De Zeventiende Eeuw. Jaargang 13
(1997)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
De herdenking van de Vrede van Munster in 1748 en 1948
| |
[pagina 12]
| |
vredejaar. Voor de viering van de vrede in het jaar 1848, een belemmerde herdenking, wijzen wij op een zojuist gereedgekomen studie van Oscar van Dam en Oscar Westers, getiteld Een gemankeerde jubilaris,Ga naar eind3. waarin veel interessants te vinden is. | |
Het jaar 1748Tijdens dit eerste eeuwgetij werd de publieke aandacht opgeëist door een internationaal conflict, de Oostenrijkse Successieoorlog waarbij de Republiek in april van het vorig jaar actief betrokken was geraakt, en door ernstige binnenlandse problemen. Beide veroorzaakten volksbewegingen. De eerste volgde op het binnendringen van het superieure Franse leger dat Staats-Vlaanderen bezette, Bergen op Zoom innam en later nog Maastricht. Een paniekgolf met excessen als het plunderen van huizen van katholieken resulteerde eind 1747 in de invoering van het stadhouderschap in de gewesten waar dit nog ontbrak. Het Oranjevuur brandde hoog, maar het militaire talent van Willem IV aarzelde om zich te vertonen tot de preliminairen van de Vrede van Aken, in april 1748 ondertekend, en de vrede zelf in oktober die manifestatie overbodig maakten. Tekenend voor de situatie was dat de geboorte van Friso's zoon in maart 1748 een golf van enthousiasme veroorzaakte onder een bevolking die in angstige spanning op een hervatting van de Franse campagne wachtte. In die maand begon in Groningen een tweede volksbeweging, veroorzaakt door de hoge belastingdruk en de onbehoorlijke bevoordeling van regenten en belastingpachters. Een golf van oproeren volgde, culminerend in het optreden van de Amsterdamse doelisten die onder meer een ‘vrije krijgsraad’, verkiezing van officieren der schutterij door de burgers, en dus een vorm van democratie eisten. Veel aandacht voor een herdenking van de Vrede van Munster viel onder die omstandigheden niet te verwachten. Ook al niet omdat op het platteland de zorgelijke levensomstandigheden van velen nog verergerd werden door de runderpest van de jaren veertig. Maar niet alleen deze belemmerende omstandigheden verdienen aandacht, er moet ook gelet worden op de status die Munster in het historisch bewustzijn van achttiende-eeuwse Nederlanders bezat naast andere, voor de zelfstandigwording van de Republiek memorabele gebeurtenissen. Binnen hun perceptie ondervond de Munsterse vrede concurrentie. Wel was men haar voortdurend indachtig - het vermelde gedicht van Van Overstraten is daar een voorbeeld van -, maar dateerde de vrijheid eigenlijk niet van oudere datum? De orangistische predikant Johannes Barueth bijvoorbeeld vierde in 1772 met een publicatie de ‘Tweehonderd-Jarige Gedagtenis Der Heuchelyke verlossing van het Spaansche jok en grondlegging van Neêrlands Republiek’.Ga naar eind4. Desondanks is de Vrede van Munster in 1748 herdacht. Daarbij werd dit feit, zoals ook later nog in die eeuw,Ga naar eind5. door velen gezien als een bijzonder bewijs van de verbondenheid van ‘Neerlands God’ met de Republiek, dat andere Israël.Ga naar eind6. Als dit oude godsvolk door oorlog of andere rampspoed werd gekweld, wist het zich getuchtigd door Jahwe en werd het tot bekering gemaand door zijn profeten. Zo hoorde het Nederlandse Israël van 1748, onmachtig om een verdere opmars der Fransen te keren, zijn predikanten de ‘Boet-Bazuin’ blazen.Ga naar eind7. Ook zag het in dat jaar de herdruk van | |
[pagina 13]
| |
een oude prent verschijnen die ‘den tegenwoordigen nood des Lands’ moraliserend verbindt met het onderscheid tussen oprecht gebed dat uitkomst brengt en werelds gebed dat effectloos blijft.Ga naar eind8. Dezelfde geest doortrekt de overheidspublicatie waarin voor de dertiende maart 1748 een Algemene Dank-, Vast- en Bededag werd afgekondigd.Ga naar eind9. De Munsterse vrede wordt in dit stuk herdacht: het zou ondankbaar zijn dat niet te doen. Maar dan volgt een beschrijving van de hopeloze militaire situatie. De Republiek is ‘als op den oever van haren ondergang gebragt.’ Bekering en gebed zijn nodig, onder meer voor een succesvolle voortzetting van de onderhandelingen te Aken. Voor alle duidelijkheid nu de volgende opmerking: het verband tussen de zeventien Nederlanden, officieel geëindigd in Munster, zei de mensen in 1748 weinig meer, al zag men het nog wel eens aangegeven op landkaarten en vervulden de namen ‘Nederlanden’ / ‘Pays-Bas’ soms nog een functie bij de ordening van het nieuws in gazetten: als hoofdrubriek, onderverdeeld in nieuws per stad.Ga naar eind10. Heimwee naar een groter vaderland dan de Republiek valt bij het eerste eeuwgetij in de Noordelijke Nederlanden niet te bespeuren. Voor zover Munster hier in 1748 is herdacht, gebeurde dit vooral in het gewest Holland. Daar werden bijvoorbeeld twee prestigieuze dichtbundels uitgegeven, Olyfkrans Der Vrede...Ga naar eind11. en Dichtkunstig Gedenkteeken Voor De Nederlandsche Vryheid...,Ga naar eind12. waaraan naast veel klein talent ook de bloem van de vaderlandse Olympus had bijgedragen. Beide zagen eerst in de tweede helft van het herdenkingsjaar het licht.Ga naar eind13. Daaraan mogen de tijdsomstandigheden debet zijn geweest, maar de Olyfkrans verscheen ook gemotiveerd zo laat. Blijkens de dedicatie in deze bundel kan hij niet voor 28 oktober 1748 verschenen zijn, precies een eeuw na de ‘grondlegging’ van Amsterdams stadhuis. Een afbeelding van dit Munstermonument bij uitstek, ‘Tempel van de Vreê’, komt dan ook voor op de titelprent van Simon Fokke die deze uitgave siert.Ga naar eind14. Dat verbindt deze herdenkingsbundel hecht met Amsterdam, wat ook al het geval was met de Olyfkrans uit 1649,Ga naar eind15. waarvan de latere een gewijzigde herdruk is. De bundel besluit met een afdeling van zeven ‘Eeuwzangen’ over het Amsterdamse stadhuis, alle in alexandrijnen. Opvallend was de metamorfose die het uiterlijk van deze nieuwe Olyfkrans had ondergaan. In eerste editie een onaanzienlijk boekje, verscheen de bundel nu als een kostbare kwartouitgave, door de uitgevers gelanceerd om als pendant van het al even fraaie Dichtkunstig Gedenkteeken de ‘Boekvertrekken der Liefhebberen’ te sieren.Ga naar eind16. De afdeling ‘Eeuwzangen’, het enige monument in de herdrukte Olyfkrans dat in 1748 werd opgericht, is van de hand van één dichteres en zes dichters. Ter vergelijking: de equipe van Dichtkunstig Gedenkteeken telt vijf met hun naam ondertekenende dichteressen en tweeëndertig dichters, oprukkend in een door geslacht en anciënniteit bepaalde volgorde. In de ‘Eeuwzangen’ wordt herhaaldeljk, evenals in het ‘Slot-Vaers’ van de bundel, de op handen zijnde of reeds gesloten Vrede van Aken voorgesteld als een soort reprise van Munster: men viert ‘Dit heuglyk Eeuwgety weêr in een Vredejaar’ (p.235). Dit is een topos in de herdenkingsliteratuur van 1748. Voorts wordt benadrukt tot hoe hoge bloei de kunsten ‘in vrygevochten Landen’ (p.247) kunnen geraken, onder één voorwaarde echter: mits muiters dit aanlokkelijk perspectief niet verstoren. Herinnering aan de recente oproeren en de kans op herhaling werpen hier een schaduw. De Eeuwzangers maken er diverse toespelingen | |
[pagina 14]
| |
op en Hendrik van Elvervelt memoreert in een voetnoot hoe ‘het gemeen’ op 9 november 1747 in het raadhuis ‘de Burgermeesters Kamers open rameidde’. De schutterij, gecommandeerd door onder anderen uitgerekend een kapitein aan wie de Olyfkrans is opgedragen, had de orde moeten herstellen (p.245).Ga naar eind17. Nu zal men zich echter, belooft het ‘Slot-Vaers’ van de bundel, ‘onder 't lommer van D'Oranjeboom’ kunnen verkwikken. Ook de gedachte dat Oranje een garantie vormde voor het herstel van een ideaal geachte toestand, de situatie uit de tijd van Munster met orde in het binnenland en veiligheid aan de grenzen, was in 1748 een topos. Een kenmerk van de viering in dat jaar, historiografisch een interessant gegeven, is voorts dat herdenkers in hun teksten het vredesfeit zelf graag verbonden met brokken vaderlandse geschiedenis en allerlei oordelen over dit verleden. In Dichtkunstig Gedenkteeken, eveneens voorzien van een titelprent van Simon Fokke, zijn de reeds genoemde topen op ruime schaal aanwezig, naast een sterk door het heden ingegeven preoccupatie met de vaderlandse geschiedenis. Het initiatief tot samenstelling van de bundel was genomen door een tweemanschap, samen schuilend achter het pseudoniem Phileleutherus. Het resultaat van hun oproep per circulaire,Ga naar eind18. gedichten in allerlei versvormen, werd opgedragen aan de stadhouder. Een opmerkelijke gedachte uit het dedicatievers is dat in Westfalen ‘de Vryheid wierd hersteld / Met vredepalm bekroond in Munsters muuren.’ Dit herstel van een oude Nederlandse vrijheid te Munster, iets heel anders dan de creatie van onafhankelijkheid, is een gedachte die samenhangt met de notie van het vrijheidsstreven der oude Bataven waarvan in het Gedenkteeken vaker sprake is.Ga naar eind19. Een veelstemmige echo in de bundel krijgt de gedachte van Sybrand Feitama, in het gedicht bij de titelprent uitgesproken,Ga naar eind20. dat ‘Handvestschennis’ en ‘Gemoedsdwang’ het conflicht met Spanje hebben ontketend (vgl. pp.263, 14). De gedachte van een Nederlands Israël wordt duidelijk verwoord in een gedicht van Nicolaas Simon van Winter: ‘Uw hulp was ons een vuurge muur rondöm / Uw bystand strekte ons heir een wolkkolom’ (p.272), maar betwijfeld in een zeer interessant gedicht van Ernst Willem Higt. Die laat de Republiek zich afvragen: ‘Waare ik meer den naam van Neêrlands Israel waardig / En ... de hulpe van uw [sc. Gods] hand / ...dan eenig ander land, / Daar gij [God] ... wordt geëerd en aangebeden’ (p.346). Higt twijfelt, maar acht het toch onbetwistbaar dat zijn land voortreffelijke dingen heeft gedaan. Bijvoorbeeld dat het ballingen heeft opgenomen - inderdaad - en dat het nooit ‘vreemde koopvaardij de zenuw [heeft] afgesneeden’ (p.341) - voor wie even aan de Scheldesluiting denkt een merkwaardige mythe uit het vredejaar. Een derde verzameling uit 1748, Dichtkundig Praal-Tooneel Van Neerlands Wonderen,Ga naar eind21. doet door haar fel anti-stadhouderlijke toon een heel ander geluid horen. In deze collectie pamfletten komt een ‘Gedenk-Spiegel’ van het ‘Eeuw-getydig Schrikkel-Jaar’ voor (deel I, pp.158-174). De rellen waarmee het erfstadhouderschap werd afgedwongen, hebben volgens dit overzicht in januari, een eeuw na de sluiting der Munsterse vrede, de vrijheid ernstig gekwetst. Op 5 juni, eeuwfeest van de afkondiging van de vrede, maakte de patiënte het niet beter. Sinds de Vrede van Munster al ziekelijk, is zij overleden nadat ‘Doctor Blindgemeen’ haar als medicijn ‘vier loot egte Oranje safferaan’ had voorgeschreven. Op althans één gedicht, ‘iets fraais’, had Phileleutherus niet beslag kunnen leggen, aldus zijn ‘Voorbericht’ in Dichtkunstig Gedenkteeken. De kans is groot dat hij | |
[pagina 15]
| |
daarmee doelde op Feestzang Op Het Eerste Eeuwgelyde Der Nederlandsche Vryheit door Lucretia Wilhelmina van Merken, een omvangrijke ode die goed verkocht.Ga naar eind22. De opstand en de oorlog tegen Spanje ziet men in dit werk in brede taferelen, doch zonder strikte chronologie, afgeschilderd, waarbij opvalt dat Hendrik van Brederode als initiator van het verzet wordt beschouwd. Over Munster heen reikt het gedicht tot aan de dag dat God held Friso heeft geroepen om de triomferende Lelievorst terug te drijven. Het jaar 1748 moest het doen zonder opvoering van Vondels Leeuwendalers. De Amsterdamse schouwburg was gesloten. Het ‘landgevaar’ was zo dreigend, laat de dichter Lucas Pater de jarige eeuw zeggen, dat ‘Vryheid...Myn feest niet vieren dorst.’ Dit zijn woorden uit Paters zinnespel Leeuwendaal Hersteld Door de vrede.Ga naar eind23. Het stuk dat door zijn titel aan Vondels ‘Lantspel’ herinnert en later in de eeuw nog navolging vond, diende voor de heropening van de schouwburg op 28 juli 1749 en werd tweeëntwintig maal opgevoerd.Ga naar eind24. Aan het slot spreekt de Eeuw over haar honderd zonen. De eerste bracht verlossing van ‘wreeden Dwang...door de onwaardeerbre Vreê’, de jongste bevrijdde ‘opnieuw...van 't woest Geweld’: opnieuw Aken als een echo van Munster (p.45). Wie lazen de genoemde gedichten over Munster, wie zagen Paters zinnespel? Waarschijnlijk slechts een happy few. Dit reduceert hun belang als bronnen voor de herdenkingsgeschiedenis. Hetzelfde geldt, en misschien nog sterker, voor de in 1748 geslagen gedenkpenningen, bestemd voor de kabinetten van verzamelaars. Die collectioneurs hadden het in laatstgenoemd jaar minder druk dan hun voorzaten van een eeuw geleden: aan Munster alleen herinnerde in 1748 slechts een klein aantal penningen, onder anderen vervaardigd door de beroemde Martinus Holtzhey en door Gerardus Marshoorn, aan Munster samen met de Akense vrede niet veel meer.Ga naar eind25. Een prachtige penning van HoltzheyGa naar eind26. toont op de voorzijde onder meer de borstbeelden van Willem van Oranje, Maurits en Frederik Hendrik, als grondleggers van de vrije staat, op het voetstuk van een erezuil de hoofden van de martelaren Egmond en Hoorne. Op het toppunt van de zuil de Bijbel, onder de poot van een leeuw symbolen der overwonnen inquisitie. Zijn de Munsterse vrede en de herdenking daarvan onderwerp van gesprek geweest in ruimere kringen dan de culturele elite alleen, dan ongetwijfeld vooral naar aanleiding van wat de kranten of gazetten erover schreven. Vaak werden deze immers op publieke plaatsen, de koffiehuizen, gelezen. Aan de voor 13 maart uitgeschreven biddag gaf deze periodieke pers algemene bekendheid. De Gazette de la Haye (31 januari) en de Amsterdamsche Courant (1 februari) berichtten bijvoorbeeld over een herdenkingspreek door Ds. J.G. Moll in de Nieuwe Kerk te 's-Gravenhage, de Leydse Courant (2 februari) meldde ‘een plegtige Historische Redenvoering’ annex preek van professor Joan van den Honert, enzovoorts. Wie de nieuwsbladen van 1748 napluist, sprokkelt gemakkelijk zoiets als een landelijk herdenkingsprogramma bij elkaar. Een geval apart vormt de door Reinier BoitetGa naar eind27. geschreven en te Delft uitgegeven Hollandsche Historische Courant waarin op 30 januari 1748 een ‘kort verhaal’ verscheen, voor een toenmalige krant ongebruikelijk lang, over de gebeurtenissen die tot de Munsterse vrede hebben geleid. Het exposé vertoont mythische trekken, met Philips II als een soort antichrist, Oranje als een overtuigd calvinist en de Nederlanders - dat wil zeggen die van de noordelijke gewesten - als een door God gesteund volk. De aankondiging van een her- | |
[pagina 16]
| |
druk van dit ‘verhaal’ doet vermoeden dat er onder het kranten lezende publiek behoefte bestond aan informatie over de Tachtigjarige Oorlog en de Vrede van Munster.Ga naar eind28. Aan belangstelling voor het jongste verleden kon sedert 1747 worden voldaan door lezing van de Nederlandsche Jaerboeken. In februari 1748 maakten deze gewag van vele ‘openbare redenvoeringen’, door predikanten over Munster gehouden. Ook verschaften zij een ‘korte schets’ over het ‘bly eindend treurspel’ van de oorlog en de vrede.Ga naar eind29. Dit stuk zet de gruwelen van de Spaanse repressie zwaar aan - met diefstal uit Hooft: ‘De galgen hingen gerist, de raden...overladen met lyken...’Ga naar eind30. - en zwijgt over de geuzenterreur. Een vergelijkbare periodiek, Nederlandsch Gedenkboek of Europische Mercurius, richtte reeds aan het einde van 1747 de aandacht op Munster en nam in januari daarna integraal het ‘kort verhaal’ uit de krant van Boitet over.Ga naar eind31. Veel interessanter is in dit kader De Europise Staats-Secretaris,Ga naar eind32. een ander tijdschrift van het mercuriustype. Dit maandblad combineerde uitvoerige nieuwsoverzichten met ‘bescheide en onpartydige reflexien’, dat wil zeggen met commentariërende opmerkingen. Ongetwijfeld van belang is een ‘Opwekking’ in de Staats-Secretaris, gericht tot alle ingezetenen van de Republiek, om het eeuwfeest van de vrede te ‘celebreeren’.Ga naar eind33. Het stuk trok de aandacht: ‘wegens het meer dan gewoon Debiet daar in gemaakt’, was spoedig een herdruk nodig.Ga naar eind34. De ‘Opwekking’ acht vreugde naast dankbaarheid jegens God met betrekking tot Munster de gepaste gevoelens. Helder wordt het verschil uitgelegd tussen die vrede en de erkenning van de vrijheid der zeven gewesten door Spanje bij de aanvang van het Bestand: die erkenning te Antwerpen, begin april 1609, was ‘de facto’, maar niet ‘de jure’ geweest, dat wil zeggen: niet volstrekt zoals die van Munster; zij was bovendien ‘de praesenti’ en niet ‘de futuro’, niet eeuwig zoals het verdrag van Munster (pp.6-7). Na 1648 was er, aldus de ‘Opwekking’, geen Europese staat meer ontstaan. Zo was de Republiek om met de Bijbel te spreken die souvereine staten zonen van God noemt, de ‘Laatstgeboorene Zoon Gods.’ Ook gaat het over Gods hulp bij de geboorte van de Republiek en haar wonderbaar behoud, te zamen een sacralisering van de vaderlandse geschiedenis (p.8). Dit sluit kritische opmerkingen geenszins uit, bijvoorbeeld over de krachten die het tot stand komen van de Vrede van Munster hebben tegengewerkt: Frankrijk natuurlijk, naast ‘een ander meer zyne eige belangen, dan die van den Staat bedoelend Hoofd’ (pp.5-6). In 1748 een dappere opmerking, mocht hier stadhouder Willem II bedoeld zijn. Wat de beschrijving van de Opstand betreft, valt het op dat, anders dan in de Delftse krant - en in de Europische Mercurius-, de politiek van Karel de Vijfde als de primaire oorzaak van het volksverzet wordt aangewezen (p.9). Dit standpunt wordt ook ingenomen in de Nederlandsche Jaerboeken. Zoals gebruikelijk schildert de Staats-Secretaris een pikzwart beeld van Philips II en Alva. Heel aannemelijk is het portret van Oranje: een man wiens concept van religievrede gefrustreerd werd door ‘yveraars’, extremisten aan beide zijden (p.18). De martelaarsboeken beoordeelt de auteur als ‘waarheden en onwaarheden door malkander gemengd.’ De totstandkoming van de Unie van Utrecht wordt behandeld zonder vermelding der Zuid-Nederlandse steden die haar getekend hebben. De auteur beschouwt deze unie als ‘de Deur aan deze Republyk geopend, om naderhand als een eige, vrye en souvereine Staat voor den dag te komen’ (p. 19). Dat | |
[pagina 17]
| |
het grootste deel der Nederlanden nooit door die deur zou binnengaan en geen Munsterse vrijheid zou kennen, is een tragiek die in deze passage buiten beschouwing blijft. De betekenis van de Staats-Secretaris en andere mercuriussen voor onze kennis van de waardering der Vrede van Munster in 1748 staat uiteraard los van dergelijke gebreken. Aandacht voor feiten uit het verleden is niet minder kenmerkend voor het toenmalige geschiedbeeld dan miskenning van die feiten. Het machtigste informatiemiddel was in 1748 ongetwijfeld nog de kanseltoespraak. Onder de preekstoel gezeten moet een ruim publiek toen over Munster hebben gehoord.Ga naar eind35. Uit bewaard gebleven ‘leerredes’, een flink aantal, kan men te weten komen wat predikanten zoal over dit onderwerp hebben gedacht, wat zij meenden dat de gelovigen ervan moesten vinden en, waarschijnlijk, meest ook wel gevonden zullen hebben. De vrede werd niet alleen dankbaar gememoreerd door gereformeerde predikanten, maar ook door bedienaren van andere protestantse confessies: bladerend in de kranten uit 1748 treft men bijvoorbeeld een bericht aan over een herdenkingspreek van Ds. Wilhem Suderman, remonstrants predikant te HaarlemGa naar eind36. naast predikaties van gereformeerde dominees als Jan Gijsbert Moll uit Den Haag.Ga naar eind37. Dit kan een effect zijn van het minder diep worden der kerkelijke scheidingen tegen het midden van de eeuw.Ga naar eind38. De gedachtenispreken werden uitgesproken door bedienaren van gewone gemeenten, doch ook door professoren in de theologie zoals Cornelis van Velzen, hoogleraar te GroningenGa naar eind39. en Joan van den Honert, ordinarius te Leiden.Ga naar eind40. Favoriete data voor de preken waren de dag van de ondertekening van de vrede, de dag der bezwering en natuurlijk de algemene biddag, maar het kon ook wat vroeger of later worden. Bijna altijd werd uitgegaan van de exegese van een tekstgedeelte uit de Schrift, waarna als ‘Toepassinge’Ga naar eind41. een geschiedverhaal volgde. De gereformeerde predikanten voelden zich opvolgers van de oudtestamentische profeten in een nieuw Israël: dat verklaart ook het profetische karakter van gedachtenispreken als die over Munster en, aldus C. Huisman, eveneens dat van de daaruit voortgekomen gereformeerde geschiedschrijving.Ga naar eind42. Munster gold als een subliem bewijs van de bijstand des Heren, de malaise van 1748 vroeg om een boete die deze hulp zou doen terugkeren. Het is opmerkelijk dat door remonstrantse predikanten over die identificatie met het oude Israël anders werd gedacht. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een predikatie van de eerder genoemde Wilhem Suderman, een leerling van de remonstrantse hoogleraar Jean le Clerc.Ga naar eind43. Hij distantieerde zich van de exegese die de psalmen als voorafbeeldingen van de geschiedenis der kerk ziet en relativeerde ook in aanzienlijke mate de overeenkomst tussen Israël en de Republiek. Zij was nog nooit door een vijandelijk leger geheel veroverd, Israël wel. De weldaden voor de Republiek gingen ‘wel niet van zoo vele bovennaturelyke omstandigheden verzelt’ als die welke God Israël had bewezen, maar ze waren ‘in verscheiden opzichte veel grooter’ (p.6). Daartoe behoorden het beleid en de dapperheid van Oranje, geordonneerd door de Goddelijke Voorzienigheid en natuurlijk de in 1648 verworven en daarna behouden vrijheid, thema van de preek. Kenmerkend tenslotte voor het geschiedenisverhaal in - bijna - al deze leerredes over Munster, of dit nu veel of weinig jaren beschrijft, is dat het een klein-Nederlands natiebesef uitdraagt, gefundeerd in het gereformeerde protestantisme. De predikanten waren behept met een optiek die automatisch de feiten van | |
[pagina 18]
| |
het eigen verleden groot en belangrijk maakte ten koste van andere gegevens. Zo somt David Burger weliswaar diverse oorzaken van het conflict met Spanje op, doch zegt daarna zonder toelichting dat ‘de voornaamste oorzaak / en reden van dien langduurigen Oorlog ...de Gereformeerde religie’ is geweest. Zelfs wil hij het doen voorkomen dat reeds voor het vertrek van Philips II de protestanten in de Nederlanden een duidelijke meerderheid vormden, ‘zeer de overhand’ hadden (p.11).Ga naar eind44. Nog een graadje erger maakt het Van den Honert die weigert in te gaan op het zogenaamde ‘temperament’ dat de katholieken in Staats-Brabant enige ruimte voor de uitoefening van hun godsdienst wilde geven, maar die breedvoerig citeert uit het Zeeuwse protest daartegen: ‘als dat daardoor het Palladium van den Staat, en daarmede Gods Segen, sal worden vervoerd, de Fundamenten van de Republique ondermynt; en de band van de Unie losgemaakt,’ et cetera.Ga naar eind45. Een laatste publieksgroep die ter viering van de honderdste verjaardag van de Vrede van Munster in 1748 bijeenkwam, behoorde tot de universitaire wereld. Ter gelegenheid van het eeuwfeest werd er over Munster in hooggeleerd Latijn georeerd. Plaats van handeling was Franeker, de spreker niet een debutant zoals Van Boxhorn in 1648, maar de graecus Lodewijk Caspar Valckenaer, wiens ster snel klom, de datum 12 maart 1749 na uitstel terwille van oud-alumnus stadhouder Willem IV, die zich desondanks excuseerde.Ga naar eind46. Met het maken van een Nederlandse vertaling werd evenmin als in 1648 getalmd. Ernst Willem Higt, oud-student van Valckenaer en medewerker aan Dichtkunstig Gedenkteeken, zorgde ervoor dat zij nog in 1749 gelezen kon worden.Ga naar eind47. Over de Vrede van Munster op zichzelf debiteert Valckenaer weinig gedachten en zeker geen opzienbarende. Ook de brokjes geschiedenisles die in zijn oratie voorkomen, reikend van de opstand tot in het heden, vermogen niet te boeien. Maar wat hij als algemeen geldende theorie over vrede en oorlog te berde brengt, is bepaald curieus. De Republiek, door de Munsterse vrede haar eigen meesteres geworden, raakte als overstroomd door rijkdommen. Gevolg daarvan was dat - in de woorden van Higt - ‘het logge en gierige nageslacht...zodaanig van zijner Vaderen deugden [ontaardde], dat het...dien vrede, dien zijne arme voorouders voor bloed hadden gekocht, niet langer behouden kost’ (p.16). Krachtverlies door decadentie: in 1672 gingen tijdelijk reeds drie van de zeven provinciën verloren. Na de Vrede van Utrecht wreekte het lange uitblijven van oorlog zich (p.20). De rampen van de oorlog werken volgens spreker namelijk vaak zeer heilzaam en zuiverend (p.5) en zijn als zodanig een geneesmiddel van God. De Oostenrijkse Successieoorlog bracht de Fransen tot in Bergen op Zoom en, zo waagt Valckenaer op te merken, zelfs de stadhouder ontzonk de moed (p.38). Met het Franse leger kwam ‘een boosaardig rot Priesteren’ opdagen, waarvan binnenkort ‘onze vrije straten zouden grimmelen’ (p.5). Maar dit antipapistische schrikbeeld werd geen werkelijkheid, want het edele Franse volk gaf Nederland - Vrede van Aken - zijn vrijheid terug. Zo had de Vader van alle mensen die, naar de spreker benadrukt, altijd ‘de God der Nederlanden’ zal zijn, het bij een lichte kastijding gelaten. Was die verdiend? Zeer zeker, aldus Valckenaer: de Nederlanders vindt hij, vergeleken bij vroeger, gierig en lui geworden. Daarbij wil spreker van het vooroordeel dat tegenwoordig nu eenmaal alles slechter gaat dan voorheen, niets weten. Hij hanteert een voor alle volken en tijden geldende theorie dat rijkdom, kind van de vrede, verslappend werkt.Ga naar eind48. De voordelen van de vrede voor de cul- | |
[pagina 19]
| |
tuur, oud humanistentopos, worden door Valckenaer weliswaar erkend, maar hij ziet ook veel goeds in de oorlog: die zorgt voor hernieuwde circulatie van het geld, ‘gierigheids voedsel’, de luiheid moet het veld ruimen, de adel wordt gedwongen zijn kwaliteiten te tonen, de wetenschappen komen tot bloei en vernuften worden door de omstandigheden geslepen (p. 54). De onderwerpen die Valckenaer nog meer aanroerde, kunnen hier gevoeglijk ongenoemd blijven. Wat telt, is dat hij ze ter sprake bracht langs een denktraject met Munster, Utrecht en Aken als tussenstations. Vergelijkt men tenslotte de vieringen in 1648 met die van het eerste eeuwgetij, dan valt op dat in 1748 feestelijkheden als toneelvoorstellingen in de open lucht, optochten en dergelijke geen rol speelden. Voor het grote publiek klonk in de kerken het gedragen herdenkingswoord van predikanten, voor de culturele elite was er het dichterlijke woord in poëziebundels en de symboliek in gravures en op penningen. Bij al die uitingen domineerden verwijzingen naar de actualiteit die weinig vreugdevol was. | |
Intermezzi: 1848 en 1898Naar aanleiding van het tweede Eeuwgetij, tijdens de hoogbloei van het nationalisme, stonden de revolutionaire onrust en de problemen rond de grondwetsherziening een eclatante viering van de Vrede van Munster grotendeels in de weg. De politieke tegenstellingen hielden alle belangstelling gaande. In hun streven naar ontvoogding bekampten de katholieken die zich meer en meer bewust waren gaan opstellen, de protestanten. Inzoverre er dan toch iets gebeurde rond de Vrede van Munster, stond het in de schaduw van de onthulling van het standbeeld van Willem van Oranje in Den Haag. Deze was in de vorige jaren herhaaldelijk uitgesteld, omdat het beeld telkens weer niet tijdig gereed was; uiteindelijk werd het - niet geheel toevallig - op 5 juni, herdenkingsdag van het Munsterse traktaat, op sobere wijze onthuld.Ga naar eind49. In vergelijking met het eerste eeuwgetij van 1748 verschilt het tweede herdenkingsjaar inhoudelijk niet zo erg veel. Nog steeds werden bijvoorbeeld de klassieke thema's van de Zwarte Legende bespeeld; en dan met name de thema's van de ingeboren wreedheid der Spaanse natie en van de persoonlijke ondeugden van koning Filips II,Ga naar eind50. die zelfs als anti-christ wordt afgeschilderd. Zoals steeds in de Republiek, werden ook bij het Eeuwgetij 1848 de katholieken doodgezwegen; verdacht van sympathie voor het Spaanse regime, pasten zij niet in het vaderlandse plaatje. Zij vielen buiten het kleinnederlandse identiteitsbesef.Ga naar eind51. God, het Vaderland en Oranje! In het midden van de negentiende eeuw was dat exclusief protestantse natiegevoel nog vrijwel onaangetast. Rooms-katholieken deden er goed aan zich niet al te veel te roeren, ‘nu men, na de slechts door weinig Noordnederlanders betreurde afscheiding van België, eindelijk en gelukkig in “Oud-Nederland” weer onder elkaar was’.Ga naar eind52. De traumatische afscheiding van België in 1830/39 lag in 1848 nog vers in het geheugen. Predikanten, dichters en schrijvers vonden weer eens het bewijs geleverd dat Noord-Nederland en het ‘muitzieke’ en ‘paapse’ Zuiden niet samen binnen één staatsverband passen.Ga naar eind53. Het was tot velen nooit doorgedrongen dat vrij- | |
[pagina 20]
| |
wel alle zuidelijke volksvertegenwoordigers in september 1830 met de Oranjekokarde getooid naar Den Haag waren gekomen, om over behoud en herinrichting van het Koninkrijk te praten en om van hun trouw aan koning en Koninkrijk te getuigen. Hun streven naar een meer burgerlijk-liberale grondwet in het raam van een of andere vorm van politieke of bestuurlijke decentralisatie was uitgelegd als anti-vaderlands en anti-Hollands.Ga naar eind54. Daar kwam men niet op terug, hoewel de eisen voor de liberale grondwet de jongste tijd ook in Nederland dringend gesteld werden.Ga naar eind55. Dat in 1830 slechts in twee provinciën onlusten waren uitgebroken, terwijl het Nederlandstalige deel van de zuidelijke provinciën met uitzondering van Brussel geen afscheiding behoefde, was door de Noord-Nederlanders nauwelijks onderkend, evenmin trouwens als de sociaal-economische teneur van de rellen.Ga naar eind56. Nederland moest het recente samengaan met België in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden nu maar liefst zo snel mogelijk vergeten. En toch bleven in 1848 voor het eerst afwijkende geluiden, met name vanuit katholieke hoek, niet onopgemerkt. Ten aanzien van het standbeeld van De Zwijger namen de rooms-katholieke bladen De Tijd en De Noord-Brabander het standpunt in dat het schandelijk was dat de katholieken moesten meebetalen aan een beeld dat op de herdenkingsdag van de Vrede van Munster werd onthuld. In dezen was Jozef A. Alberdingk Thijm, voorman in de katholieke emancipatiebeweging, nog opvallend gematigd, waar hij die bezwaren afwimpelde en stelde dat de bezegeling van de Nederlandse onafhankelijkheid ook de belangstelling van de katholieken verdiende. Hij onderstreepte echter dat de protestanten van hun bevoorrechte positie misbruik hadden gemaakt. In de jaren zestig zou Thijm over de Vrede van Munster schrijven: ‘Met de vrijheid voor de ene partij kwam de georganiseerde onderdrukking van de andere’;Ga naar eind57. hiermee zette hij zich af tegen de pseudo-historische legitimatie van de achterstelling der katholieken. Fruin had de Nederlandse geschiedschrijving toen trouwens ook al de exclusieve belangstelling voor de protestanten verweten.Ga naar eind58. Thijm wierp zich bovendien op tot pleitbezorger van de Groot-Nederlandse gedachte. Voor hem maakte het Nederlandstalige deel van België zonder enige twijfel deel uit van de Nederlandse taal- en cultuurgemeenschap. In het jaar van het tweede Eeuwgetij schreef hij in een artikel ‘Vlaemsch Belgiën en Noord-Nederland’: ‘Het schoonste koninkrijk der waereld is in tweeën gescheurd, verdeeld onder twee goevernementen, veroordeeld om tot onderling nadeel twee tegenovergestelde belangen te vertegenwoordigen’.Ga naar eind59. Kort nadien behoorde hij samen met Groot-Nederlandse filologen en letterkundigen in Vlaanderen, ijveraars voor de erkenning en rechtsgelijkheid van het Nederlands in de Belgische staat, tot de initiatiefnemers van de tweejaarlijkse Vlaams-Nederlandse Taal- en Letterkundige Congressen, die vanaf 1849 beurtelings in Nederland en in Vlaanderen zouden worden gehouden. In de tweede helft van de negentiende eeuw kregen de Nederlandse katholieken een eigen versie van de opstand tegen Spanje in het apologetisch werk van de plattelandsarts Nuyens, waarmee hij wilde aantonen dat ook rooms-katholieken volwaardig aanspraak kunnen maken op het Nederlanderschap.Ga naar eind60. In 1892 publiceerde Blok het eerste deel van zijn Geschiedenis van het Nederlandsche volk, in een poging Nederland over de verzuilingsgrenzen en rivaliteiten heen een wetenschappelijk, nationaal en onpartijdig geschreven geschiedverhaal te schenken. | |
[pagina 21]
| |
Naar aanleiding van het halve Eeuwgetij van 1898 bepleitte hij de grote voordelen van de ‘roemrijke’ Vrede van Munster: vrijheid en onafhankelijkheid, rijkdom door handel die extra gevrijwaard werd door de blijvende sluiting van de Schelde, en bevestiging van de Republiek als grote mogendheid met een op de Spanjaarden veroverd koloniaal rijk. Zijn plan om in 1898 een officiële herdenkingsdag te houden, moest het echter afleggen tegen de voorbereidingen voor de voorgenomen inhuldiging van koningin Wilhelmina; de regering gaf geen toestemming.Ga naar eind61. | |
Het jaar 1948Na de Tweede Wereldoorlog ging de aandacht van de Nederlanders enerzijds voornamelijk uit naar het sociaal-economische herstel van het land, dat tijdens de oorlog onder het nazi-regime van Seyss-Inquart zowel moreel als materieel zwaar te lijden had gehad. Vele verbruiksartikelen waren in 1948 nog op de bon. Er heerste papierschaarste en publicaties verschenen op ‘oorlogspapier’. Het Joodse bevolkingsdeel was tijdens de oorlog grotendeels op transport gezet naar de naziconcentratiekampen en slechts weinigen waren teruggekeerd; dat veroorzaakte een diep trauma in de Nederlandse samenleving. Bovendien voerde het Nederlandse leger sedert december 1946 in wat toen nog Nederlands-Indië heette, zogenaamde politionele acties uit tegen de nationalisten van Soekarno. Als grote koloniale mogendheid zag Nederland zijn einde naderen. Anderzijds keek het land in 1948 uit naar de viering van het vijftigjarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina. Wat toen nog niemand wist, was dat zij in datzelfde jaar nog zou aftreden, om plaats te maken voor haar dochter Juliana.Ga naar eind62. In die omstandigheden zou het natuurlijk helemaal niet verbaasd hebben, als na de Tweede Wereldoorlog het derde Eeuwgetij van Munster onopgemerkt voorbij zou zijn gegaan. Niets is echter minder waar. | |
Munster 300 volgens de Klein-Nederlandse traditieDe patriottische ‘zelfvoldaanheid’ die de Tweede Wereldoorlog in Nederland opwekte, weliswaar voornamelijk na afloop, oversteeg de naoorlogse ellende en bleek - in zover de financiële middelen het toelieten - een gunstige bedding voor een herdenking van de Vrede van Munster. Bij het naderen van het derde Eeuwgetij werd een Nationaal Herdenkingscomité opgericht, om alle manifestaties te coördineren met inbegrip van die met betrekking tot het regeringsjubileum van koningin Wilhelmina. Hoorspelen op de radio en krantenartikelen brachten de Munsterse vrede onder de aandacht van het grote publiek. Er werd een herdenkingsbijeenkomst op 5 juni voorbereid en vanaf die dag tot 1 oktober liep in het Prinsenhof te Delft een nationale herdenkingstentoonstelling.Ga naar eind63. Blijkens het Woord Vooraf in de catalogus, geschreven door de voorzitter van het Werkcomité, mr. J.K. van der Haaghen, ambtenaar van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, trachtte de tentoonstelling over ‘onze gehele onafhankelijkheidsstrijd’ een beeld te geven van ‘één allen tezamen bindend | |
[pagina 22]
| |
sentiment: de zucht om van de indringer verlost te worden, om baas in eigen huis te zijn, kortom van liefde tot het vaderland’.Ga naar eind64. Globaal genomen droeg de Delftse tentoonstelling op klassieke wijze de gedachte uit dat de strijd tegen Filips II en zijn rechtsopvolgers vrijwel een ‘Noord-Nederlandse’ aangelegenheid was, gericht op het ‘sluiten van de Tuyn’.Ga naar eind65. Die traditionele staatsnationale lijn is eveneens duidelijk waarneembaar bij de joodse, maatschappelijk geëngageerde historicus Jacques Presser. In de inleiding tot de tentoonstellingscatalogus bestempelt Presser de Munsterse vrede ‘ongetwijfeld voor de schoonste [...], die Nederland ooit heeft gesloten’. Waar anderen haar de geboorteakte van Nederland noemen, is zij voor hem: ‘de bezegeling onzer onafhankelijkheid, de meerderjarigheidsverklaring van het Nederlandse volk.’ De verwijzing naar de Tweede Wereldoorlog blijft ook bij Presser niet uit: ‘Wij kunnen de vreugde navoelen en vinden dat zij toen op haar plaats was, zoals zij het thans nog is. De afgelopen bezettingsperiode heeft ons er immers maar al te zeer van doordrongen dat zoveel groots en nobels, waarvoor wij zwijgend het hoofd ontbloten, gedaan kan worden [...].’Ga naar eind66. Bij de Klein-Nederlandse traditie knoopte ook het Algemeen Nederlands Verbond aan, toen het met zijn uitvoerige aandacht voor de Vrede van Munster bij het grote publiek opviel. Hoewel het A.N.V. in 1895 door de Vlaamsgezinde liberaal Hippoliet Meert te Brussel was opgericht met als doelstelling de verdediging en ontplooiing van de Nederlandse taal- en cultuurgemeenschap, voerde het de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog een hoofdzakelijk Hollands-nationale koers.Ga naar eind67. Zijn tweemaandelijks verschijnend ledenblad Neerlandia verscheen toen onder het embleem van de Klein-Nederlandse leeuw met zeven pijlen in zijn linkerklauw. Reeds in het januari-februarinummer van 1947 kondigde de dienstdoende A.N.V.-voorzitter, de hoogbejaarde generaal-majoor b.d. K.E. Oudendijk, het voornemen van het Verbond aan ‘die gebeurtenis, welke niet alleen voor de Nederlandschen staat, doch voor Europa van zeer groot belang was, op een of andere wijze plechtig te herdenken’. Oudendijk had overigens namens het A.N.V. zitting in het Nationale herdenkingscomité en het A.N.V. handelde in goed overleg met dat Comité.Ga naar eind68. Het Verbond liet er geen gras over groeien. Jaargang 1948 van Neerlandia opende met een hoofdartikel van de calvinistische historicus J.C.H. de Pater. Het vredesverdrag is in zijn ogen ‘een der belangrijkste mijlpalen in onze geschiedenis’ en de bezegeling van ‘onze onafhankelijkheid’ na ‘een oorlog om de vrijheid en om de godsdienst’, die zich hoe langer hoe meer had toegespitst op de godsdienst. Het toenmalige vrijheidsbegrip hechtte volgens De Pater aan de vrijheden en privileges van standen en steden, terwijl de godsdienst betrekking had ‘op de persoonlijke vrijheid van de enkeling’. Ook in de Dertigjarige Oorlog tussen de Keizer en de Duitse keurvorsten ging het om godsdienst en vrijheid. De provincies Holland en Zeeland hadden het zijn inziens alleen kunnen redden, door van meet af aan het calvinisme tot de bevoorrechte religie te verklaren en dat regime later uit te breiden tot de andere provincies. De predikanten waren derhalve in de jaren dertig en veertig van de zeventiende eeuw zeer bezorgd over het bondgenootschap van 1635 met het ‘afgodische’ Frankrijk. Tegen de zin van Frederik Hendrik waren zij dan ook niet bereid aan de katholieken in de op de Spanjaarden heroverde en ‘bevrijde’ landsdelen geloofsvrijheid te verlenen. Voor vrede | |
[pagina 23]
| |
voelden de meesten van hen bijzonder weinig. Achteraf heeft een vredespartij, gedomineerd door Amsterdam, gelijk gehad en gekregen. De Pater constateert tenslotte de parallellie met het recente verleden. Zoals de kleine Republiek in 1648 de ‘hoogmoedige Spaanse Koning’ op de knieën had gekregen, werd tijdens de oorlogsjaren de onafhankelijkheid met succes bevochten. De droeve jaren hebben de onschatbaarheid van de vrijheid sterker doen beseffen. ‘Heel Nederland make zich op, om eensgezind het feest van de Vrede van Munster te vieren’.Ga naar eind69. Nog in datzelfde jaar verscheen onder auspiciën van het A.N.V. een historisch overzicht door publicist H.Ch. van der Mandere over de Nederlandse opstand tegen Spanje; blijkens het voorwoord van Oudendijk, bedoeld voor ‘alle goede Nederlanders’ naar aanleiding van die ‘gebeurtenis van zo groot nationaal belang’. Afgezien en onafhankelijk van Poelhekkes boek (cf. infra), is het de eerste gelegenheidspublicatie sedert Aitzema waarin zo uitvoerig stil gestaan wordt bij de Vrede van Munster. Het is gebaseerd op uitgegeven archief- en literaire bronnen en op de bekende algemene werken van Fruin, Blok en Waddington; vrijwel tweederde gaat over die Vrede, die de auteur de geboorteakte van de Republiek noemt. In deze publicatie van een tweehonderd bladzijden insisteert Van der Mandere - wat de Republiek betreft - terecht op de grote gelijkenis van bepalingen in Twaalfjarig Bestand en Vrede van Munster. Hoewel het Nederlands-Spaanse verdrag op zichzelf stond, wijst hij er tevens op dat het onderdeel uitmaakte van het enorme Westfaalse vredeswerk, dat tegelijk een einde maakte aan de Dertigjarige Oorlog en zodoende aan de laatste godsdienstoorlogen in Europa. Behalve bij de bid- en vastendag in 1648 en bij de feestelijkheden in Munster en in Amsterdam staat de auteur uitvoerig stil bij het weinig verheffende gekrakeel en de bittere pamflettenstrijd die ook na de afkondiging van de Vrede met volharding doorgingen. De vraag of de Republiek gerechtigd was zonder Frankrijk met de Spaanse koning vrede te sluiten, wordt door Van Mandere wel gesteld, maar niet beantwoord. Hij onderstreept dat de Vrede van Munster de toenadering van Spanje tot de Republiek met bemiddeling van de Spaanse Nederlanden mogelijk heeft gemaakt. Tenslotte heeft hij aandacht voor de Tweedelige Kamer, die onder meer de gebiedsruil in het noordelijk gelegen Spaanse Overkwartier en in het zuidelijk gelegen Staats Overmaas zou regelen, maar waarvan niets terechtkwam.Ga naar eind70. Daarnaast liet het A.N.V. voor het grote publiek in de zomer van datzelfde jaar zijn eigenlijke gedenkboek verschijnen, onder de titel Van Oorlog en Vree. Na een voorwoord van de vice-president van de Raad van State, Jonkheer mr. F. Beelaerts van Blokland, bevat het werk ruim honderdvijfentwintig reproducties van speciaal voor de gelegenheid gefotografeerde prenten en schilderijen - onder meer het befaamde gelegenheidsschilderij van Terborch. De afbeeldingen zijn voorzien van beknopte toelichtingen van of ontleend aan teksten van onder meer de hoogleraren Geyl, De Pater en Sneller en de katholieke literator Anton van Duinkerken. Het was aangekondigd als ‘een prachtig, royaal uitgevoerd boekwerk’.Ga naar eind71. Al die tijd was het A.N.V. ook op andere manieren bijzonder actief doende de Vrede van Munster te memoreren en het vaderlandse karakter ervan te beklemtonen. Onder andere organiseerde het voor zijn leden en genodigden in de Ridderzaal te Den Haag een herdenkingszitting met muziek en voordracht op 15 mei, de dag dat destijds in 1648 de vredesoorkonden waren beëdigd en uitgewisseld. In zijn toespraak bespeelde de nieuwe verbondsvoorzitter E.H. Bos de the- | |
[pagina 24]
| |
ma's van vrijheid en menselijkheid die hij vertaald zag in het Atlantisch Handvest en in de denkbeelden van het enige dagen tevoren afgesloten Europese Haagse Congres.Ga naar eind72. De Tweede Wereldoorlog en andere eigentijdse gebeurtenissen vonden insgelijks een sterke weerklank in het essay dat in De Gids verscheen onder de titel: ‘De Vrede van Munster, Fundament voor Nederland, Fundament voor Europa 1648’ van de hand van Joost Adriaan van Hamel (1880-1964), hoogleraar strafprocesrecht aan de Universiteit van Amsterdam, die zich met succes tevens op het terrein van de diplomatieke geschiedenis had begeven.Ga naar eind73. De auteur onderstreept dat de eventuele herovering van de gerekatholiseerde provincies Vlaanderen en Brabant en dus de voortzetting van de oorlog tegen de Spanjaarden vanuit het perspectief van de (protestantse) ‘Tuin der Zeven Provinciën’ met gemengde gevoelens tegemoet werden gezien; bovendien zou de heropbloei van Vlaanderen en Brabant meer handelsconcurrentie en versterking van het katholicisme hebben betekend. De dominante gereformeerden en kooplieden hadden bijgevolg alle belang bij een klein vaderland.Ga naar eind74. Naast het bekende belang van de Vrede van Munster voor de Republiek schenkt Van Hamel vooral aandacht aan de volkenrechtelijke en internationaalpolitieke betekenis. Hij legt de nadruk op het Nederlandse succesnummer, de volledige zelfstandigheid tegenover Spanje en tegenover het Duitse Keizerrijk alsmede de diplomatieke erkenning van de Republiek, als ‘een miniatuur onderdeel’ van het grote Westfaalse vredescomplex. Het veelomvattende vredescongres wordt door hem geroemd, omdat het een einde heeft gemaakt aan een eindeloze, verschrikkelijke oorlog, die ‘een groot deel van Europa waarschijnlijk nóg meer verwoest en berooid achtergelaten heeft, dan de vernietigende wereldoorlog, welke nu zoo juist achter ons ligt’. Voor de schrijver zijn de Westfaalse vredes om nog andere redenen een keerpunt in ontwikkeling van de beschaafde wereld. Zij waren ‘de beëindiging van de middeleeuwen, met al wat daarin thuis, en lief en dierbaar was’: een alles doordringend individualisme kwam de plaats innemen van de middeleeuwse geest van totaliteit; op religieus gebied nam het pauselijke monopolie een einde en kregen gereformeerd calvinisme en lutheranisme na een eindeloze hardnekkige ideologische strijd eindelijk een evenwichtige plaats naast het katholicisme.Ga naar eind75. De actualiteit van de Westfaalse vredes zag Van Hamel in de beginselen van het Europese politiek evenwicht en de opvattingen over godsdienstvrede en tolerantie die daarin waren neergelegd en die vervolgens in alle grote vredestraktaten in de zeventiende en achttiende eeuw, Nijmegen (1778), Rijswijk (1798) en Utrecht (1713), zouden worden bevestigd. De oorlogen van de Franse Revolutie zouden alles weliswaar weer overhoop halen, maar het Congres van Wenen (1815) zou de Westfaalse politieke orde herstellen. Hoewel de verdragen van Westfalen de vorming van een militaire en politieke overmacht van Duitsland hebben belet, erkent de schrijver toch dat zij door allerlei territoriale inperkingen (zoals de afstand van de Elzas en Lotharingen aan Frankrijk) buitenlandse interventie in de Duitse aangelegenheden hebben bevorderd. Het Franse imperialisme is daarentegen in 1648 niet aan banden gelegd en het heeft van die inmengingsmogelijkheden een royaal gebruik gemaakt.Ga naar eind76. De mentaliteit die de geschiedenis van de Lage Landen als een doorlopende | |
[pagina 25]
| |
breuk tussen België en Nederland beschouwt,Ga naar eind77. ademt heel nadrukkelijk uit het boekje over de Munsterse vrede door mr. Cornelis Smit (o1899), die in de historische voetsporen van Van Hamel liep.Ga naar eind78. Behalve de uitgave van de tekst zoals gepubliceerd in Aitzema,Ga naar eind79. schetst hij in een inleiding van negenentwintig bladzijden het verhaal van de Tachtigjarige Oorlog, daarbij steunend op een tiental auteurs waaronder voornamelijk Wagenaar, Fruin, Muller en Waddington. In zijn visie is in de ‘calvinistische’ en economisch belangrijke zeegewesten Holland en Zeeland het volk in 1572 onweerstaanbaar in opstand gekomen tegen het naar ‘universele monarchie’ en absolutisme strevende Spaanse bewind. In de Zuidelijke Nederlanden, door de auteur vaak ‘België’ genoemd, bemerkt hij daarentegen ‘weinig staatkundige weerstand’; het Zuiden zou volgens hem ‘een soort dominion status met behoud van de souvereiniteit van den Koning’ hebben nagestreefd. Brabant en Vlaanderen vielen snel van de Generaliteit af, ‘zodat de opstand tenslotte alleen het calvinistische Noorden (sic) de onafhankelijkheid heeft gebracht’.Ga naar eind80. Na het plakkaat van ‘Verlatinghe’ in 1581 werd de oorlog voor het Noorden een onafhankelijkheidsstrijd rond Holland en Zeeland. ‘Door de verovering van Groningen in 1594 was de staat der Verenigde Nederlanden ook geografisch een afgesloten geheel geworden’.Ga naar eind81. Na het Twaalfjarig Bestand was de oorlog ‘niet langer een op zichzelf staande onafhankelijkheidsstrijd, maar deze had zich opgelost in de sedert 1618 in Duitsland uitgebroken dertigjarige oorlog, [...].’Ga naar eind82. Smit wijst er tevens op dat in de Vrede van Munster een groot aantal artikelen uit de bestandsverdragen van 1609 zijn overgenomen.Ga naar eind83. Na de definitieve erkenning van de overigens reeds geruime tijd bestaande feitelijke onafhankelijkheid is de Vrede van Munster - aldus Smit - ‘tot aan de Franse revolutie toe [...] de basis gebleven voor Nederland's betrekkingen tussen de mogendheden’.Ga naar eind84. In zijn handboek van diplomatieke geschiedenis stelt dezelfde auteur met betrekking tot Munster, dat de Republiek der Verenigde Provinciën ‘België’ helemaal niet ontzien heeft: ‘De onafhankelijkheid en de vrije ontwikkeling der Belgen lieten ons koud’. Behalve het ‘Gallia amica, non vicina’ verklaart hij dat beleid tegenover het Spaanse Nederland niet zozeer ‘uit brutaal koopmansegoïsme’, maar uit verdedigingspolitieke overwegingen.Ga naar eind85. | |
Munster 300 in Groot- en Heel-Nederlands perspectiefNaast de staatsnationale stroom hadden vanaf omstreeks 1900 de afwijkende geluiden sedert het Eeuwgetij van 1848 een kans gekregen in de nieuwere wetenschappelijke geschiedbeoefening die vragen stelde over de vermeende onpartijdigheid van bijvoorbeeld een Blok. De Groningse hoogleraar C.H.Th. Bussemaker (1864-1914), die een uitstekende studie schreef over de afscheiding van de Waalse katholieke gewesten in 1579, leverde kritiek op het begrip ‘Nederlandse volk’ van Blok. Zijn onderzoek in archieven in Simancas en in Brussel had hem tot het inzicht gebracht dat de Nederlandse natie niet samenviel met de bestaande rijksgrenzen.Ga naar eind86. Tot dat bewustzijn hadden sinds 1849 ook de Taal- en Letterkundige Congressen bijgedragen en sedert kort vooral het Algemeen Nederlandsch Verbond.Ga naar eind87. Johan Huizinga, die het deterministische karakter van de | |
[pagina 26]
| |
vaderlandse geschiedschrijving afwees, beweerde in 1912: ‘Wie de geschiedenis van het Nederlandsch nationaal bewustzijn wil verstaan, moet beginnen met zich los te maken van de gedachte, die ons het begrip Nederlandsch als zuiver Germaansch in tegenstelling doet zien tot al wat Romaansch is’.Ga naar eind88. Hoewel Pieter Geyl kort na de Eerste Wereldoorlog met zijn Groot-Nederlandse visie die alleen op taalverwantschap stoelt, zelf een nieuwe mythe creëerde, heeft hij toch de verdienste gehad traditionele anachronistische uitvindingen te hebben ontmaskerd als historische mythen en als staatsnationalistische verminkingen van de geschiedenis, die weinig van doen hebben met de ‘verleden werkelijkheid’.Ga naar eind89. Vanuit de Noord-Nederlandse nationaliteit die bij de Vrede van Munster werd gevestigd, erkent hij weliswaar het belang van het traktaat voor het behoud van de Republiek, maar hij betreurt haar eveneens als een ‘jammerlijke vrede’, omdat ‘de Republiek niet bij machte [was] geweest de Spanjaarden uit heel de Nederlanden te verdrijven’.Ga naar eind90. Bussemaker, Huizinga en vooral de gedrevenheid van Geyl hebben de vaderlandse geschiedenis opengetrokken en een bredere visie bezorgd; zij hebben het historisch bewustzijn van hun vakgenoten verruimd. Ook de marxistisch georiënteerde Jan Romein, die in 1934 zijn De Lage Landen bij de zee publiceerde, blijft daar niet ongevoelig voor en hij doet er concessies aan. In het Voorwoord stelt de economisch historicus G.W. Kernkamp het boek van Romein voor als ‘de eerste poging om de beschavingsgeschiedenis van het volk van Noord- en Zuid-Nederland te geven als een totaliteit, [...] als een innig samenhangend geheel’. Hij acht het begrip ‘Nederland’ betrekkelijk en benadrukt de tijdelijkheid van de naties. Met betrekking tot de Vrede van Munster onderstreept Romein dat het niet allemaal rozengeur en maneschijn was. Het duurde immers niet lang of het sedert de Bestandstwisten sluimerende conflict tussen de Staatse partij en Oranje stak bijvoorbeeld weer de kop op.Ga naar eind91. Nog vóór de Tweede Wereldoorlog kwam tussen Nederlandse en Belgische, vooral Nederlandstalige, historici een permanente samenwerking tot stand in de jaarlijkse Nederlands-Belgische historische congressen, waartoe in 1938 was beslist,Ga naar eind92. en in de door Geyl datzelfde jaar opgerichte Nederlandsche Historiebladen. In de eerste jaargang daarvan publiceerde Léon van der Essen, hoogleraar aan de toen nog overwegend Franstalige Katholieke Universiteit Leuven, een bekend gebleven artikel over de ‘De historische gebondenheid der Nederlanden’. Daarin verwijt Van der Essen de historici Nederland en België als twee ‘niets met elkaar gemeen hebbende volksgroepen’ te beschouwen. Hij stelt daarentegen ‘een gebondenheid tussen Noord en Zuid: gebondenheid [...] van cultuur en ook wel van staatkundige vormen gedurende de Middeleeuwen, politieke gebondenheid sedert het groote tijdvak der Bourgondiërs, tot na de scheiding van de XVIe eeuw’. Hoewel hij zich als ‘voorstander van de Grootnederlandsche geschiedschrijving’ presenteert, vult hij dat concept - enigszins tot verrassing van Geyl - in vanuit de Algemeen-Nederlandse (Gerretson 1934) of Heel-Nederlandse visie van de samenhorigheid der ‘Zeventien Provinciën’, de huidige Benelux en Noord-Frankrijk. Voor Van der Essen bekrachtigde de Vrede van Munster echter voorgoed de scheuring van de Nederlanden.Ga naar eind93. Na de Tweede Wereldooorlog beleefde Europa verschillende vormen van integratie. Met ingang van 1 januari 1948 werden in het raam van het Benelux-ver- | |
[pagina 27]
| |
drag, dat in 1944 tussen de drie regeringen te Londen was gesloten, de onderlinge douanerechten tussen de betrokken landen afgeschaft. In het Europese integratieproces speelden Nederland en België, de twee Nederlandse staten waarin driehonderd jaar eerder de Lage Landen waren verdeeld, een voortrekkersrol.Ga naar eind94. Dat heeft uiteraard het Heel-Nederlandse perspectief in historicis versterkt. Waar Blok een vaderlandse geschiedenis als een eenmansonderneming had geschreven, verschenen na de Tweede Wereldoorlog, in de jaren zestig mede op initiatief van Jan Romein een eerste Algemene Geschiedenis der Nederlanden in twaalf delenGa naar eind95. en in de jaren tachtig een tweede in vijftien boekbanden, als resultaat van collectieve samenwerking tussen Nederlandse en Belgische historici.Ga naar eind96. De tijd leek rijp voor een wetenschappelijke en integrale geschiedschrijving die de Heel-Nederlandse ruimte van de Zeventien Provinciën als uitgangspunt heeft. De overspecialisering in de geschiedenisbeoefening heeft de realisering van de gestelde doelstellingen evenwel goeddeels in de weg gestaan.Ga naar eind97. Hoewel die twee ‘Algemene Geschiedenissen der Nederlanden’ niet helemaal stroken met de Groot-Nederlandse opvattingen van Geyl, kunnen zij er evenmin van worden losgekoppeld. Naar aanleiding van het derde eeuwfeest van de oudste opvoeringen van Vondels Leeuwendalers kreeg Anton van Duinkerken, één van de populairste schrijvers in katholieke kringen, van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen de opdracht een heruitgave te verzorgen, voorzien van een inleiding en verklarende noten.Ga naar eind98. Zoals bekend, is het stuk een ode aan de vrede die hersteld is in ‘Leeuwendaal’, dat staat voor de Nederlanden. Van Duinkerken betoogt dat Vondel zich in zijn landspel verheugde over de herstelde rust, maar de dichter zou liever een hereniging van de beide Nederlanden hebben gezien en hij koesterde de onvervulde hoop dat de staatkundige hereniging alsnog ‘vanzelf’ zou gebeuren.Ga naar eind99. Vanuit historisch-wetenschappelijke hoek in Nederland was de belangstelling voor Munster in 1948 eveneens groot en dan denken wij niet alleen aan de reeds genoemde Enno van Gelder, maar ook aan L.J. Rogier en J.J. Poelhekke. Bij beide auteurs is de invloed van Geyl en zijn Groot-Nederlandse geestesgenoten of beter nog van de Algemeen-Nederlanders merkbaar. Als historicus van de rooms-katholieke kerk na de Middeleeuwen en als overtuigd katholiek, tevens doordrongen van het ruimere Groot-Nederlandse historisch perspectief, stond de Nijmeegse hoogleraar Rogier met gemengde gevoelens tegenover de Vrede van Munster. Hij vroeg zich af, of die vrede toch geen halfwerk moet worden genoemd in het licht van de vele gebreken die eraan kleefden. Niet zonder enige retoriek schrijft hij in De Gids: ‘Dit is “de jammerlijke vrede van Munster”, die van Vlaanderen een scherf afsloeg, het edel Antwerpen de strot toekneep, Brabant bot halveerde, de brokken van Opper-Gelre en Overmaze te grabbel wierp als een hand pepernoten om, verstrooid over de bodem, tot voetveeg te dienen voor de lompste laarzen, die ten slotte al deze brokken, in vervreemding en wantrouwen volhardend, als een zonderling-verfomfaaide, armmoedige onderrand toevoegde aan de eigenlijk al volkomen gewaande Republiek der Verenigde Provinciën’.Ga naar eind100. Rogier zinspeelt op ‘het anderhalve eeuw voortgezeulde onrecht jegens Drente en de Generaliteitslanden’. Tevens voert hij het dwangmatig karakter van het protestantiseringsproces en het uitblijven van de beloofde godsdienstvrijheid voor de niet-calvinisten aan de debetzijde van de Munsterse vrede op. Nu in de twintigste eeuw die ongerechtigheden zijn uitgewist, be- | |
[pagina 28]
| |
sluit hij ‘dankbaar de vrede [te kunnen] gedenken, die deze republiek het leven en deze evolutie de kansen gunde’.Ga naar eind101. Min of meer toevallig verscheen Poelhekkes proefschrift, dat kort en goed de titel De Vrede van Munster draagt, in 1948. De oorlog had zijn promotie vertraagd en inmiddels was ook zijn promotor Johan Huizinga overleden, zodat hij uiteindelijk te Nijmegen promoveerde bij Rogier. De eerste stelling bij zijn proefschrift luidt: ‘Een viering door het Nederlandse volk van het derde eeuwgetijde van de Munsterse vrede is slechts dan verdedigbaar, wanneer de nadruk evenzeer gelegd wordt op de schaduwzijden van de herdachte gebeurtenis, als op de aspecten welke voedsel kunnen geven aan patriottische zelfvoldaanheid’.Ga naar eind102. In een herdenkingsessay, gepubliceerd in een cultureel tijdschrift, beklemtoont hij dat het beeld over de Vrede gecompliceerder is geworden; in die nieuwe visie slaat de Munsterse vrede volgens hem een zeer pover figuur. ‘Een geraffineerd samenspel van religieuze zowel als politieke redenen, oorzaken en aanleidingen had er nu eenmaal toe geleid dat het Zuiden zomin als het Noorden warm te krijgen was voor een herstel van het fameuze aantal zeventien der oude Nederlandse provinciën’.Ga naar eind103. Poelhekke vindt uiteindelijk dat de periode van de Munsterse vredehandel een ware crisis van het staatsbestel der Republiek heeft betekend.Ga naar eind104. Wij eindigen met de auteur over wie wij in de inleiding spraken en aan wie wij de idee van de ‘Eeuwgetijden’ ontleenden: de cultuurhistoricus H.A. Enno van Gelder. Hij schetst in zijn tweede hoofdstuk op een nuchtere en afstandelijke wijze een breed tijdsbeeld van de periode der vredesonderhandelingen tussen Spanje en de Verenigde Provinciën.Ga naar eind105. Onafhankelijk van Poelhekke relativeert ook Van Gelder het belang van de Westfaalse Vredes met betrekking tot de Republiek, omdat hun bepalingen voor haar geen diepgaande veranderingen meebrachten; slechts ‘erkenning van de bestaande toestand’. Zelfs de losmaking uit het Duitse Rijk stelde niets voor, aangezien de Transactie van Augsburg van 1548 reeds de zelfstandigheid van de Nederlanden had erkend. Overzee bleef voor de Verenigde Provinciën eveneens alles zoals het was. Na al het gekrakeel in de samenleving waartoe de vredesonderhandelingen aanleiding hadden gegeven, is het zijn inziens niet verwonderlijk dat de Vrede van Munster in de Republiek der Verenigde Provinciën geen aanleiding is geweest tot uitbundige vreugde; ‘hier en daar toonde zich ernstige misnoegdheid’ om uiteenlopende redenen. Gezien hun voorafgaande opstelling lieten de Staten van Zeeland niet toe feest te vieren. De stad Leiden was ontstemd vanwege het verlaten van de eenparigheidsregel in de besluitvorming van de Staten-Generaal. Voor het Spaanse Nederland was het alsof de oorlog niet was geëindigd: de Schelde bleef gesloten en de Republiek was gerechtigd de Koninklijke Nederlanden van de internationale handel af te sluiten. Bovendien bleven zij ‘leenroerig’ aan het Keizerrijk en ‘daarmee waren ze des te meer van ons gescheiden’, wat eigenlijk reeds sinds 1632 was aangetoond. Ondanks de tweedeling van de Nederlanden is er volgens Enno van Gelder reden tot vreugdevolle herdenking wegens de verworven vrijheid en welvaart. ‘Als we 1648 herdenken dan is het [...] in trots op de overwinning van het recht en de nationale grootheid, waarvan de vrede de erkenning was.’Ga naar eind106. België, de opvolger van het Spaanse, later Oostenrijkse, Nederland, het andere deel van de Nederlanden sinds de Vrede van Munster, ging daaraan ook in 1948 voorbij. Het land was niet alleen verscheurd door de koningskwestie en de | |
[pagina 29]
| |
jacht op collaborateurs en vermeende collaborateurs, maar het had nooit veel redenen gevoeld om dat verdrag te herdenken. ‘In het tot stand komen van dat beroemde verdrag, dat [...] de scheuring in de oude, door de Bourgondische hertogen opgebouwde staat bezegelde, hadden de overheden van de Zuidelijke Nederlanden niet het minste aandeel. De bevolking had de gevolgen te dragen van Spanjes nederlaag, maar had niets te zeggen bij het bepalen van de gevolgen daarvan’, schreef de Brusselse archivaris Lefèvre in de oude A.G.N.Ga naar eind107. Internationaal bleef het afhankelijk van Spanje, later van Oostenrijk. Aangezien de oorlog tussen Spanje en Frankrijk voortduurde en de Spanjaarden het Koninklijke Nederland als noordelijke uitvalbasis zagen voor invallen in Frankrijk en aangezien de Franse troepen op het Spaansnederlandse grondgebied terugsloegen, was de vreugde om de Munsterse vrede daar slechts kortstondig geweest.Ga naar eind108. | |
SlotAan het einde gekomen van deze beschouwing in fasen handelen wij als Enno van Gelder en slaan een oogwenk de blik vooruit. De toekomst lijkt dan in menig opzicht tegengesteld aan die in 1648. Toen werden de Nederlanden in tweeën gescheurd en - althans een deel van - het noordelijke gebied losgemaakt uit het Duitse Rijk: staatkundige scheiding; thans vinden op allerlei terreinen processen plaats die voeren naar vormen van integratie van de oude Nederlanden en zelfs naar Europese supranationaliteit: een omgekeerde beweging. Ook is het gebied dat in 1648 de onafhankelijkheid verwierf, sedert decenniën geen belangrijke koloniale mogendheid meer, heersend over volkeren met andere culturen en deze beïnvloedend. Het ziet zich integendeel gesteld voor de opdracht de Nederlandse identiteit te verdedigen in een naar eenheid groeiend Europa. Laat het daarbij Munster niet vergeten. |
|