De Zeventiende Eeuw. Jaargang 13
(1997)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
De moeilijke weg naar Munster
| |
[pagina 58]
| |
cussieerd, geprotesteerd en gesaboteerd over de volgende vragen: hoe groot moet de deputatie zijn, wie zal het betalen en welke voorwaarden moeten aan de Spanjaarden gesteld worden. Vooral echter, en in een ceremoniële eeuw als de zeventiende was dat een uitermate belangrijke vraag: welke plaats mag de Republiek in de diplomatieke rangorde van vorsten en naties innemen? | |
Eerste verkenningenGa naar eind3.De eerste keer dat Munster op de agenda prijkte was in januari 1642, toen de Staten-Generaal in de mening verkeerden dat de vredesonderhandelingen al op 25 maart van dat jaar zouden beginnen.Ga naar eind4. Zij verzochten de verschillende gewesten om personen voor een delegatie naar Munster te benoemen. Er werd echter niet of nauwelijks gereageerd. Alleen Zeeland rook gevaar, maar delibereerde alleen over de voorwaarden waaraan de Spanjaarden zonder meer zouden moeten voldoen alvorens er vrede gesloten kon worden. Binnen een paar dagen hadden de Zeeuwen hun standpunt geformuleerd. Naast de eis tot een algemene bevestiging van de zo fameuze trits Unie, Religie en Militie, eisten de Staten de vrije vaart op Indië, het behoud van de territoriale veroveringen in Oost en West en de sluiting van Schelde, Zwin en Sas. Toen 25 maart als begindatum van de vredesonderhandelingen niet haalbaar bleek, verdween Munster uit de resolutieboeken. Na de nederlaag van het Spaanse leger te Rocroi in 1643 werd in de Staten-Generaal opnieuw over een commissie naar Munster gesproken. Twee omstandigheden hadden intussen de vredeswil versterkt. Enerzijds was door de verzwakking van de Spaanse kroon het gevaar voor rekatholisering van het Duitse Rijk bezworen en drong solidariteit met de protestantse zaak niet langer tot voortzetting van de strijd. Daarnaast was het wantrouwen ten opzichte van Frankrijk toegenomen, nu bleek dat de ineenstorting van Spanje misschien tot de verovering van de Zuidelijke Nederlanden zou leiden. In dat geval zou de Republiek de zuidgrens moeten delen met een land dat sterk genoeg was om op zijn beurt naar de hegemonie in Europa te streven. Bovendien waren de belangen van de Nederlanden niet werkelijk gediend met een uitbreiding van het eigen grondgebied. Immers, wanneer Antwerpen een Nederlandse stad zou worden, kon de Schelde niet gesloten blijven en kregen Amsterdam en de andere steden er een zeer geduchte concurrent bij. Om al deze redenen werd de vredeswil, vooral in Holland, steeds sterker, maar vooralsnog waren de tegenstellingen tussen voor- en tegenstanders te groot.
Een van die tegenstanders was stadhouder Frederik Hendrik. Niet dat de prins zonder meer tegen vrede was, maar voorlopig achtte hij de militaire basis voor onderhandelingen nog veel te zwak. Bovendien hechtte hij te veel aan het bondgenootschap met Frankrijk om zonder instemming van de Franse koning over vrede te praten, ofschoon bekend was dat de Staten van Holland er niet zoveel bezwaren tegen hadden. En Frederik Hendrik besefte evenzeer, dat diezelfde Hollanders de koorden van de beurs in handen hadden en hij met hun wensen rekening te houden had. Daarom drong hij erop aan, telkens als de bezending naar Munster ter sprake kwam, in elk geval de militie op peil te houden.Ga naar eind5. Bondgenoot Frankrijk was in feite ook tegen vrede, want kardinaal Mazarin | |
[pagina 59]
| |
hoopte nog altijd op de verovering van de Zuidelijke Nederlanden. Om de Republiek in de oorlog te houden, werd daarom sedert 1635 elk jaar het Frans-Staatse bondgenootschap vernieuwd, met als voornaamste punt dat men alleen gezamenlijk met de Spanjaarden vrede zou sluiten. Toen echter duidelijk werd, dat de vredeswil binnen de Republiek toenam, grepen de Fransen alle mogelijkheden aan om hun bondgenoot van een al te snelle besluitvorming af te houden. Naast geheime steun aan de andere tegenstanders van vrede, weigerden zij aan de voor Den Haag zo belangrijke protocollaire eisen te voldoen. | |
Protocollair eerbetoonReeds lang hadden de Staten-Generaal hun plaats in de diplomatieke rangorde van vorsten en naties voor zich gereserveerd. Voor een staat die in een hiërarchische wereld zijn positie wilde verwerven, was het primair van belang dat die plaats in overeenstemming met zijn waardigheid geacht werd. De Nederlanders wilden door de Europese diplomatie ‘aux sérieux’ genomen worden en gebruikten hun sleutelpositie in de strijd tegen Spanje om een waardige plaats in de protocollaire rangorde van vorsten en naties te verwerven. Zij eisten daarom de positie onmiddellijk na de republiek Venetië, maar nog vóór de keurvorsten. De Franse koning Hendrik IV had dit idee in 1592 voor het eerst naar voren gebracht. Hij was van mening dat ‘de ambassadeur van de Heeren Staten zich vast moest houden aan den mantel van dien van Venetië en niet toestaan dat er zich iemand tusschen drong’.Ga naar eind6. De titel die de Staten-Generaal wilden voeren, was die van ‘Illustres Hauts et Puissants Seigneurs’, - Hoog Mogende Heren -. In deze hoogheid en mogendheid lag de pretentie van de Verenigde Nederlanden duidelijk besloten. Met de magere aanspraak ‘Illustres Seigneurs’ - Doorluchtige Heren - namen zij geen genoegen meer. Zij eisten daarom dat hun gezanten te Munster met de titel ‘extra-ordinaris ambassadeur en plenipotentiaris’ zouden aangeduid worden. De ambassadeur - de hoogste in rang binnen de diplomatieke dienst - werd als de vertegenwoordiger van een soevereine staat beschouwd en de plenipotentiaris, die buiten deze rangorde viel, bezat in feite een nog hogere status.Ga naar eind7. De belangrijkste reden evenwel om deze titulatuur op te eisen, was het feit dat de Spaanse koning reeds toegegeven had. Al eerder was namelijk duidelijk geworden dat Filips IV met de rebellen in het openbaar en op hun eigen voorwaarden wilde onderhandelen, dat wil zeggen alsof de opstandige gewesten een vrije soevereine mogendheid waren. Na het uitbreken van de Portugese en Catalaanse opstanden had hij in november 1640 opdracht gegeven paspoorten voor Staatse vertegenwoordigers uit te schrijven waarin de zo gewenste titel van extra-ordinaris-ambassadeur en plenipotentiaris was opgenomen; een titel die de koning tot dan toe alleen voor zijn eigen ministros en die van de koning van Frankrijk had gebezigd. De gevolmachtigden van de Nederlanden ontvingen dus Spaanse paspoorten waarin zij als vertegenwoordigers van een soevereine staat werden aangeduid, een soevereiniteit die in feite nog erkend moest worden.Ga naar eind8. Deze diplomatieke overwinning hebben de Nederlandse Staten uitgespeeld. Zij eisten van bondgenoot Frankrijk voor hun gezanten eenzelfde behandeling. En | |
[pagina 60]
| |
zolang niet over het protocollaire eerbetoon dat hen te beurt zou moeten vallen beslist was, weigerde men afgevaardigden naar Munster te sturen. Deze opstelling greep Frankrijk uiteraard aan om de onderhandelingen voorlopig uit te stellen. De Staten-Generaal hielden echter voet bij stuk en stuurden zelfs brieven die met ‘fideles’ geadresseerd waren ongeopend terug. Zij wilden overeenkomstig hun waardigheid en soevereiniteit behandeld worden. Frankrijk zou pas in maart 1645 zwichten, en dan vooral omdat de Republiek - in weerwil van de alliantie - een separate vrede met Spanje dreigde te sluiten.Ga naar eind9. Voorlopig was het echter nog niet zover en konden de Franse vertegenwoordigers in maart 1644 na de hernieuwing van het bondgenootschap én met de afspraak dat er alleen gezamenlijk vrede met Spanje zou worden gesloten, tevreden naar Munster afreizen. Een van hen, d'Avaux, zou de zaak echter grondig bederven door in zijn afscheidsrede voor de Staten Generaal een pleidooi voor het lot van de Nederlandse katholieken in te lassen, immers ‘les noms de Catholique et de Hollandois ne sont pas incompatibles’.Ga naar eind10. De Hoog Mogenden waren woedend over deze bemoeienis met binnenlandse aangelegenheden en de gevolgen waren rampzalig. Niet alleen voor de katholieken, tegen wie nog in dezelfde week de plakkaten werden verscherpt, maar ook voor de vrienschappelijke betrekkingen tussen beide landen. De publieke opinie sloeg definitief om.Ga naar eind11. Frankrijk werd steeds meer als een agressief-katholieke mogendheid afgeschilderd, waarbij de rol van Richelieu ten opzichte van de Hugenoten breed was uitgemeten. Steeds meer inwoners vroegen zich af of een dergelijke vriend wel de voorkeur moest krijgen boven een onmachtige vijand. Dat deze ‘stomme opmerking’Ga naar eind12. van d'Avaux de vredeswil versterkt heeft moge duidelijk zijn, maar het betekende echter nog niet dat de problemen over de bezending naar Munster sneller opgelost werden. Het zou nog ruim anderhalf jaar duren voordat de Republiek zover was. | |
Oorlog of VredeDe belangrijkste dwarsligger tegen vrede was echter de provincie Zeeland.Ga naar eind13. Met ieder middel dat hen ten dienste stond trachtten de Zeeuwen de vredesonderhandelingen te saboteren. Aan alle tegenwerpingen ging evenwel steeds de eis tot een algehele bevestiging van Unie, Religie en Militie vooraf.Ga naar eind14. Deze ‘preliminaire poincten’, die in de Staten-Generaal plechtig geconfirmeerd zouden moeten worden, waren voor de Zeeuwen een sine qua non, alvorens zij überhaupt bereid waren over vredesonderhandelingen te praten. Zeeland vreesde namelijk, en stond daarbij niet alleen, dat het land bij vrede met Spanje uiteen zou vallen. Zij eisten daarom het behoud van de Unie, maar tegelijkertijd zagen de Zeeuwen het ook als een expliciete bevestiging van de gewestelijke privileges. De eeuwige worsteling tussen ‘supranationale’ en gewestelijke soevereiniteit is hier merkbaar.Ga naar eind15. De andere gewesten wilden deze Zeeuwse eis wel mondeling ondersteunen, maar weigerden voorlopig dit op schrift te stellen. Zeker de Staten van Holland wilden zich hier niet op vast leggen, omdat in dat geval de onderhandelingen misschien wel onmogelijk gemaakt werden. Zij propageerden een ruimer begrip en een meer praktische toepassing van de Unie van Utrecht. De Zeeuwen daarente- | |
[pagina 61]
| |
gen, die een machtsuitbreiding van de Staten-Generaal vreesden, stonden een strakkere uitleg voor. Inzake Religie en Militie stonden Zeeland en Holland eveneens tegenover elkaar. Voor het laatstgenoemde gewest was het absurd dat het leger na sluiting van een vrede op hetzelfde peil gehouden moest worden. Ook de andere provincies waren van mening dat de Zeeuwse preliminaire punten een mogelijke vrede niet in de weg mochten staan, maar pas in juli 1645 zou overeenstemming bereikt worden. Daarnaast hielden de Zeeuwen uiteraard onverkort vast aan de reeds genoemde eisen van de sluiting van de Schelde en de vrije vaart op Oost en West. Zij kregen daarbij de steun van VOC en WIC. Beide compagnieën voelden wegens mogelijk verlies van territorium bitter weinig voor onderhandelingen. Maar in het geval dat desondanks tot een eventuele vrede besloten zou worden, wensten de Heren XVII en XIX in al hun rechten gehandhaafd te blijven.Ga naar eind16.
De enige die in feite tot elke prijs vrede wilde was Spanje, en dan het liefst afzonderlijk met de rebellen. Bilaterale onderhandelingen, zoals tijdens het Bestand, waren vanwege de Frans-Staatse alliantie echter niet meer mogelijk. Desondanks probeerde Filips IV een afzonderlijke vrede met de Republiek te sluiten. Bij de voorstanders van vrede zouden deze pogingen zeker kans van slagen gehad hebben. Een onderonsje tussen de koning en de Republiek had in 1643 of 1644 ongetwijfeld even gunstige voorwaarden afgedwongen als naderhand te Munster. Maar Filips IV maakte de cruciale vergissing de macht en vredesgezindheid van Frederik Hendrik verkeerd in te schatten. Onbekend met zijn werkelijke positie binnen de Nederlanden, werd de prins als lokaas het Overkwartier van Gelre mét de hertogstitel aangeboden. Frederik Hendrik had er uiteraard wel oren naar, maar was verstandig genoeg het aanbod af te slaan en naar het aanstaande vredescongres te verwijzen.Ga naar eind17. Toen tenslotte bleek dat deze pogingen op niets uitliepen, richtte de Spaanse koning zich - eveneens tevergeefs - tot de Staten-Generaal. Hij beloofde de rebellen dat hen, na een definitieve vrede tussen Spanje en de Republiek, de eer zou toevallen als middelaars tussen Frankrijk en Spanje op te treden. Dit ongehoorde voorstel betekende in feite dat de Spaanse koning hen reeds als zijn gelijken beschouwde. Wanneer de parvenu's uit de jonge Republiek in 1647 metterdaad met de eervolle taak belast worden om tussen Frankrijk en Spanje te bemiddelen, is het hele congres met verbijstering geslagen en weinig heeft zoveel tot het prestige van de Nederlanden bijgedragen als deze bemiddeling. Achteraf mag de Republiek de Spaanse koning en Frederik Hendrik dankbaar zijn. Bij bilaterale onderhandelingen zou erkenning door Spanje voldoende zijn geweest, nu deed zich de mogelijkheid voor deze waardigheid voor het forum van de wereldpolitiek te verwerven.Ga naar eind18. | |
De delegatieVoorlopig was het echter nog niet zover en hoefde de Republiek zich niet te haasten, want in het voorjaar van 1643 was nog geen enkele diplomaat in Munster gearriveerd. Toen echter, na de nederlaag van het Spaanse leger te Rocroi duidelijk | |
[pagina 62]
| |
werd dat de onderhandelingen in Munster zouden beginnen, ontbrandde in de zomer van dat jaar de strijd tussen voor- en tegenstanders van vrede definitief. Drie vragen drongen zich nu op: uit hoeveel personen moest het gezelschap bestaan, hoe zouden de kosten verdeeld worden en welke onderhandelingsvoorwaarden moesten in de instructie voor de Staatse plenipotentiarissen opgenomen worden. Het eerste probleem betrof de grootte van de delegatie.Ga naar eind19. Holland drong er vanaf het begin op aan met slechts 3 of 4 plenipotentiarissen te onderhandelen, die dan namens de Generaliteit gefinancierd zouden worden. Dit was tegen het zere been van de overige gewesten. Immers, in de loop van de laatste decennia was geaccepteerd, dat bij plechtige gezantschappen de provincie Holland wegens haar bijdrage van 58% aan het federale budget, twee gedeputeerden mocht aanwijzen. Drie of vier gezanten betekende derhalve, dat minstens de helft van de delegatie uit Hollanders zou bestaan. De overige provincies vreesden dat zij dan niets in te brengen hadden en eisten elk één man per gewest te mogen zenden. Voorlopig hield Holland de boot af, maar de anderen benoemden voor alle zekerheid vast hun eigen ambassadeur. Begin mei waren de namen van de afgevaardigden van Utrecht, Holland en Overijssel bekend. Friesland volgde enkele maanden later. Na een korte competentiestrijd kon in november de naam van de gezant van Stad en Lande bekend gemaakt worden. In Gelderland was de strijd veel feller. Alle drie kwartieren schoven een eigen afgevaardigde naar voren, waarbij Zutphen er vanuit ging dat zijn kandidaat aan de beurt was, omdat Nijmegen de vorige keer een belangrijke diplomatieke missie bemand had. Na een maandenlange ruzie sloten Nijmegen en de Veluwe een compromis. Beide kandidaten zouden om de beurt naar Munster gaan, tegen welk plan Zutphen tot kort voor het definitieve vertrek tevergeefs zou blijven protesteren. Uiteindelijk werd de Nijmeegse vertegenwoordiger tot de officiële Gelderse ambassadeur benoemd.Ga naar eind20. Alleen de afgevaardigde van Zeeland ontbrak nu nog. Hun obstructiecampagne was begonnen. Gekrenkt lieten de Zeeuwen de Staten-Generaal in de zomer van 1643 weten dat zij niet op de hoogte waren van een bezending naar Munster, hetgeen zonder meer onzin is. Intussen werd de Zeeuwse afgevaardigde wel aangewezen, maar niet bekend gemaakt. Meer dan een jaar is zijn naam achtergehouden, omdat men eerst over de andere kwesties - kosten, preliminaire punten en instructie - ‘behoorlycke satisfactie ende contentement’ van de andere gewesten wilde hebben.Ga naar eind21. | |
De kostenTijdens de discussies over het aantal plenipotentiarissen werd in de Staten-Generaal ook voorgesteld om graaf Willem van Nassau, stadhouder van Friesland, als ‘supernumerair’ aan het Staatse gezelschap naar Munster toe te voegen. De ‘oorlogspartij’ wilde waarschijnlijk op die wijze de dominerende positie van Holland compenseren en de onderhandelingen naar eigen wens sturen. De Staten van Holland wilden er niet van weten, maar konden dit uiteraard niet in het openbaar bekend maken. Maanden schermden zij daarom met de uitvlucht, dat het veel te duur zou worden. Tenslotte beseften de andere gewesten dat zij Holland in deze | |
[pagina 63]
| |
niet om konden praten en verdween de kwestie geruisloos van tafel. Wel wisten zij daardoor in een andere zaak hun gelijk te halen, waarmee we opnieuw zijn aangeland bij het probleem van de grootte van de delegatie en de daarbij behorende kosten.Ga naar eind22. Wie zal betalen wordt immers specifiek bij de vraag hoeveel plenipotentiarissen naar Munster zouden gaan en of deze door de Generaliteit, dan wel door elk gewest afzonderlijk gefinancierd zouden worden. De vraag werd acuut toen in november 1643 het voorstel op tafel kwam om 100.000 gulden te reserveren voor de kosten die - zo dacht men - in Munster gemaakt zouden worden. De Staten van Holland pleitten nu opnieuw voor een kleine delegatie van 3 à 4 personen op kosten van de Generaliteit. Omdat de andere gewesten echter vast bleven houden aan de opvatting, dat elke provincie afzonderlijk vertegenwoordigd zou moeten zijn, besloot Holland dat in dat geval ieder gewest dan ook maar zijn eigen man moest betalen. Dit voorstel werd door de anderen van tafel geveegd. Ook het compromis om 3 of 4 afgevaardigden voor de eigenlijke onderhandelingen naar Munster te sturen en de overigen alleen bij de vredessluiting zelf, werd afgewezen. Uiteindelijk gaf Holland toe en ging men akkoord met acht plenipotentiarissen op kosten van de Generaliteit, maar dan wel op voorwaarde van een behoorlijk ‘reglement’ over de hoogte van de uitgaven, teneinde nutteloze kosten te voorkomen. De acht ambassadeurs konden immers niet alleen reizen. De status, die de Republiek zichzelf toedichtte, verplichtte haar tot een groot gevolg met dienaren, ruiters, artsen en geestelijken.Ga naar eind23. De kostenpost scheen opgelost, totdat in september 1645 bleek dat van het toegezegde bedrag van 100.000 gulden er reeds 73.000 besteed was nog voordat de delegatie ook maar een voet in Munster gezet had. Hofmeester Arend van Dalen was namelijk al twee jaar eerder, in 1643, met zijn taak begonnen, omdat het toen leek alsof de onderhandelingen elk moment konden aanvangen. Het geld was onder andere uitgegeven aan meubels, linnengoed en bestek, waarmee de huizen in Munster gestoffeerd zouden worden. Bovendien had de hofmeester reeds enkele woningen gehuurd en zelfs enige verbeteringen laten aanbrengen. En voor alle zekerheid, er zouden immers vele gezanten komen, had hij ook al verscheidene vaten wijn en allerlei andere benodigdheden als zout, azijn, brandhout en haver voor de paarden gekocht. Het gevoteerde bedrag was dus bij lange na niet voldoende en half september 1645 ging het verzoek rond om met nog eens met 50.000 gulden in te stemmen. Onder gemor gingen de meeste provincies akkoord, alleen Zeeland zweeg in alle talen. | |
De instructieSedert de zomer van 1643 werd ook over de instructie gediscussieerd.Ga naar eind24. De Staten-Generaal hadden de gewesten toen verzocht om de voorwaarden te formuleren waaraan het te sluiten vredestraktaat zou moeten voldoen. De Zeeuwen waren uiteraard zo klaar. Zij haalden het stuk van maart 1642 uit de kast en stelden nogmaals die voorwaarden vast die als breekpunt beschouwd moesten worden. In de eerste plaats diende de rest van de Nederlanden de preliminaire punten van Unie, Religie en Militie expliciet te bevestigen. Daarnaast werd weer de nadruk gelegd op de sluiting van de zeemondingen, de vrije vaart op Indië en de status-quo in Oost en West. In de an- | |
[pagina 64]
| |
dere gewesten kwamen de discussies slechts moeizaam op gang. Uiteindelijk druppelden ook hun eisen bij de Staten-Generaal binnen, waarbij het opvalt hoe vrijblijvend deze zijn. Vaak nam men de artikelen van het bestandstraktaat van 1609 grotendeels over. Hooguit waren enige tekstuele wijzigingen doorgevoerd. Voor de meeste gewesten lagen de eisen al ruim 35 jaar vast.Ga naar eind25. In mei 1644 werd van alle verlangens een concept opgesteld. Uiteraard had men de Zeeuwse eisen en die van de WIC en VOC er in opgenomen, maar deze werden nu niet meer als absolute breekpunten beschouwd. Bij Spaanse afwijzing van deze voorwaarden, zo stelde men voor, zou er binnen het gremium van de Staten-Generaal nader over gesproken worden. De Zeeuwen reageerden woedend, want ze begrepen heel goed dat Holland dan wel erg gemakkelijk zijn wil zou kunnen doordrijven. Na maandenlange discussies gingen de meeste provincies op 10 maart 1645, zoals verwacht, met een nauwelijks gewijzigde instructie akkoord. De Zeeuwen bleven echter fel protesteren. Zij weigerden in te stemmen met een afzwakking van de voor hen zo belangrijke artikelen. De andere gewesten hielden echter aan hun mening vast. De impasse duurde maanden. Geldgebrek, maar vooral de voortdurende eisen van Zeeland inzake instructie en preliminaire punten stelden het vertrek van de plenipotentiarissen naar Munster telkens uit. In oktober 1645 was het echter ineens zover. De Staten van Zeeland gaven zich schijnbaar gewonnen. Terwijl de Staten-Generaal akkoord gingen met een schriftelijke bevestiging van Unie en Religie, accepteerden de Zeeuwen een reductie van de Militie. Ook inzake de instructie gaven zij nu toe. Maar dit had alles te maken met de gebeurtenissen in Brazilië, waar Hollands geld hard nodig was om de Portugezen uit de Nederlandse territoria van de WIC te verdrijven.Ga naar eind26. Maar het gewest verbond aan haar instemming wel de eis, dat alleen bij problemen rond een bestand de Staten-Generaal over deze voor hen zo belangrijke voorwaarden mochten oordelen. Wanneer er echter van een definitieve vrede met Spanje sprake zou zijn, moesten hun eisen als een conditio sine qua non beschouwd worden. De andere provincies stemden hiermee in en zo hebben in oktober van het jaar 1645 zowel de preliminaire punten als de instructie hun beslag gekregen.Ga naar eind27. | |
Op wegToch kon de bezending naar Munster nog altijd niet vertrekken. Eind oktober kwamen de Zeeuwen opnieuw op de instructie terug. Zij vroegen zich nu onder verwijzing naar de ‘ligue de garanti’ met Frankrijk af, wat er zou gebeuren indien dat land vrede en de Republiek ‘slechts’ een bestand met Spanje zou sluiten. De Zeeuwen eisten nu dat Frankrijk, in het geval er weer oorlog tussen de Nederlanden en Spanje zou uitbreken, de Republiek opnieuw te hulp zou komen. En zij gingen ervan uit dat de onderhandelingen, die nog niet eens begonnen waren(!), pas na een positieve uitspraak van de Franse koning hervat zouden worden. De andere provincies, en met name Holland, wezen deze nieuwe eis categorisch af. De Zeeuwen bleven evenwel op een zodanige wijze protesteren, dat er in de Hollandse Statenvergadering serieus over gesproken werd om dan maar zonder Zeeuwse instemming naar Munster te vertrekken. De andere gewesten vonden dit | |
[pagina 65]
| |
te ver gaan en uiteindelijk zegden de Hollanders toe, maar in erg vage termen, geen akkoord met Spanje te zullen sluiten, indien dit punt niet geregeld was. Het bleek de laatste obstructie tegen het vertrek van de delegatie te zijn. Op 1 december gaf Zeeland zijn verzet op en vier dagen later legden zeven plenipotentiarissen in de Staten-Generaal de eed af. Alleen de Zeeuw ontbrak. Een allerlaatste verzetsdaad? Of wilde De Knuyt Kerstmis liever in de huiselijke kring doorbrengen? Hoe het ook zij: op 29 december 1645 is ook de laatste man van het gezelschap op weg naar Deventer, waar de rest reeds naartoe gereisd was. Uiteindelijk arriveerde de delegatie op 11 januari 1646 in Munster. Dit tot grote opluchting van de honderden reeds aanwezige diplomaten, die in feite bijna twee jaren hadden zitten duimen draaien.Ga naar eind28. Toch zou het nog tot 30 januari 1648 duren voordat er - zonder Frankrijk - een definitief vredestraktaat - en geen bestand - tussen de Republiek en Spanje gesloten werd. Grotendeels werd nu bevestigd wat al in 1609 was bepaald. Spanje erkende - nu voorgoed - de soevereiniteit van de Zeven Provinciën, accepteerde de blijvende sluiting van de Schelde, evenals de status-quo in Oost en West. Nederland leverde niets in. Het had zijn grondgebied geconsolideerd en was door de Europese staten geaccepteerd. |
|