De Zeventiende Eeuw. Jaargang 13
(1997)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
De viering van de Vrede van Munster in Amsterdam: de dichters Geeraardt Brandt en Jan Vos bevestigen hun maatschappelijke positie
| |
[pagina 194]
| |
hún verbeeldende inventie aan den volke te tonen. Tevens zouden beiden de Vrede van Munster aangrijpen om zich ook in weidse poëtische verbeeldingen te presenteren als vertegenwoordigers van een nieuwe dichtersgeneratie. Op hun vertoningen en gedichten zal ik in het volgende ingaan.
Op 5 juni werden in drie op de Dam opgerichte theaters eerst de zes door Coster ontworpen tableaux alternerend vertoond, gevolgd door de serie van Brandt en tot slot die van Vos. Bij elke vertoning hoorde een toelichtend vers. Deze verzen waren op de Dam waarschijnlijk alleen te lezenGa naar eind6., maar zullen wel uitgesproken zijn toen vanaf 8 juni, drie dagen later, al deze vertoningen in een achtereenvolgende serie van acht voorstellingen in de Schouwburg werden herhaald.Ga naar eind7. Alle verzen, maar alleen in het geval van Coster en Brandt samen met korte beschrijvingen, werden in 1648 in pamfletvorm uitgegeven,Ga naar eind8. die van Coster o.a. in een uitgave met afbeeldingen van de theaters met een dubbele set tableau's.Ga naar eind9. In 1649 verschenen ze allemaal opnieuw in de Olyf-krans en in datzelfde jaar die van Brandt ook nog eens in de uitgave van zijn Gedichten, maar hier met een veel uitgebreidere beschrijving van het eerste tafereel en zeer uitvoerige toelichtingen daarop.Ga naar eind10. Zowel Coster als Brandt ontwierpen tableaux waarin de vrijheidsstrijd tegen Spanje door middel van historische parallellen werd uitgebeeld. Maar waar Coster in een traditionele typologische uitbeeldingswijze figuren uit de mythologische en klassieke geschiedenis vergeleek met de voor vrede strijdende Oranjestadhouders, daar koos Brandt voor taferelen uit de geschiedenis van de eigen, Bataafse voorouders der Nederlanders.Ga naar eind11. Deze tableaux, van de ballingschap van Bato tot de vrijheidsstrijd tegen de Romeinen, werden echter niet alleen gepresenteerd als parallel met het recente verleden, maar herinnerden tevens aan de oorsprong van de Hollandse natie. Brandt sloot aan bij de al vaker benadrukte vergelijking tussen het verzet van Claudius Civilis en dat van Willem van Oranje; alleen zette hij in zijn eerste tableau Willem I niet op één lijn met Civilis maar met Bato, de edele prins der Katten die zijn volgelingen in Batavia, het vroegere Holland, een vrij land had gegeven.Ga naar eind12. In de volgende vertoningen werd eerst het sluiten en het verbreken van het Bataafs-Romeinse verbond vergeleken met fasen in de relatie tussen de Nederlanders en Spanje. Vervolgens vergeleek Brandt het herstel van de Bataafse vrijheid door de overwinning van Civilis met de huidige situatie, die in het slottafereel uitmondde in de bezwering van de door de Bataven bevochten vrede, waarin voormalige vijanden nu bondgenoten waren geworden. Op 13 juni droeg Brandt in de Schouwburg deze ‘Vertooningen van Klaudius Civilis’ op aan de regeerders van de stad, die, zo verzekerde hij, als een tweede Rome in vrede zou bloeien, mits vrijheid, gastvrijheid, recht en eendracht gewaarborgd bleven, én de regering de poëzie zou blijven begunstigen.Ga naar eind13. Door Hoofts vaderlandse tragedie Baeto als uitgangspunt te gebruiken voor de opzet van zijn eerste tableau onderstreepte Brandt de continuïteit tussen zijn gestorven voorganger en hemzelf. Dit tafereel van de ‘Ballingschap van Bato, die [...] de Vryheit in het Eylandt brenght [...]’ wordt in de versie in Brandts Gedichten dan ook het meest uitgebreid beschreven.Ga naar eind14. De hier vermelde veelkoppige configuratie van soldaten-met-paarden en druk doende vrouwen zal overigens op de Schouwburgvoorstelling zijn gebaseerd, waarbij behalve van levende figuren ook gebruik gemaakt werd van beschilderde achtergrondschermen.Ga naar eind15. De gede- | |
[pagina 195]
| |
tailleerd beschreven opstelling op de voorgrond lijkt echter wel op de Dam vertoond te zijn. Aan de linkerzijde van de nobele Bato, omringd door met dierenvellen uitgedoste Bataafse edelen, stond dan de baar van zijn door Penta vermoorde vrouw Rijcheldin, waar zijn zoontje op wilde klimmen. Aan zijn rechterzijde zag men op een troon de ‘Duitsche Vryheit’ zitten, met in haar hand de legerstandaard der Katten, en Bato's deugden Matigheid, Rechtvaardigheid en ‘voorzichtige Kloekmoedigheid’ aan haar voeten. Waar het toneelpubliek afscheid genomen had van Hoofts Baeto op het punt dat hij de zijnen uit het land der Katten zou leiden, daar voerde Brandt hem nu bij zijn aankomst in het nieuwe vaderland weer op. In de uitvoerige geleerde aantekeningen die Brandt in zijn Gedichtenuitgave als toelichting op deze beschrijving publiceerde, zou hij verscheidene malen opnieuw naar Hooft verwijzen, vooral naar diens meerdere keren door hem geciteerde Baeto, maar ook naar de Geeraerdt van Velsen, de Nederlandsche Historiën en ander historiewerk.Ga naar eind16. Brandt deed in deze aantekeningen nu vooral zijn best om zich als onderlegd historicus te presenteren, die niet alleen een menigte klassieke en eigentijdse geschiedschrijvers kende, maar ook eigentijdse dichters als Vondel, Hooft en Huygens.
Anders dan Brandt stapte Jan Vos in zijn vertoningen af van het gebruik van historische parallellen, en ook bezag hij de vrede tussen de Republiek en Spanje nu eens niet vanuit een uitsluitend op het eigen land geconcentreerd oogpunt, maar in een universeel, allegorisch voorgesteld kader van oorlog en vrede in een Europese context. Dit was de eerste keer dat Vos zijn meesterschap demonstreerde in het ontwerpen van weidse allegorische tableaux waarom hij in de komende jaren zo beroemd zou worden. Bij gebrek aan beschrijvingen kan men deze overigens alleen reconstitueren op grond van de bijbehorende verzen. Vos' Europese perspectief - waarmee hij in feite aansloot bij de visie van VondelGa naar eind17. - blijkt al direct in de eerste vier taferelen, alle bemand met personificaties. Nadat men in het tafereel met de titel ‘'t Gewapende Euroope’ gezien had hoe razernij en ambitie, onder het mom van religieuze motivatie, een gruwelijke oorlog hadden ontketend waarin ook de Nederlanden zich hadden gestort, verbeeldde Vos eerst het door innerlijke strijd verscheurde Europa, bedreigd door het Turkse gevaar, dan de acceptatie van de vrede door Europa's moegestreden vorsten, die vervolgens met vreugde de terugkeer van de deugden Trouw, Onschuld, Burgerliefde en ‘Eerbaarheidt’ verwelkomden, die de garantie vormen voor voorspoed in de handel. In de volgende drie vertoningen stonden de Nederlanden centraal, wier vrijheid door de Oranjes was bevochten en die door hun met Spanje gesloten vrede de andere Europese volken tot voorbeeld strekten. In de achtste vertoning werd onder de titel ‘'t Veilige Neederlandt’ het algemene geluk dat de vrede aan kunst en wetenschap brengt, verbeeld, waarbij men ook zag hoe een aantal Europese vorsten zich verenigde in de strijd tegen de Turken en probeerde de burgeroorlog in Engeland te bezweren. De heldin van het laatste tafereel was de stedemaagd van Amsterdam, die door vertegenwoordigers van de hele wereld werd geëerd als ‘Moeder der Vreede’.Ga naar eind18.
In deze zelfde tijd demonstreerde Vos voor het eerst ook de spankracht van zijn epische verbeelding in de uitgave van een gedicht van meer dan duizend regels, | |
[pagina 196]
| |
waarin hij de Vreede tusschen Filippus de Vierde, koning van Spanje; en de Staaten der vrye Neederlanden bezong.Ga naar eind19. Met zijn onderwerp én met zijn opdracht aan Andries Bicker, de leider van de ‘Bickerse league’, die hij ook in zijn gedicht eerde als de rechtschapen ijveraar voor de vrijheid en de vredeGa naar eind20., stelde hij zijn dichterschap bovendien uitdrukkelijk in dienst van de machthebbers van zijn stad. Hiermee concurreerde hij met Vondel, die ter gelegenheid van de vredessluiting zijn gedicht De getemde Mars opdroeg aan de Amsterdamse burgemeesters, die hij ook eerde in zijn Vredezang. De andere Amsterdamse dichters die naar aanleiding van de vredessluiting in 1648 aparte gedichten publiceerden, namelijk Six van Chandelier en een zekere BeelthouwerGa naar eind21., plaatsten zich daarin niet onder de bescherming van de stedelijke machthebbers. Wel zou Reyer Anslo later in het jaar naar aanleiding van de eerste-steenlegging van het Stadhuis zijn gedicht Het gekroonde Amsterdam aan de burgemeesters opdragen (en daarvoor door hen beloond worden), evenals Vondel zijn Bouwzang.
In zijn gedicht, waarvan de opdracht op 15 mei 1648 is gedagtekend, beschreef Vos in een stortvloed van verheven poëtische taal wat hij eerst had gevisualiseerd: de Nederlands-Spaanse vrede die als eerste wordt gesloten temidden van een door oorlog geteisterd en naar vrede snakkend Europa. Eerst zoekt het droeve Europa een toevlucht in het lieflijke slot van de Vrede. Deze zorgt er eerst even voor dat het oorlogsvuur wordt getemperd, maar na het opnieuw oplaaien van de strijd in zoveel verschillende landen moet ze al haar overtuigingskracht inzetten om de krakelende onderhandelaars in Munster tot het staken van de strijd te bewegen. Het gedicht eindigt met een verbeelding van de eer die Europa ‘in 't vreedigh Neederlandt’ van alle andere werelddelen ontvangt en met een evocatie van de algemene blijdschap over het sluiten van de vrede in de Nederlanden. Vos benadrukte in dit gedicht ook de rol van dichters in deze feestvreugde, met name uit een milieu waarin hij enkele jaren tevoren zelf was geïntroduceerd: de kring om de nu gestorven P.C. Hooft. Eerder in zijn gedicht had hij al Hooft zelf om inspiratie gevraagdGa naar eind22. en de eveneens gestorven Barlaeus aangeroepen met de vraag hoe hij zonder diens wijsheid de vrede zou kunnen beschrijven.Ga naar eind23. Tot slot voerde hij Tesselschade op die hij zingend liet aankondigen dat Huygens weer in vier talen zou dichten, Vossius weer op zou leven, terwijl Westerbaen, Graswinckel en Brosterhuysen een eeuwig durende ‘krans van letteren’ voor de vrede aan het maken waren.Ga naar eind24. Tesselschade kreeg ook Vos' laatste woord, waarin ze de Zweedse, Duitse en Franse vorsten opriep om de oorlogspoort te sluiten. Vondel werd niet bij name genoemd, maar wel zinspeelde Vos op de opvoering van diens Leeuwendalers.Ga naar eind25.
Het lijkt wel of Brandt zich gehaast heeft om Vos in zijn bevestiging van zijn dichterschap te overtroeven. Op zijn beurt zette hij zich aan een epische vredeszang die wel anderhalf maal zo lang was als die van Vos. Op het sluiten der eeuwige vreede, tusschen de H.M.H. Staaten der vrije Vereenigde Nederlanden, en zijn Majesteyt van Spanje telt ruim vijftienhonderd verzen: maar dan wel rijmloos! In zijn opdracht aan burgemeester Cornelis de Graaf benadrukte Brandt bovendien veel explicieter dan Vos de vaderlandsliefde die uit zijn poëzie zou blijken, en aan het slot van zijn gedicht wenste hij opnieuw de stad voorspoed-in-mate, gewaarborgd door de | |
[pagina 197]
| |
deugden van haar wijze en rechtschapen regeerders. Als dichter beriep Brandt zich tegenover maecenas De Graaf op de autoriteit van Barlaeus, die het begin van zijn rijmloze gedicht zou hebben gelezen en goedgekeurd (daarmee ook suggererend dat hij er al voor januari 1648 aan begonnen was). Ook plaatste hij zich in zekere zin op één lijn met Vondel, wiens lof op De Graafs vader hij overnam, én met Huygens, wiens Franse gedicht voor Frederik Hendrik uit de Otia hij citeerde met een kleine variant: ‘De Graaf à veu mes vers’. Tevens maakte Brandt van de rijmloze nood nog een ware deugd: nu het jambische metrum in de Nederlandse poëzie was gevestigd behoefde men zich toch niet meer door slaafse rijmregels te laten binden, zo betoogde hij, en dat nog wel in het vrije Holland!Ga naar eind26. Er is geen aparte uitgave van Brandts vredesgedicht bekend. Het verscheen waarschijnlijk in het begin van 1649 voor het eerst bij dezelfde Rotterdamse uitgever Naeranus die het jaar tevoren ook Vos' gedicht had uitgegeven, en wel als openingstekst in de editie van zijn Gedichten. Behalve als zeer onderlegd historicus van het Bataafse verleden betoonde Brandt zich in de in deze editie opgenomen lange inleiding tot zijn vertoningen een al even kundig geschiedschrijver van de poëzie en het toneel: een geschiedenis die begon bij de heldenlof der Ouden en eindigde met de Amsterdamse rederijkerskamer ‘D'Eglentier’ en de Schouwburg, inclusief een beschrijving van de Amsterdamse vertoningen tot en met die van 1648.Ga naar eind27. Evenals Vos' vredesgedicht werd dat van Brandt waarschijnlijk vlak hierna opnieuw uitgegeven in de Olyf-krans.Ga naar eind28. Eén van de belangrijkste inhoudelijke verschillen tussen de vertoningen van Brandt en Vos was Brandts concentratie op de Hollandse situatie in zeer goed gedocumenteerd historisch perspectief tegenover Vos' algemene verbeelding van de Hollands-Spaanse vrede binnen een Europese context. Dit verschil vindt men terug in beider epische gedichten. Brandt begint zijn gedicht - compleet met verklarende voetnoten - al direct met een principiële rechtvaardiging van de vrijheid der Bataven en richt zich ook daarna vooral op de ontwikkelingen en onderhandelingen die tot de vrede in dit land hebben geleid. Bij Brandt is het dan ook niet Europa die Vrede om hulp komt bidden, maar de Schelde (dus de Spaanse Nederlanden) die Holland klagend om verlossing van de oorlog vraagt, waarna Vrede de Spaanse koning gaat overtuigen van de onmogelijkheid dat Holland ooit onvrijheid zou dulden en probeert de Franse koningin aan haar zijde te brengen. Anders dan Vos gaat Brandt ook uitgebreid in op de recente discussies over het gevaar van het verbond met het trouweloze Frankrijk en legt hij Twist de anti-Spaanse argumenten van de Nederlandse oorlogspartij in de mond, die worden weerlegd door Eendracht, eveneens met een uitvoerige terugblik op de Nederlandse oorlogshandelingen. Ook de stervende Frederik Hendrik spoort zijn zoon tot vrede aanGa naar eind29.), waarna de dichter in een weidse verbeelding Frederik Hendriks opname in de heldenhemel beschrijft, waar o.a. beroemde Amsterdamse burgemeesters zetelen en waar Hooft zijn dapperheid bezingt. Hij besluit met lof van de voor de vrijheid strijdende voorouders, rouw om de dood van Barlaeus, eindigend met een aanspraak tot de eigen stad Amsterdam. Zo bevestigden Vos én Brandt aan de Amsterdamse machthebbers dat zij niet alleen als ontwerpers van toneelmatige vertoningen maar ook als scheppers van poëtische verbeeldingen in staat waren om een voor Amsterdam vreugdevolle gebeurtenis als de Vrede van Munster op gepaste verheven wijze te bezingen: Vos zag | |
[pagina 198]
| |
deze ‘groot’ als een Europese zaak, Brandt benadrukte het nationale aspect van de door de Nederlanders bevochten vrijheid. Beide auteurs herinnerden ook aan de rol van dichters in de gemeenschap: Brandt in het voorwerk tot zijn Gedichten en in de inleiding tot zijn vertoningen, Vos uitvoerig in zijn epische tekst zelf. In zijn inleiding benadrukte Brandt dat de poëzie nu, na de dood van Hooft, ‘verlangt [...] na nieuwe voorstanders onder de geleerden’, zeker nu, volgens hem, de onnavolgbare Vondel door ‘het veranderen van Godsdienst en 't aanhangen der Roomsche zeden [..] zijn gedichten by de gemeenten onaangenaam’ maakte.Ga naar eind30. Weliswaar spreekt Brandt hier speciaal over de Schouwburgsituatie, maar hij suggereert toch dat dit ook de hele ‘Duitsche Dichtkonst’ geldt.Ga naar eind31. Waar Vos zich in zijn vredeszang nog enigszins bescheiden presenteerde als lid van een dichtersgemeenschap, daar bood Brandt zich zowel in zijn vertoningen als in de ambitieuze editie van zijn verzameld werk aan als de opvolger van de grote Hooft, als erudiet Hollands dichter én historicus. |
|