De Zeventiende Eeuw. Jaargang 13
(1997)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
Hugo de Groot en de voorbereidingen voor de Vrede van Munster
| |
[pagina 48]
| |
vredesverdrag van Munster.Ga naar eind4. Twee jaar daarvoor, in september 1641, was François van Aerssen, heer van Sommelsdijk, bij Grotius beter bekend als ‘Arseen’, in opdracht van de Staten-Generaal in de vergadering van de Hollandse Staten verschenen. Hij las er een memorie voor waarin de Franse ambassadesecretaris in Den Haag mededeelde dat onlangs was besloten om Munster en Osnabrück als conferentieplaatsen aan te wijzen. De memorie eindigde met de oproep aan de heren van de Staten-Generaal ‘op dat subject’ hun plenipotentiarissen ‘veerdig [te] maaken’. In het geheim was Frederik Hendrik reeds om advies gevraagd. De stadhouder had er terecht op gewezen dat de tegenpartij nog paspoorten voor de Staatse onderhandelaars moest uitschrijven en opzenden. Hierop besloten de Hollandse Staten eerst de overkomst van deze stukken maar eens af te wachten. Dat dit een langdurig uitstel van de besprekingen tot gevolg kon hebben, realiseerden de Staten zich terdege. Enkele leden drongen er dan ook op aan de oorlog vooralsnog kordaat voort te zetten, met het argument dat ‘onder de waapenen en preparativen van oorloge de beste vredehandelingen werden gemaakt’.Ga naar eind5. In Parijs wist Grotius al veel eerder dat de definitieve keuze van de onderhandelingsplaatsen op Munster en Osnabrück was gevallen. Het nieuws bereikte hem van de Zweedse ambassade in Hamburg. In augustus 1641 mocht hij van zijn collega-diplomaat Johan Adler Salvius vernemen dat Zweden en Frankrijk op 30 juni 1641 het Frans-Zweeds subsidietraktaat van 1636/1638 hadden verlengd en dat zij tijdens die onderhandelingen de conferentieplaatsen Keulen en Hamburg hadden verruild voor Munster en Osnabrück, zodat hun gevolmachtigden dichter in elkaars nabijheid konden verkeren.Ga naar eind6. Maar veel waarde hechtte Grotius niet aan het bericht, in de wetenschap dat er nog steeds geen officiële datum voor de aanvang van de vredesconferentie was bepaald. Slechts stapje voor stapje vorderde het diplomatieke overleg. Tegen het einde van 1641 kwamen Frankrijk, Zweden en de keizer dankzij de bemiddeling van Denemarken te Hamburg een preliminair verdrag overeen.Ga naar eind7. Als aanvangsdatum van de echte conferentie werd hierin 25 maart 1642 genoemd, maar al snel bleek dat deze planning veel te optimistisch was. Niet één diplomaat was op 25 maart 1642 ‘veerdig’, want zowel in Parijs als in Wenen en Madrid werd er uit berekening getreuzeld. Voorlopig wilden de vorsten niet voor hun zwakheden uitkomen; allen hoopten zij nog op een klinkende overwinning die aan de onderhandelingstafel uitgespeeld kon worden. Het verlies van Perpignan in september 1642 bracht in Spanje evenwel een kentering teweeg. De oorlogspartij van de conde-duque Olivares moest zich gewonnen geven. Op 19 december 1642 plaatste koning Philips IV zijn handtekening onder de paspoorten voor Munster: ‘Yo el Rey’. Met de inhoud van deze documenten verklaarden de Staten-Generaal zich op 17 maart 1643 akkoord. De tijd drong, want volgens een nieuwe afspraak zouden de vredesconferenties in Munster en Osnabrück nu zeker op 11 juli 1643 een aanvang nemen.
Ook de Franse regering nam veel tijd voor de afvaardiging van haar gevolmachtigden naar Munster. In januari 1643 ontving Grotius bezoek van Claude de Mesmes, graaf van Avaux, die hem vertelde dat hij naar de vredesconferentie zou gaan als die eenmaal op gang was gebracht. Dat bleek gemakkelijker gezegd dan gedaan, want aan het Franse hof broeiden hevige controverses die een spoedig vertrek van de gevolmachtigden beletten. Pas in september berichtte Grotius dat de | |
[pagina 49]
| |
graaf van Avaux in het gezelschap van de diplomaat Abel Servien naar Westfalen zou afreizen. Het lag in hun bedoeling eerst Den Haag aan te doen om daar met de Staten-Generaal een ‘alliantie offensive ende defensive’ te sluiten. Tegen zo'n overeenkomst, die in eerste aanleg bedoeld was om het onderling overleg in Munster te vergemakkelijken, konden ernstige bezwaren aangevoerd worden, maar Grotius wijst dan nog niet op het gevaar dat de Republiek door de alliantie met handen en voeten aan de Fransen gebonden raakte. Wel gaf hij te kennen dat naar zijn mening een toenadering tussen de Republiek en Zweden ‘nut zoude zijn’.Ga naar eind8. Deze aanbeveling zou in vredestijd heel behartigenswaard zijn geweest, maar op dit moment getuigde zij van een verkeerde inschatting van de mogelijkheden om los van Frankrijk een eigen politiek te voeren. Zowel voor Zweden als voor de Republiek was het immers alleen dankzij Franse subsidiegelden mogelijk zich in het krijgsgeweld staande te houden. Zo ontving Zweden bij het in 1641 verlengde subsidieverdrag een jaarlijkse toelage van 480000 rijksdaalders, uit te betalen zolang als de oorlog met de keizer duurde.Ga naar eind9. En zelfs met deze ondersteuning viel het de Zweden moeilijk de zware oorlogsinspanningen in de Duitse landen te dragen. Ook Frederik Hendrik en de Staten-Generaal konden de Franse subsidie niet missen. In de zomer van 1643 liet Grotius zijn gedachten gaan over het probleem van de krappe geldmiddelen. Hij herinnerde zich hoe in de periode vóór de sluiting van het Bestand de bodem van de schatkist zichtbaar was geworden en verwachtte dat de Republiek ook nu weer met ernstige financiële problemen te maken zou krijgen. De belastingopbrengsten stegen, maar de kosten van de oorlog stegen nog meer en daarom zou het op den duur steeds moeilijker vallen de interesten over de uitstaande leningen op te brengen.Ga naar eind10. In november ontvingen de Staten-Generaal de Franse gevolmachtigden met een koetsenparade aan de Hoornbrug in Den Haag. In de Republiek was men bereid om de banden met Frankrijk nog strakker aan te halen dan geschied was in het subsidieverdrag dat Pauw en De Knuyt in februari 1635 hadden gesloten. Hoofdschuddend aanhoorde Grotius het nieuws over de onderhandelingen tussen de Franse gezanten en hun Staatse gesprekspartners. Hij had de grootste ‘bedenckingen’ tegen de gang van zaken en wilde die tegenover Reigersberch wel kwijt, niet omdat hij bij de Hollanders in het gevlij wilde komen, maar wel omdat hij graag zag dat een schip van staat waarop vele van zijn vrienden meevoeren, een behouden haven bereikte. Naar zijn vaste overtuiging wilden de Franse machthebbers geen vrede; de alliantie met Frankrijk zou de Republiek tot een oorlogvoering verplichten die nog jaren kon voortslepen.
Uiteindelijk is de kritiek op de Franse politiek Grotius opgebroken, want als gevolg van de loslippigheid van zijn correspondenten was het in diplomatieke kringen al lang geen geheim meer dat de Zweedse ambassadeur de Franse buitenlandse politiek scherp afwees. Richelieu was bekend met de sterk anti-Franse tendens van Grotius diplomatieke brieven. Later koesterde ook kardinaal Mazarin om dezelfde reden grote achterdocht jegens de Zweedse ambassadeur. In oktober 1643 deed hij met tussenkomst van de Franse resident te Hamburg zijn beklag bij de Zweedse rijkskanselier Axel Oxenstierna. Grotius reageerde laconiek. Om de bezorgdheid van Reigersberch weg te nemen beloofde hij voortaan in zijn brieven ‘niet te breed te gaen’. De Franse kwaadsprekerij was koningin Christina | |
[pagina 50]
| |
intussen ter ore gekomen en niet zonder uitwerking gebleven. In januari 1645 riep de Zweedse koningin haar ambassadeur uit Parijs terug. Grotius nam met grote waardigheid het slechte nieuws in ontvangst. Op 27 maart 1645 verscheen hij voor de laatste maal aan het Franse hof.Ga naar eind11. In de periode dat hij op geschikt vervoer naar Zweden wachtte bleef hij in correspondentie met Reigersberch en het is in een van die brieven dat hij op het verleden terugblikt. Hij erkende dat over zijn terugroeping allerlei verhalen de ronde deden, maar, zo schreef hij openhartig, dat waren slechts loze gissingen van buitenstaanders. ‘Het zijn maer pretexten, de rechte reden comt uit Hollant’. In de waarneming van zijn ambassade had hij van Franse en vooral Staatse zijde alleen maar tegenwerking ondervonden en uit Zweden was niet voldoende steun gekomen om alle intriges te trotseren. Altijd had hij naar zijn beste weten en zorgvuldiger dan wie ook van het nieuws verslag gedaan, maar wat hij had bereikt werd als gevolg van het drijven van zijn vijanden steeds verkeerd uitgelegd. ‘Hetgunt hier passeert heb ick altijd wel geweten ende wel geadviseert, zoo wel als iemant. In Swede meene ick niet te woonen. De coninginne van Sweden moet mij goed emploi geven ofte vrijstellen’.Ga naar eind12. Zijn zwager Nicolaes van Reigersberch behoefde hij niet uit te leggen wat hij onder ‘goed emploi’ verstond. Al veel eerder hadden Hollandse vrienden en familieleden aan hem de vraag voorgelegd wanneer hij naar Osnabrück of Munster zou gaan. Maar de ambassadeur zelf had alle bespiegelingen in deze richting weersproken met het argument dat zijn superieuren in Stockholm naast Johan Oxenstierna en Johan Adler Salvius al een derde gevolmachtigde achter de hand hielden. Berustend had hij toen over zijn eventuele bijdrage aan het vredesoverleg opgemerkt: ‘Waar ik ook bevolen word te gaan, ik zal er Zweden en het algemene belang dienen, en misschien kan ik me hier in Parijs nog nuttig maken door de Franse bestuurders tot vrede aan te zetten met het argument dat Zweden naar vrede haakt’.Ga naar eind13. Nu hij zijn werk in de Franse hoofdstad niet langer mocht voortzetten, liet Grotius zich veel gedecideerder uit: als hem geen nieuwe taak in dienst van de vrede in het vooruitzicht werd gesteld, zou hij de koningin van Zweden om eervol ontslag verzoeken. In Zweden wilde Grotius zich niet vestigen en toen hem na aankomst in dat land eenmaal duidelijk was geworden dat er in de Zweedse buitenlandse dienst geen eervol emplooi voorhanden was, nam hij teleurgesteld ontslag. Op zijn thuisvaart leed hij schipbreuk voor de kust van Pommeren. Na een reis vol ontberingen overleed hij op 28 augustus 1645 te Rostock.Ga naar eind14. Zijn lichaam werd naar Holland overgebracht en op 3 oktober 1645 in de Nieuwe Kerk te Delft begraven. Volgens een tijdgenoot bestond de lijkstoet uit meer dan 300 mensen, onder wie de magistraat van Delft en Rotterdam. Waren er ook belangstellenden uit Amsterdam? Adriaen Pauw zal zich zeker niet hebben vertoond; een Grotius vijandig gezinde predikant constateerde slechts dat de Amsterdamse hoogleraar Gerardus Joannes Vossius die dag toevallig in Den Haag logeerde en zich door vrienden van de overledene naar de plechtigheid in Delft liet meetronen.Ga naar eind15.
Grotius was heengegaan, maar in zijn boeken leefde hij voort. Vooral als rechtsgeleerde behield hij een grote invloed. Zijn praktisch-politieke adviezen, neergelegd in zijn brieven aan Nicolaes van Reigersberch, werden echter aanvankelijk | |
[pagina 51]
| |
niet op hun waarde geschat, zeker niet zolang men in Den Haag op het kompas van de Franse bondgenoot bleef varen. Pas in 1646 zette zich een koersverandering in de vaderlandse politiek door, maar dat was voor Grotius te laat. Evenmin waren zijn adviezen aan de Zweden besteed. De Zweedse regering bleef tot het bittere einde aan de Franse leiband lopen. Op 24 oktober 1648 sloten Zweden en Frankrijk vrede met de keizer. De slotceremonie in Osnabrück stak schraal af tegen de plechtige vertoning die de Spaanse en Staatse gevolmachtigden eerder dat jaar, op 15 mei 1648, in de raadszaal van Munster hadden laten plaatsvinden. Hier werd een schitterend schouwspel opgevoerd, met trotse Spanjaarden en nog trotsere Bataven.Ga naar eind16. Het ‘opdonderen’ van Adriaen Pauw in de Staatse delegatie bleek achteraf wonderlijk goed uit te vallen. Tijdens zijn loopbaan als pensionaris van Amsterdam, landsadvocaat, buitengewoon ambassadeur te Parijs en Hollands rekenmeester had hij zich niet geliefd gemaakt, want men vond hem onbehouwen, beginselloos, inhalig en op macht belust.Ga naar eind17. Van de plenipotentiarissen van de Staten-Generaal had hij echter de langste bestuurservaring en het was dan ook in belangrijke mate aan zijn behendige en listige optreden te danken dat de Republiek zich uit de Franse alliantie losmaakte om afzonderlijk met Spanje vrede te sluiten. Men kan tegen het gedraai van Pauw bezwaar hebben en van oordeel zijn dat hij tegenover de principiële Grotius als een sluwe opportunist in het niet valt, toch staat het vast dat hij net als zijn geleerde landgenoot besefte dat hij zijn kennis over politiek en diplomatie behalve uit de praktijk ook uit boeken moest vergaren. Pauw bezat een bibliotheek die aan het einde van zijn leven 16000 delen telde. Uit de in 1654 door de erven uitgegeven veilingcatalogusGa naar eind18. blijkt dat hij voor grote Hollanders een speciale voorliefde had: behalve een verbluffend rijke collectie Erasmiana bezat hij ook een vrijwel complete verzameling van Grotius' werken. Zelfs het door de Staten-Generaal bij plakkaat van 1622 verboden traktaat ter verdediging van Oldenbarnevelts beleid, de Apologeticus eorum qui Hollandiae ex legibus praefuerunt, staat in de catalogus vermeld. Ook blijkt Pauw over niet minder dan drie exemplaren van De iure belli ac pacis te hebben beschikt, de Parijse editio princeps van 1625, alsook de Amsterdamse edities uit 1631 en 1642. Het is niet onwaarschijnlijk dat laatstgenoemde editie in zijn bagage naar Munster is meegegaan. Deze editie en de verbeterde herdruk van 1646 speelden in ieder geval in op de toenemende publieke belangstelling voor kwesties van oorlog en vrede. Als diplomaat zal Pauw zich in het bijzonder hebben geïnteresseerd voor het hoofdstuk dat Grotius in zijn boek aan gezantschappen had gewijd. Ofschoon Grotius in de periode dat hij zijn De iure belli schreef, nog een ambteloos burger was,Ga naar eind19. gaf hij toen al een goed overzicht van de rechten en plichten van een functionaris die in den vreemde zijn land moest vertegenwoordigen. Voor alles had een afgezondene de plicht om het aanzien van zijn natie hoog te houden. Met instemming citeerde Grotius een uitspraak van Cicero (Orationes Philippicae 8, 23), die van een ambassadeur uit het oude Rome had gezegd: hij vertegenwoordigt de majesteit van de senaat en het gezag van de staat. Het kan niet anders of Pauw heeft dit goed in zijn oren geknoopt. Op een bekend schilderij van Gerard Ter Borch nadert hij de conferentieplaats Munster in een koets die bespannen is met zes paarden; in dat aantal kwam zijn hoge rang van Excellentie tot uitdrukking. Pauw behartigde de zorg voor de eer en titulen tot in de uiterste puntjes, zoals | |
[pagina 52]
| |
ook blijkt uit de geschiedenis van het wapenschild voor het logement van de Staatse delegatie te Munster.Ga naar eind20. De Republiek beschikte aanvankelijk nog niet over een rijkswapen van het soort dat ambassadeurs van soevereine machten gewoonlijk aan de gevel van hun verblijf lieten aanbrengen. In 1645 werd Pauw opgedragen voor het ontwerp van een wapen te zorgen. Vooral de uitvoering van de kroon in dat wapen bezorgde hem hoofdbrekens. De opdracht aan Pauw paste in het streven naar erkenning van de soevereiniteit van de Verenigde Nederlanden. Het was de bedoeling door middel van een kroon tot uitdrukking te brengen dat de Republiek, een gemenebest waarin gewesten als het hertogdom Gelre en het graafschap Holland samengingen, een soevereine staat was, met rechtsmacht over de koninkrijken van Jacatra, Ternate en andere vorstendommen in Oost- en West-Indië, en dat de Republiek daarom in de hiërarchie van Europese staten op gelijke voet met Venetië en boven de Italiaanse hertogdommen kwam. Over het belang van het protocol zal Pauw met Grotius niet van mening hebben verschild, want Grotius kwam in zijn brieven keer op keer op dit punt terug. Hij rekende de zorg voor het protocol zelfs tot de belangrijkste taak van de ambassadeur en besefte dat futiele nalatigheden in protocollaire kwesties grote gevolgen konden hebben. In zijn Tractaet van de oudtheyt van de Batavische Republique, en ook in die prachtige slotzin van de Annales et Historiae de rebus Belgicis benadrukte hij hoe belangrijk het was geweest dat de Republiek in 1609 van de machtigste koning op aarde de erkenning van haar vrijheid had kunnen afdwingen. Sinds die tijd, zo heet het in de Annales, gingen vele koningen, vorsten en volkeren de band met de Bataafse staat op prijs stellen. In het Munsterse verdrag werd die internationale erkenning nog pregnanter verwoord; nu werd de soevereiniteit van de Verenigde Provinciën immers nadrukkelijk bevestigd en verkregen hun handelscompagnieën het recht op het ongestoorde bezit van alle veroveringen in Oost- en West-Indië. Met deze laatste concessie werd in feite een andere wensdroom van Grotius verwezenlijkt, het Mare liberum, het recht op de vrije vaart over de wereldzeeën. Had Grotius nog geleefd, hij zou de vrede van Munster om die reden zeker toegejuicht hebben. Een volmaakte vrede is evenwel een illusie. Delegaties kunnen praktische afspraken maken over territoriale strijdpunten, het verkeer van mensen en goederen, de uitwisseling van krijgsgevangenen en de teruggave van oorlogsbuit, maar een vredesluiting die ook immateriële kwesties aangaande geloof, nationaliteit en mensenrechten op bevredigende wijze regelt, dat gaat meestal de krachten van de onderhandelaars te boven. Dat is nu niet anders dan vroeger: ondanks talrijke vredesverdragen houdt de verbittering over onopgeloste controverses onverminderd aan. Ook Grotius besefte dat een politieke vrede in Westfalen, hoe belangrijk ook, niet volstond. Daarnaast moest er nog een oplossing gevonden worden voor de confessionele verdeeldheid, die immers in combinatie met politieke tegenstellingen gemakkelijk weer tot nieuwe oorlogen kon leiden. Daarom legde hij zich in de jaren na de publicatie van De iure belli ac pacis steeds meer toe op het ideaal van de kerkelijke eenwording.Ga naar eind21. Het werd een eenzame strijd. In plaats van vooruitgang te boeken, moest Grotius keer op keer onder ogen zien dat zijn idealen nauwelijks weerklank vonden. Op 1 maart 1644 had de Franse gevolmachtigde Claude de Mesmes, graaf van Avaux, ter afsluiting van de Staats-Franse alliantie in een toespraak tot de Staten- | |
[pagina 53]
| |
Generaal een pleidooi gehouden voor de verlichting van het lot van de rooms-katholieken in de Republiek. De démarche van d'Avaux verwekte veel beroering. Nog diezelfde week namen de Staten-Generaal een resolutie aan waarin een verscherping van de plakkaten tegen de ‘paus-gesinde’ werd aangekondigd. Grotius kon die vinnige reactie alleen maar afwijzen: ‘Nae dat ick [ben] onderricht van de hardicheit die tegen de roomsche catholycken in de Vereenigde Nederlanden werdt gehouden, dunct mij dat zulcx meer comt uit de passie van de predicanten ende luiden daervan hangende als uit de rechten reden van staet. 't Is wel te geloven dat de roomsche catholycquen de beste affectie niet en hebben tot een regiering daer zij niet als slagen ontfangen, maer eer zulcx geschiede hebben zij getoont affectie tot het lant’. Naar zijn overtuiging bevorderde een ruime mate van tolerantie en integratie de saamhorigheid onder de burgers in de Republiek. Dit streven sloot ook aan bij de politiek van verzoening die hij in de jaren van het Bestand had voorgestaan: ‘In onzen tijd heeft men gemeent de groote strengicheit in dit stuck niet goed te zijn, jae zelfs veelen zijn geweest van opinie dat het niet quaed en waer in elck vroedschap een catholycke te hebben, dewijle doch de zaecken die daer verhandelt werden niet seer secreet en zijn ende daerdoor aen alle de roomsche catholycken onderrechtinge werdt gedaen van een redelijck beleidt der zaecken’.Ga naar eind22. De deelname van katholieke ingezetenen aan 's lands bestuur bleef evenwel een illusie. De calvinistische predikanten weigerden buiten het gezichtsveld van hun kansel te kijken en spraken hun banvloek over alle andersdenkenden uit. Tegen deze achtergrond is het begrijpelijk dat ook de Vrede van Munster niet ideaal kon zijn. Rome en Genève kwamen geen stap nader tot elkaar. In het noorden bleven de plakkaten gehandhaafd; de katholieke bevolking van de door Spanje afgestane gebiedsdelen moest vrijheid van godsdienst ontberen. Volgens het negentiende artikel van het verdrag mochten 's konings onderdanen op reis in Staats gebied, evenals noorderlingen in de Spaanse landen, geen aanstoot geven door de openbare godsdienst te belasteren. Ook op 15 mei 1648, toen in de raadszaal van Munster de Staatse en Spaanse delegaties voor de slotceremonie bijeenkwamen, liet de godsdienstige verdeeldheid zich gelden. Hoe waardig de eedaflegging in de raadszaal ook verliep, Gerard Ter Borch heeft er met zijn beroemde schilderij een te harmonieuze voorstelling van gegeven. De getoonde eendracht is slechts schijn. Terwijl de weelderig uitgedoste Spanjaarden op het Evangelie hadden gezworen en daarna het kruisbeeld gekust, volgden de Staatsen, in donker tenue gekleed, hun eigen manier en beperkten zij zich naar goede protestantse traditie zoveel mogelijk tot het woord: met twee opgestoken vingers bevestigden zij eenvoudigweg de eed die hun delegatieleider hen voorlas: ‘Soo help ons Godt Almachtig’. Zo ontmoetten twee tegengestelde werelden elkaar en stond voor een ogenblik de pracht van het zuidelijke katholicisme naast de stemmige strengheid van het calvinisme. Van een werkelijke verbroedering of zelfs maar geestelijke toenadering kon echter geen sprake zijn.Ga naar eind23. |
|