks vanaf 1643 onderdelen vormen in de uitwisseling tussen deze beide correspondenten van de ‘nouvelles du monde’. Maar afgezien van de concrete informatie die deze brieven over de Munsterse Vredehandel opleveren, is het in dit kader vooral interessant het belang vast te stellen dat de geleerden aan deze vrede hebben gehecht. In een brief van 17 augustus 1645 laat Sarrau duidelijk zijn hang naar vrede zien; na in het kort te hebben meegedeeld dat de hertog van Enghien en Turenne militaire successen hadden behaald in Beieren, vervolgt Sarrau aldus: ‘si ces victoires amenent la Paix, c'est tout le fruict qu'en desirent et attendent les gents de bien, las de veoir tant de sang espandu qui seroit bien employé contre l'Ennemi commun de la Chrestienté qui oze envahir avec grande furie.Ga naar eind9. Rivet moet het hiermee hartgrondig eens zijn geweest, want slechts tien dagen later onderschrijft hij de opvatting van Sarrau in soortgelijke bewoordingen.Ga naar eind10. In augustus 1646 maakt de theoloog zich bezorgd over de voortgang in Munster; le ‘grand dessein de l'anneé’, een algemene Europese vrede, lijkt niet tot het gewenste resultaat te leiden, want een afzonderlijke vrede van de Republiek met Spanje, zoals nagestreefd door het gewest Holland, streek de Franse gezanten zéér tegen de haren en zou dat land voorlopig uitsluiten.Ga naar eind11. Het is opmerkelijk dat ook Constantijn Huygens die aan het hof in Den Haag of ergens te velde met het leger van Frederik Hendrik in de Zuidelijke Nederlanden in het algemeen goed was geïnformeerd, de vredehandel in Munster als een aangelegenheid beschreef die voor de gehele christenheid van groot belang was. Wanneer hij de Franse gezant in Munster Abel Servient in maart 1646 zijn Momenta Desultoria aanbiedt, excuseert Huygens zich voor dit wellicht weinig opportune gebaar omdat hij zich realiseert dat deze zich bevindt op een plaats waar alles draait om ‘la plus serieuse de toutes les negociations de la Chrétienté...’.Ga naar eind12. Alleen als de christelijke naties de gelederen zouden sluiten, kon het Turkse gevaar worden afgewend. Dit is ook de redenering van de Nederlandse consul in Venetië, Josua van Sonnevelt, volgens wie de Serenissime Republiek al haar hoop stelt op een algemene vrede opdat de christelijke vorsten dan hun liefde zouden kunnen tonen voor de veiligstelling van de christenheid en de verderfelijke invasies van de Turk het hoofd zouden kunnen bieden.Ga naar eind13. Als secretaris van de stadhouder had Huygens zeker rechtstreeks inzage in de valise diplomatique. Dat de correspondentie daarom vele kleine details bevat met betrekking tot de voortgang in Munster, is begrijpelijk. Met name via de brieven die hem rechtstreeks bereiken van de secretaris van het Nederlandse gezantschap, zijn vriend en vertrouweling Jacob van der Burgh, wordt Huygens vanaf begin 1646 goed op de hoogte gehouden van alle verwikkelingen. | |
[pagina 238]
| |
Hierboven werd opgemerkt dat de correspondent binnen de context van de Republiek der Letteren zich had te houden aan bepaalde codes; voor alles ging het in de brief om de plicht tot goede communicatie. Een correspondent diende te worden geïnformeerd over al dat nieuws dat hij niet zo makkelijk uit andere bron kon vernemen. Tegen die achtergrond valt het beter te begrijpen dat de brieven van de Leidse hoogleraar Claude Saumaise aan Rivet weinig nieuws bevatten over de vredesonderhandelingen te Munster. De brieven die hij daarentegen schrijft aan Jacques Dupuy in Parijs die daar samen met zijn broer Pierre de koninklijke bibliotheek beheert en dagelijks geleerden ontvangt uit heel geletterd Europa, worden telkens gelardeerd met kleine wetenswaardigheden over de gevoelens van de Nederlanders ten opzichte van de vrede. Een steekproef over een paar maanden in het jaar 1647 leerde dat wekelijks zo de laatste nieuwtjes over Munster naar Parijs werden overgebriefd. Op 11 februari schrijft hij zelfs dat er behalve over de vrede geen ander nieuws te melden is: ‘Je n'ai rien à vous mander d'ici que la paix, la paix...’Ga naar eind14. Een week later wordt door Saumaise opgemerkt dat weliswaar de meeste Nederlanders naar de vrede streefden, maar dat de beste vaderlanders, waarschijnlijk aanhangers van de prins van Oranje, zich meer en meer realiseerden dat de vrede hun minder voordelig zou zijn dan een voortdurende oorlog.Ga naar eind15. Een soortgelijk bericht treft men opnieuw een maand later aan, wanneer Saumaise aan Dupuy laat weten dat de vrede ondanks de tegenwerking van enkele provincies wel haar beslag zou krijgen. Of het moest zijn dat de jonge prins Willem II alsnog erin zou slagen haar tegen te houden; het zou immers in het belang van Oranje zijn, indien de oorlog nog een paar jaar werd voortgezet.Ga naar eind16. | |
De reactie van een ooggetuige François OgierTal van andere brieven van de hand van geleerden en geletterden uit de jaren 1643-1648 zouden nog te citeren zijn waarin summier en soms ook gedetailleerd het laatste nieuws over de voortgang van de onderhandelingen in Munster wordt weergegeven. Hier werden slechts enkele voorbeelden van dit type nieuws gepresenteerd. Een heel ander getuigenis over de Westfaalse vredehandel vormen de brieven en het dagboek van de Parijse geletterde François Ogier die als aalmoezenier van de comte d'Avaux het slepende vredesproces in Munster van nabij had meegemaakt. Bij het uitspreken van de lijdensmeditaties op Goede Vrijdag van 1646 was Ogier er niet voor teruggeschrokken de aanwezige diplomaten op hun plichten te wijzen jegens de christenheid die inmiddels genoeg offers had gebracht: ‘C'est J. Christ qui vous demande et qui vous exhorte’. Hijzelf smeekt U vandaag door zijn wrede en smartelijke kruisdood, door zijn bloedvergieten en lijden aan het vermorzelde Europa de vrede terug te geven. Hoe kunnen gelovige keizers, christelijke vorsten en katholieke koningen zich zo onverzoenlijk blijven opstellen, terwijl twee aartsvijanden, een Jood en een heiden, zich als het ware bij zijn kruis hebben verzoend? ‘Non, non Messeigneurs, il n'en sera pas ainsi, ... Cette sainte journeé ne se passera pas’, deze heilige dag zal niet ten einde lopen zonder dat er een belangrijke stap is genomen in de goede richting. Uw eer als christen, Uw reputatie van vroomheid staan op het spel, wanneer op deze Goede Vrijdag niet een belangrijk en doorslaggevend vredesartikel wordt ondertekend.Ga naar eind17. Ogier zelf | |
[pagina 239]
| |
moet al geruime tijd pessimistisch gestemd zijn; een gevoel dat in de loop van 1647 vanuit een Frans perspectief alleen maar sterker is geworden. In een brief van 1 november van dat jaar laat hij een Parijs correspondent dan ook weten dat inmiddels sinds 4 jaar naar de vrede werd uitgezien, tot groot nadeel van de christenheid... en als enige dagen later iedereen ervan overtuigd is dat zéér binnenkort de vrede zal worden getekend, verklaart Ogier er niet in te kunnen geloven, zolang deze geen feit is geworden.Ga naar eind18. De getuigenissen van Ogier zijn in belangrijke mate de verslagen van een ooggetuige en derhalve maar gedeeltelijk vergelijkbaar met die van zijn geletterde tijdgenoten die het politieke nieuws via allerlei verschillende kanalen vernamen. | |
De mate van betrokkenheid bij de Vrede van MunsterDe persoonlijke betrokkenheid van een correspondent bij de gebeurtenissen in Munster en andere politieke actualiteiten heeft zeker een belangrijke invloed gehad op de wijze waarop dit type nieuws werd gerapporteerd. De Nederlandse geletterden lijken zo na eind 1647, wanneer de belangrijkste problemen voor de Republiek uit de weg zijn geruimd, in hun brieven minder geïnteresseerd in de afwikkeling. Voor de Fransen ligt dat anders. In de brieven van de Parijzenaar Jacques Dupuy evenals in die van de Franse theoloog André Rivet klinken in de eerste maanden van 1648 spijt en ongerustheid door over de wending die de onderhandelingen in Munster voor Frankrijk hadden genomen. Frankrijk was nog steeds in oorlog met weinig hoop op vrede, zo laat Dupuy begin februari aan N. Heinsius weten.Ga naar eind19. De in het algemeen goed geïnformeerde Rivet schrijft eind maart 1648 aan zijn geloofsgenoot Valentin Conrart dat er in de Republiek allerlei lieden waren die daar het bericht hadden laten circuleren dat Frankrijk - ongetwijfeld Mazarin - met opzet het vredesproces had getraineerd, ‘la misère du peuple’ ten spijt, en voor een ‘guerre perpetuelle’ had gekozen.Ga naar eind20. Hoe het ook zij, voor Rivet met zijn vele banden in Frankrijk zijn de bereikte resultaten zeker niet bevredigend. Opmerkelijk is ook dat de geleerde correspondenten nauwelijks signaleren dat de Nederlanders de Fransen in deze laatste fase van de vredesonderhandelingen in het algemeen zeer onheus bejegenden. Alleen Rivet, ongetwijfeld wegens zijn plaats aan het hof waar al het nieuws samenstroomde, schrijft al in september 1646 dat Holland ‘regardant son proffit, toute mercuriale, est ennuyeé de Mars...’, dat deze provincie uit eigenbelang er niet voor zou terugschrikken Frankrijk te laten vallen en met Spanje een afzonderlijk vredesverdrag te sluiten.Ga naar eind21. Vast staat dat in de door ons geraadpleegde brieven van Nederlandse correspondenten uit het jaar 1648 weinig of geen nieuws meer te vinden is over de gebeurtenissen in Munster.Ga naar eind22. | |
De Leidse reactie op de Vrede van MunsterNog opmerkelijker is het dat de vredesluiting van Munster noch de voorbereiding daarvan rechtstreeks sporen heeft nagelaten in de officile bronnen van de Leidse universiteit. Leiden dat als een intellectueel kruispunt van de Republiek der Let- | |
[pagina 240]
| |
teren mag worden beschouwd, trok in deze jaren vele studenten en geleerden uit heel Europa van wie mag worden aangenomen dat de politieke ontwikkelingen in Europa hen niet onberoerd hebben gelaten, temeer daar deze zo direct van invloed waren op het intellectuele leven. Ongetwijfeld zullen de brieven van individuele Leidse geleerden en studenten in de jaren 1645-1648 soms details over de Westfaalse gebeurtenissen hebben bevat, maar de door de Leidse hoogleraar Marcus Zuerius Boxhornius in 1648 geschreven oratie ter gelegenheid van de vrede lijkt, voor zover kon worden nagegaan, geen sporen te hebben nagelaten in de acten van de Leidse senaat of in de beraadslagingen van de curatoren, evenmin als in de genoemde geleerdencorrespondenties.Ga naar eind23. Het is dan ook zeer de vraag of de rede wel als zodanig werd uitgesproken. Wel werd van de oratie kort nadien ook een Nederlandse vertaling gemaakt in een verzamelbundel die begin 1649 verscheen onder de titel Olyf-Krans der Vreede. Naast deze ‘Oratie van de vrede’ treft men in de bundel naast een groot aantal gedichten ter gelegenheid van de vrede en Vondels Leeuwendalers uit 1647, nog een tweede oratie aan, getiteld ‘Trompet of Lofrede over den Eeuwigen Nederlantschen Vrede’, door D.A. verduytscht.Ga naar eind24. Of deze oratie tevens een eerdere Latijnse versie heeft gekend en in een Leidse context mag worden geplaatst, kon door mij niet worden vastgesteld.Ga naar eind25. Zowel in deze laatste redevoering als in de oratie van Boxhorn wordt het belang van de Nederlandse vrijheid en onafhankelijkheid onderstreept mede in verband met de realisering van de idealen van de Republiek der Letteren. Boxhorn presenteert zijn gehoor eigenlijk n indrukwekkende lofzang op de eind zestiende eeuw door de Nederlanders zo duur bevochten vrijheid op de Spanjaarden. Dank zij de vrede van Munster was die ‘so dier ende met so veel bloet gekochte vryheit [thans] by onse vyanden selve erkent ende gerechtvaerdight, welcke de grootste eere is, die den volckeren kan toekomen’.Ga naar eind26. Het bloed der vaderen, zo vervolgt Boxhorn, had niet voor niets gevloeid en alle ‘oorloochstochten’ hadden geen ander doel gehad dan alleen de nu eindelijk herwonnen vrede. Nu zouden de vruchten van de vrede echt kunnen worden geplukt en konden ‘alle loffelycke konsten ende wetenschappen by dese tyden wederom lustich verquickt ende weelich opgequeeckt’ worden.Ga naar eind27. Boxhornius was er zich volledig van bewust dat de vrijheid een eerste voorwaarde was voor de bloei van de Republiek der Letteren, maar het Leidse geleerde en geletterde milieu voor de geleerden. | |
De Republiek der Letteren en de afwezigheid van politiek engagementDe vrede en vrijheid die in deze redevoering wordt bezongen, paste geheel en al bij het ideaal van de Republiek der Letteren, waarin geen politieke of confessionele repressie paste en waarin het verkeer tussen de leden vrij diende te zijn. Want wanneer voor de geleerden uit de Republiek der Letteren de politieke situatie zodanig verslechterde dat hun vrijheid aan banden werd gelegd of dat het hun niet meer mogelijk was hun wetenschappelijke activiteiten voort te zetten, dan wordt daarvan onmiddellijk en op directe wijze melding gemaakt. Zo krijgt het nieuws over de politieke actualiteit in de brieven van Jacques Dupuy een heel andere toon, wanneer Parijs in januari 1649 wordt opgeschrikt door de Fronde. Er klinkt dan angst door in de brieven voor ‘la furie de nostre peuple’ en in elke | |
[pagina 241]
| |
brief tijdens de jaren van de Franse Fronde worden de politieke ontwikkelingen op de voet gevolgd. Meer dan eens wordt daarbij expliciet het verlangen naar vrede uitgesproken, omdat alleen een duurzame vrede de beoefening van de bonae litterae zou kunnen waarborgen. Zodra de rust in de zomer van 1649 weer enigszins in de Franse hoofdstad is teruggekeerd, wordt dan ook door Dupuy als belangrijkste resultaat daarvan de mogelijkheid van het vrije uitwisselingsverkeer tussen geletterden gemeld.Ga naar eind28. In september 1650 begint hij een lange excurs over de binnenlandse troebelen aldus: wat betreft de binnenlandse situatie, ‘nos affaires publiques sont en un estat si fluctuant et incertain’ dat het weinig verwonderlijk is dat ‘les Lettres y font si peu de progrez’.Ga naar eind29. Op 4 juli 1652 liepen de spanningen in Parijs heel hoog op; het was een dag van echte terreur, waarbij het volk moeilijk in toom viel te houden.Ga naar eind30. Na zijn correspondent een verslag van de laatste gebeurtenissen te hebben gegeven, vraagt Dupuy er begrip voor niet eerder te hebben geschreven; de noodzakelijke gemoedsrust voor het schrijven van een brief had hem ontbroken tijdens al die troebelen.Ga naar eind31. De correspondenties uit deze jaren maken zo duidelijk dat de leden van de Republiek der Letteren vooral gevoelig zijn voor politieke gebeurtenissen, die zich in hun directe nabijheid afspelen en rechtstreeks interfereren met hun eigen wetenschappelijke activiteiten. Een politieke positiebepaling moet men van deze geletterden echter niet verwachten. Zij engageren zich met geen enkele partij en streven slechts naar een situatie die hun optimale mogelijkheden biedt voor hun wetenschappelijke bezigheden.Ga naar eind32. Wanneer Mazarin in augustus 1652 Frankrijk moet ontvluchten, dan is Dupuy daar een voorstander van omwille van de rust; maar, wanneer Mazarin korte tijd later op het punt staat naar Frankrijk terug te keren, bekent Dupuy dat dit hem eigenlijk onverschillig laat: ‘il ne nous importe, pourveu que nous ayons la paix’.Ga naar eind33. De leden van deze Europese gemeenschap van geletterden zijn a-politiek, maken geen duidelijke politieke keuzes en kennen in dit opzicht nog geen enkel engagement. Zo kon Christiaan Huygens probleemloos in het rampjaar 1672 met een jaargeld van Lodewijk XIV in Parijs zijn onderzoek voortzetten als lid van de Académie Royale des Sciences; dat de oorlog het briefverkeer met de Republiek zou kunnen bemoeilijken, was eigenlijk zijn enige zorg. Deze a-politieke houding is uitstekend verwoord door de Franse geletterde Jean Chapelain in een brief aan Nicolaas Heinsius van 14 juni 1652. Naar de opvatting van Chapelain, kan een doorsnee burger, die geen directe politieke verantwoordelijkheden draagt, bij alle troebelen waardoor Frankrijk in deze periode werd opgeschrikt, weinig anders doen dan zijn lot lankmoedig ondergaan. Slechts voor hen die zich ook burgers van de Republiek der Letteren mogen noemen, was er nog een andere troost of afleiding bij alle ellende: ‘il s'en faut sauver du mieux que l'on peut dans le sein des Muses qui ont des remedes pour toutes afflictions, et qui adoucissent toutes les douleurs si elles ne les guerissent’.Ga naar eind34. Ook uit deze ‘cri de coeur’ blijkt nog eens duidelijk dat geletterden zich weinig aan de politieke situatie gelegen hebben laten liggen, zolang het commercium litterarium (literair verkeer) niet in gevaar kwam. Het briefverkeer en de verspreiding van nieuwe publicaties mochten door niets worden belemmerd. Obstakels op dit terrein hinderden de geleerden rechtstreeks; zo had de Dertigjarige oorlog met name een verwoestend effect gehad op de Duitse boekhandel in de periode 1630- | |
[pagina 242]
| |
1640.Ga naar eind35. Ook was het voor de leden van de Republiek der Letteren van groot belang en noodzakelijk vrijelijk te kunnen reizen om geleerdencentra in den vreemde te kunnen bezoeken.Ga naar eind36. Daarom schrijft Valentin Conrart aan Rivet op 10 januari 1647 dat hij nog steeds hoopt een sinds lang voorgenomen reis naar de Lage Landen te kunnen maken, wanneer de vredehandel in Munster met succes zal zijn bekroond.Ga naar eind37. | |
Een korte terugblikDe korte rondgang door een aantal representatieve correspondenties uit de periode 1645-1652, laat zien dat de plaats die de Vrede van Munster en de langdurige daaraan voorafgaande onderhandelingen in de geleerdencorrespondenties hebben ingenomen, slechts bescheiden is. Alleen voor zover de politieke situatie van de individuele geletterde daartoe rechtstreeks aanleiding gaf, lijken de gebeurtenissen een rol van betekenis te hebben gespeeld in de preoccupaties van de leden van de Republiek der Letteren. Wel wordt er nieuws uitgewisseld over de politieke situatie van het moment, indien de conventies ten aanzien van een adequate informatievoorziening dit vragen, terwijl de geletterden er zich ook van bewust zijn dat vrijheid en onafhankelijkheid noodzakelijke voorwaarden waren voor de bloei van kunsten en wetenschappen, zoals dat heel expliciet wordt verwoord in de oratie van de Leidse hoogleraar Boxhorn. De geletterde had rust nodig om zich aan de Muzen te kunnen overgeven; in die zin waren vrede en harmonie in deze gemeenschap altijd nastrevenswaardige humanistische idealen. Hij moest bovendien kunnen beschikken over het goede instrumentarium, een deugdelijke bibliotheek en het laatste literaire en andere nieuws. Maar zolang het strijdgewoel op de Europese slachtvelden zijn commercium litterarium niet echt in de weg stond, nam hij slechts als een belangstellend toeschouwer de politieke ontwikkelingen waar die hij omwille van de noodzakelijke nieuwsuitwisseling voor collegae in (nieuws) brieven optekende, zonder dat daarbij enig politiek engagement aan te pas kwam. |
|