De Zeventiende Eeuw. Jaargang 13
(1997)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
De Vrede van Munster in de historiografie
| |
[pagina 38]
| |
bronnenuitgaven zijn gerangschikt en als zodanig door hem niet als een echte ‘historie’ zijn beoordeeld. Wanneer wij nu de balans opmaken, dat wil zeggen de Bibliografie van De Buck uit 1968 en de desbetreffende delen van het sindsdien verschenen Repertorium van boeken en tijdschriftartikelenGa naar eind4. erop naslaan, dan blijkt de opmerking van De Beaufort nog steeds relevant te zijn. De Buck vermeldt de tijdgenoten, namelijk Lieuwe van Aitzema die in 1650 het Verhael van de Nederlantsche Vrede-handeling publiceerde en de in 1674 gepubliceerde Mémoires van de in 1650 overleden Franse diplomaat, onderhandelaar en medespeler Claude de Mesmes, comte d'Avaux.Ga naar eind5. Naast de reeds genoemde bronnenpublicatie van Jean le Clerc uit 1725-1726 en gelegenheidspublicaties ter viering van het derde eeuwfeest van de vrede van Munster in 1948 - artikelen van de juristen J.A. van Hamel en W.J.M. van Eijsinga in De Gids, een rede van L.G.J. Verberne, gepubliceerd in het Brabants jaarboek, en een essay van H.A. Enno van Gelder - zijn er slechts twee monografieën aan de vrede van Munster gewijd.Ga naar eind6. De eerste is de Akademie-verhandeling van P.J. Blok uit 1897, waarin Blok vooral aan de hand van pamfletten ingaat op de rol die de publieke opinie tijdens het vredesproces speelde. De stroom van circa 150 pamfletten, die in de jaren 1643-1648 ter gelegenheid van de vredesonderhandelingen verscheen, laat ons beter dan de vredesonderhandelingen zelf zien hoe de publieke opinie omsloeg. Tot 1646 was de stemming oorlogszuchtig, maar daarna veranderde dat. Het populaire Munsters praetje, waarvan in 1646 minstens 6 drukken verschenen, laat dat perfect zien.Ga naar eind7. In het Munsters praetje vinden wij een vurig pleidooi voor een afzonderlijke vrede met Spanje. Dat was in het belang van de handel en bovendien was bondgenoot Frankrijk inmiddels gevaarlijker voor de Republiek geworden dan vijand Spanje. De argumentatie van de contraremonstranten dat er in vredestijd meer binnenlandse twisten zijn dan in oorlogstijd wordt ontzenuwd; de remonstrant die sprekend in het praetje wordt opgevoerd stelt zelfs dat ‘het landt: (soo veel het politijck aengaet, ende daerom het u lieden meest te doen was) by oorlogh [dus na het bestand] meer remonstrants [was] geworden als het oyt was’.Ga naar eind8. De tweede monografie is de dissertatie van J.J. Poelhekke, die in het herdenkingsjaar 1948 te Nijmegen werd verdedigd, maar die beslist niet als een gelegenheidspublicatie moet worden gezien.Ga naar eind9. In deze dissertatie concentreerde Poelhekke zich op de eigenlijke vredesonderhandelingen. Hij schetste het schouwspel en deed dat naar tevredenheid van zijn recensenten. Het meest enthousiast was de jurist Van Eysinga in De Gids, die het een uitstekend, licht en onderhoudend geschreven boek noemt. Poelhekkes grote kennis van Spaanse archivalia en literatuur heeft ertoe geleid, dat hij de wording van de vrede evengoed van Spaanse als van Nederlandse kant beziet. Hierin ligt voor een goed deel de waarde van zijn boek, aldus Van Eysinga, een oordeel waar Geyl zich bij aansloot.Ga naar eind10. H.A. Enno van Gelder, in het Tijdschrift voor Geschiedenis, was kritischer. Hij vond dat Poelhekke een eenzijdige voorstelling had gegeven, die ouderwets aandeed. ‘De feiten dienen in het raam van hun tijd geplaatst’.Ga naar eind11. Ook Pieter Geyl in de BGN zag het als een tekort van het boek dat de problemen van de Nederlands-Spaans-Franse verhouding onvoldoende in het wijdere internationale kader geplaatst zijn. Ook het besluit bevredigt niet geheel. De schrijver is daar te zeer binnen zijn belangstel- | |
[pagina 39]
| |
ling voor het schouwspel gebleven. Maar toch geeft Poelhekke volgens Geyl meer dan genoeg en deze noemt het boek een aanwinst voor onze historische literatuur ‘die nog veel voor onze historiographie van hem doet verwachten’.Ga naar eind12. Alle recensenten vermelden dat Poelhekke als grondslag voor zijn verhaal Aitzema's Vredehandeling gebruikte. Een ‘kostelijk boek’, aldus Geyl: Het Nederlandse publiek van toen werd op een benijdenswaardige wijze voorgelicht. Twee jaar na het sluiten van de vrede die kwartijn van 1100 bladzijden met al de (of bijna al de) echte stukken, aaneengeschakeld in een alleszins verstandig relaas vol van puntige en indiscrete commentaren.Ga naar eind13. Alle recensenten zijn het er over eens dat Poelhekke geen wezenlijk ander beeld van de Spaanse vredehandel geeft dan Aitzema, die zijn boek uit de staatsstukken zelf opbouwde. Dit kunnen wij aan de hand van een enkel voorbeeld illustreren. De opbouw van beide boeken vertoont een grote gelijkenis. Geyl zei het al: Poelhekke gebruikte Aitzema's Vrede-handeling als grondslag van zijn dissertatie en in die Vrede-handeling stonden alle (of bijna alle) echte stukken van de onderhandelingen afgedrukt. ‘[Ik] heb over al d'eygene formalia gevolcht...De harangues en propositien stel [ik] oock meest, soo alse by de proponenten self sijn ghestelt’, aldus Aitzema.Ga naar eind14. Ook Poelhekke streeft ernaar een zo precies mogelijke reconstructie van het verhaal te geven, gebaseerd op zoveel mogelijk authentieke stukken. Hij wil alle bijzonderheden van het verleden opdiepen en weergeven om een zo compleet mogelijk beeld te reconstrueren. Poelhekke was begeesterd door de glans en glorie van het schouwspel te Munster. De onderhandelingen zelf, het diplomatieke ceremonieel, het machtsvertoon door de Republiek fascineerden hem. Diezelfde interesse treffen wij aan bij zijn zeventiende-eeuwse voorbeeld. Als zeventiende-eeuwer en diplomaat hechtte Aitzema veel waarde aan de representatie van de ‘eer en hoogheid van de staat’. Niet alleen uiterlijk, ook inhoudelijk zijn er overeenkomsten. Beide auteurs sympathiseren met de Hollandse vredespartij. Zelfs Aitzema, die zich bij voorkeur achter zijn bronnen verschuilt, spreekt zich een enkele maal ten gunste van de vrede uit. Aitzema karakteriseert de oorlog tegen Spanje in 1640 als een offensieve oorlog. Het is volgens hem zeer de vraag of een christen oorlog mag voeren: Ende als men al toestont dat het oorlogen den christenen vrij staet (hoewel den texten ‘wilt het quaet niet wederstaen’, ende ‘my komt de wraecke toe’ gants daer tegen leggen) soo moest seer werden gedistingueert tusschen ‘defensif’ ende ‘offensif’, blijckende uyt dit verhael, dat desen krijgh was puerlijck ‘offesif’ ende om conquest te doen, tot welcken eynde geheel Nederlant was uytgedeelt. Ende het ooghmerck en was niet om het toekomende perijckel te vlieden, maer om het grooter te maecken. Want men in de koningh van Vranckrijck moest te ghemoet sien de ‘formidabiliteyt’, die men den Spangiaert alreede had afghenomen. Om welcke oorsaeck men oock endtlijck ‘affsonderlijcken vrede’ maeckte, tegen 't gheene wat aen Vranckrijck belooft was bij een formeele alliantie.Ga naar eind15. Na Poelhekkes dissertatie zijn er geen Nederlandse monografieën over de vrede van Munster verschenen. In algemene overzichtswerken - zoals bijvoorbeeld Jonathan Israels The Dutch Republic. Its Rise, Greatness and Fall- wordt enige aandacht aan de vrede van Munster besteed en nog zeer onlangs verscheen er een artikel | |
[pagina 40]
| |
van A.Th. van Deursen getiteld ‘De actualiteit van het verleden. Europa, de Nederlanden en de vrede van Westfalen’. Dat is de hele oogst.Ga naar eind16. | |
Wat is de betekenis van de vrede van Munster?De vrede van Munster, het einde van de Opstand, dienen wij mijns inziens te bezien in het verlengde van die Opstand. Liberale historici als Van Vloten en Fruin interpreteerden deze als een nationale vrijheidsstrijd tegen Spanje en zagen de vrede van Munster als de bekroning daarvan. Dit nationale en conciliante beeld waarin de oude vijanden, staatsgezinden en orangisten, zich konden vinden, is vooral door Blok gepopulariseerd. De geschiedschrijving was finalistisch. Men ging er meestal impliciet van uit dat de Opstand noodzakelijkerwijze op een tevoren bepaald doel afstevende, namelijk de vorming van twee nationale staten: het protestantse noorden en het katholieke zuiden. De calvinisten (Groen van Prinsterer, A.A. van Schelven en J.C.H. de Pater) zagen in navolging van de contraremonstranten de Opstand als een ‘door God geleide strijd tegen het Pausdom’. Europa was verdeeld in een katholiek en een protestants kamp en zij meenden dat die tegenstelling onverzoenlijk was. Het probleem van een godsdienstige minderheid kon niet door tolerantie opgelost worden; de minderheid zou òf bekeerd, òf vernietigd moeten worden. En het voortbestaan van de Republiek hing af van de nationale vrijheidsstrijd tegen Spanje. Voor hen was de religie een conditio sine qua non voor het bestaan van een vrij Noord-Nederlands gemenebest. Bovendien meenden zij dat Spanje principieel onbetrouwbaar was; een contra-remonstrants standpunt dat tijdens de onderhandelingen al door de vredespartij was bestreden. Dit motief van Spanje's principiële onbetrouwbaarheid is in alle persdiscussies te vinden, die de vredesonderhandelingen hebben begeleid.Ga naar eind17. Ook Aitzema heeft zich een enkele maal laten verleiden tot een zeer felle polemiek over deze kwestie, waarin alle genoemde argumenten op tafel komen. Tijdens de voorbesprekingen over mogelijke vredesonderhandelingen in 1628 en volgende jaren werd er niet alleen door de regering, maar door letterlijk iedereen gediscussieerd over mogelijke vredesbesprekingen. Alle ijverige contraremonstranten of kerkgezinden keurden de vrede ten zeerste af. In Friesland kwam door hun toedoen een regent in grote moeilijkheden omdat hij had opgemerkt dat de Republiek geen zaak tegen de koning van Spanje had, maar de koning van Spanje tegen de Republiek, en dat, wanneer Spanje vrede wenste, onze staat met een goed geweten niet in oorlog kon blijven. In Zeeland behandelden de predikanten in een deductie de vraag of de Republiek met een gerust geweten een bestand mocht sluiten met de koning van Spanje. Wanneer de Spanjaard vrede aanbiedt, dan roepen hier te lande alle sectarissen, papisten, remonstranten, bastaard luthersen, mennonieten en lieden zonder godsdienst of libertijnen om vrede, zo meenden zij. Volgens deze predikanten spanden al deze afkeuringswaardige groeperingen samen om de ware godsdienst, het ware paladium van deze staat, te onderdrukken. In zijn commentaar ontzenuwt Aitzema de in deze deductie gehanteerde argumentatie. | |
[pagina 41]
| |
Aitzema redeneert als volgt. Het is inderdaad waar dat de paus iemand van zijn belofte kan ontslaan, maar ook de protestanten houden zich niet altijd aan hun woord. Zowel de rooms-katholieken als de arminianen kunnen wat de vrijheid van godsdienst betreft verwijzen naar artikel dertien van de Unie van Utrecht. Wanneer het in het belang van de koning van Spanje is om met de Republiek te breken, dan zal hij dat zeker doen. ‘'t Is gheen manier onder potentaten: de koninghen en potentaten doen wat hun ghelieft’. Maar de veronderstelling dat de koning van Spanje geen voordeel van de vrede zal hebben, is onjuist. Het gaat niet om religie, woord, eed of beloften. ‘Als men voordeel treckt uyt de vroomicheyt: dan is men vroom’. Het behoud van deze staat is gelegen in de onenigheid van de naburige koningen. Wanneer zoveel kleine republieken in Duitsland en Italië zich door die onenigheid kunnen handhaven, zou deze machtige republiek, dat dan niet kunnen? Denk alleen eens aan de onenigheid tussen Spanje, Frankrijk en Engeland. Het argument dat de Unie in vredestijd uit elkaar spat door onenigheid is onjuist. De geschillen tussen remonstranten en contraremonstranten zijn ouder dan het Bestand, zij dateren uit de tijd van Leicester. Tijdens de oorlog met de Republiek kreeg Spanje te kampen met opstanden in Catalonië en Portugal, tijdens het Bestand kende Spanje geen problemen. Vrede wordt aan God, de oorlog wordt aan de duivel toegeschreven. De een is de fontein van alle goeds, de ander de bron van alle kwaad. Wanneer er uit de vrede enig kwaad voortkomt dan is dat toevallig, ‘niet uytter natuyr’. Het is waar dat de overheid het zwaard niet tevergeefs draagt, maar dat wil nog niet zeggen dat men dat zwaard altijd bloot moet dragen, of dat men er altijd mee moet doden of kwetsen. Het was alsof de predikanten een andere leer wilden invoeren dan de leer van degene die heeft gezegd: steek uw zwaard in de schede.Ga naar eind18. In 1948 verzuchtte Poelhekke in een rede afgedrukt in de Nieuwe Stem dat het veel ingewikkelder was geworden om de vrede van Munster te herdenken dan een eeuw geleden. Toen was de wereld overzichtelijk, gold Nederland nog als een protestantse natie en betekende de vrede van Munster ‘de uiteindelijke overwinning op gewetensdrang en obscurantisme behaald door de krachten van vooruitgang en vrijheid’.Ga naar eind19. Romein had al in 1939 geconstateerd dat het beeld van de Opstand door de verwetenschappelijking en specialisatie van het historisch onderzoek zo ingewikkeld was geworden, dat het uiteindelijk was opgelost ‘in een nevelwolk van opvattingen’.Ga naar eind20. En die tendens was sindsdien alleen maar versterkt. Enno van Gelder had laten zien dat de Opstand geen oorlog was tussen twee staten, maar veeleer een burgeroorlogGa naar eind21. en Geyl had bezwaar gemaakt tegen het vanzelfsprekende nationale kader. Het uitgangspunt van de Opstand was niet het ontstaan van twee nationale staten geweest, maar het verdrietige resultaat en de vrede van Munster was niet de oorzaak, maar de bevestiging van de scheuring der Nederlanden.Ga naar eind22. Daarentegen werkte het nationale element door in de rooms-katholieke geschiedschrijving van W.F.J. Nuyens en L.J. Rogier.Ga naar eind23. Zij beklemtoonden dat de katholieken ten tijde van Philips II ook goede vaderlanders waren geweest. De contraremonstranten hadden daar niet alleen patent op. De jurist Van Hamel had aandacht gevraagd voor het internationale kader van de vrede van Munster/Westfalen. De vrede van Westfalen was voor Duitsland van groot belang. De oppermacht van de keizer werd duidelijk ingeperkt en de rechten der afzonderlijke staten en steden op een eigen politiek werden erkend; de macht van het Habsburgse | |
[pagina 42]
| |
rijk was ontzenuwd en de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën was een der succesnummers van de Westfaalse vrede.Ga naar eind24. Voor Poelhekke was de vrede van Munster geen bekroning van een nationale strijd, maar een partijoverwinning. Het belang van de vrede van Munster is volgens hem uitsluitend gelegen in het symbolische, het mijlpaalachtige karakter van het plechtig gebeuren te Munster: de ‘officiële inauguratie van het kleine koopliedenrepubliekje als volwaardig lid van het selecte gezelschap der Europese mogendheden’. Niet aan het vredestraktaat - dat was immers de bekroning van 1609 - ontleende de vrede van Munster zijn grootste belang, maar de glorie ligt wel degelijk in het optreden te Munster en wel in de feitelijke machtspositie die daar op het congres werd gedemonstreerd.Ga naar eind25. Romeins vergruisde beeld van de Opstand heeft inmiddels weer heldere contouren gekregen. Van Nierop meent namelijk in navolging van Woltjer dat het wel degelijk mogelijk is om in die veelheid van feiten en feitjes een patroon te herkennen. Het ging zijns inziens tijdens de Opstand in feite om twee politieke problemen, die door elkaar heen speelden: het conflict om de constitutie èn dat om de religie.Ga naar eind26. Deze conflicten betreffen het volgende. Allereerst: welke houding moest de overheid innemen tegen godsdienstige verdeeldheid? De Spaanse koning verdedigde het traditionele standpunt. Hij weigerde principieel elke vorm van ketterij te gedogen. De strenge calvinisten waren even principieel. Zij weigerden genoegen te nemen met een gedoogde minderheidspositie. Zij wilden kerk en samenleving hùn waarheid opleggen. Naast dit godsdienstige probleem was er een constitutioneel conflict tussen vorst en representatieve lichamen over de verdeling van de extra staatsmacht, die de staat sinds de zestiende eeuw gekregen had.Ga naar eind27. De vorst, die meer eenheid in de verbrokkelde politieke gemeenschappen wilde brengen, meende dat dit alleen kon door een min of meer absoluut gezag te vestigen, dat het middelpunt van de eenheidsstaat werd. De tegenpartij stelde hier het traditionele middeleeuwse model tegenover ‘van een communalistische, federale en constitutionele staat, waarin het centrale bestuur werd uitgeoefend door de vorst of diens plaatsvervanger, de hoge adel en de Staten-Generaal’.Ga naar eind28. Dit conflict was in de loop van de Tachtigjarige Oorlog nog niet opgelost. Dezelfde spanning zat ingebouwd in de Unie van Utrecht. Deze had twee doelstellingen: de vijand weerstaan - om dat te bereiken verenigden de gewesten zich alsof zij maar één provincie waren - en het handhaven van de gewestelijke souvereiniteit.Ga naar eind29. De regeringsvorm van de Republiek in de eerste helft van de zeventiende eeuw is te karakteriseren als een aristocratisch bestel, getemperd door een monarchale trek, het stadhouderschap.Ga naar eind30. Maar het was nog steeds onduidelijk bij wie de souvereiniteit berustte. Dat conflict werd met wisselend succes in de praktijk uitgevochten. Waren de Staten oppermachtig, dan werd de provinciale souvereiniteit beklemtoond. Was er een krachtige stadhouder, dan werd de souvereiniteit van stadhouder en generaliteit onderstreept. De vrede van Munster was een fase in deze strijd, een overwinning voor de Hollandse Statenpartij. Twee jaar later zou de stadhouder weer aan de winnende hand zijn.
Passen Poelhekkes, Van Deursens en Israels visie op de vrede van Munster in het huidige beeld van de Opstand? Ja, die conclusie kunnen wij inderdaad trekken. | |
[pagina 43]
| |
Poelhekke beschouwde de jaren van de Munsterse onderhandelingen als een ware crisis van het Noord-Nederlandse staatsbestel. De vredehandel met Spanje voltrok zich in het kader van de partijstrijd tussen de Hollandse vredespartij en de strenge calvinisten voor wie het voortbestaan van de Republiek afhing van de oorlog tegen Spanje. Zoals gezegd was voor Poelhekke de vrede van Munster geen bekroning van een nationale strijd, maar een partijoverwinning die al te lang door een exclusief protestantse bril was bekeken. Tegenover de Hollandse vredespartij stond de calvinistische minderheid die meende dat de Unie van Utrecht tot de ondergang gedoemd was. De troebelen van het Bestand zouden zich na de vrede in fatale vorm herhalen. De discussie over Unie, religie en militie was schier eindeloos en de nationale strijd tegen Spanje was voor de contraremonstranten zo'n essentieel element van het staatsbestel, dat het hele bestel er van af hing. De vrede van Munster was voor Poelhekke geen eindpunt. Pas twee jaar later, na het overlijden van stadhouder Willem II, werd er een tijdperk afgesloten.Ga naar eind31. Ditzelfde standpunt, zelfs nog wat aangescherpt, wordt vertolkt door Jonathan Israel, die de periode 1640-1647 als een periode van strijd om de leiding in de Republiek tussen de stadhouder en de Staten van Holland beschouwt. De vrede van Munster was de tijdelijke bekroning van Hollands overwicht, maar het was een overwicht temidden van bittere polemiek en polarisatie tussen elkaar bestrijdende ideologische blokken in de Republiek. De overwinning was evenwel van korte duur. Na twee jaar wijzigde stadhouder Willem II door zijn staatsgreep de machtsbalans.Ga naar eind32. Oorlog en vrede vormen volgens Van Deursen een economisch en politiek vraagstuk van verlies en winst. In deze jaren werd de rekening opgemaakt en ze viel uit in het voordeel van de vrede. Maar Munster betekende weinig zonder Westfalen. Er was een Europese vrede nodig en die is in Westfalen tot stand gekomen. In 1648 en vanaf 1648 aanvaardden de Europese staten elkaar en al was de term Europees evenwicht ook vóór Westfalen bekend, pas nà Westfalen zou het een kernbegrip in de buitenlandse politiek worden. Het zal niet verbazen dat Van Deursen aandacht vraagt voor het standpunt van de strenge calvinisten, die de strijd tegen Spanje vooral als een godsdienstoorlog zagen. Na 1648 is het godsdienstige motief niet uit de politiek verdwenen, maar men zou geen godsdienstoorlog meer aangaan.Ga naar eind33. | |
BesluitConcluderend kunnen wij constateren dat de appreciatie van de vrede van Munster in de loop der tijd behoorlijk is verschoven. Liberale historici als Fruin en Blok, die de Opstand als een nationale vrijheidsstrijd beschouwden, zagen de vrede van Munster als de glorieuze bekroning daarvan. Voor Groen van Prinsterer, Van Schelven of De Pater was het de door God gewilde overwinning op het pausdom, maar voor Enno van Gelder en Geyl had de vrede van Munster bepaald minder glans, terwijl Poelhekke vooral het symbolische karakter van de plechtige gebeurtenis onderstreepte. Van Deursen ziet de vrede van Munster in het verlengde van de vrede van Westfalen, als het eindpunt van de godsdienstoorlogen in Europa en het begin van een nieuwe periode, waarin het Europees evenwicht het leidend beginsel in de buitenlandse politiek zou worden. Jonathan Israel, tenslotte, | |
[pagina 44]
| |
ziet de vrede van Munster slechts als een kortstondig intermezzo, de tijdelijke bekroning van Hollands overwicht, temidden van bittere polemiek en polarisatie, in een machtsworsteling tussen Staten en stadhouder. Daarmee zijn wij weer terug bij af, bij tijdgenoot Lieuwe van Aitzema die naar aanleiding van de vredessluiting opmerkte dat niet iedereen onverdeeld gelukkig was met dit resultaat. De tegenstand uit binnen- en buitenland was groot. ‘De oudste ende beste vrienden van den staet sagen suyr... De vrede was gelijck een huwelijck dat sonder consent van vrienden was aengegaen’. Maar Holland ging direct na de plechtigheden over tot de orde van de dag ‘tot redresse haerder finantien: als sijnde het principaelste oochmerck, waerom sy de vrede soo seer nae getracht hadden’.Ga naar eind34. Dat leidde tot troepenreductie en tot het fundamentele conflict met stadhouder Willem II dat in 1650 tot een uitbarsting zou komen, maar dat is een ander verhaal. |
|