De Zeventiende Eeuw. Jaargang 11
(1995)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 210]
| |
Vertoningen in opvoeringen van Vondels tragedies 1638-1720: van emblema tot ‘sieraad’.Ga naar eind*.
| |
[pagina 211]
| |
dichtje, dikwijls met een moraliserend element.Ga naar eind6. Soms boden enkele opeenvolgende tableaux als het ware momentopnamen binnen een ontwikkeling, zoals achter-eenvolgens een onthoofding, een huwelijksvoltrekking en een kroning. Tableaux vivants met bijbelse, klassieke, mythologische én allegorische figuren waren al geliefd geweest in het straattoneel van de rederijkers, die plechtige gebeurtenissen in de stad daarmee plachten op te luisteren; een traditie die in de zeventiende eeuw werd voortgezet bij feesten ter ere van bezoekende vorsten, vredessluitingen e.d.Ga naar eind7. Daarnaast bleven vertoningen als onderdeel van toneelstukken tot in de negentiende eeuw populair. Naast personages uit het stuk zelf konden hierin ook (andere) allegorische of mythologische figuren voorkomen. | |
1. Ontwerpen van/in overleg met VondelUit geen van de gedrukte toneelteksten van Vondel blijkt dat ook hij binnen de toneelhandeling plaats maakte voor vertoningen. Dit geldt ook voor het werk van andere toneelauteurs die een op klassieke leest geschoeid drama schreven, zoals P.C. Hooft en Samuel Coster. Omdat ook versjes die duidelijk als toelichting op een vertoning moesten dienen, in de gedrukte tekst ontbreken, zou men kunnen concluderen dat Vondel deze vorm van visuele verbeelding als ondramatisch en overbodig afwees. Dat betekent dan ook dat een gruwelijk beeld als de executie of de diepe morele val van protagonisten, waarop de handeling in het vierde bedrijf meestal uitmondt, alleen door het beeldende verslag in het laatste bedrijf in de geest van de toeschouwers zou zijn geactiveerd.Ga naar eind8. Wel lijkt uit de tekst soms opgemaakt te kunnen worden dat er sprake is van pantomimisch spel, zoals uit liederen in Salomon, die kennelijk gezongen werden als begeleiding van de heidense tempelwijding, of mogelijk de uitval uit het slot in Gysbreght, door Badeloch becommentarieerd. Toch weten we op grond van gegevens buiten de tekst dat in opvoeringen van een aantal van Vondels tragedies wel degelijk één of meer vertoningen werden ingelast. Bij drie van deze tragedies, Gysbreght, Gebroeders en Salmoneus, lijkt de auteur zelf betrokken geweest te zijn. | |
- Gysbreght van AemstelDe beroemde pantomime en vertoning van de Klarissenmoord in de Gysbreght, die tot in het begin van deze eeuw een vaste attractie voor het schouwburgpubliek vormden, moeten al wel voor de eerste opvoeringen in januari 1638 gepland zijn, aangezien Witte van Haemstee, de moordenaar van bisschop Gozewijn en verkrachter van de abdis Klaerisse, als ‘stom’ wordt vermeld in de lijst van personages.Ga naar eind9. Volgens latere beschrijvingen, waarvan de Réflexions historiques et critiques sur les différens théâtres de l'Europe (1740) van Louis Riccobini wel het oudst bekende maar waarschijnlijk geen ooggetuige-verslag is, vertoonde men in de achttiende eeuw na de aankondiging door Gijsbreght ‘Daer is de vyand zelf’ eerst een pantomime van de plunderende en moordende soldaten, die werd gevolgd door een onbewegelijke vertoning van de vermoorde Gozewijn op de knieën van de abdis.Ga naar eind10. Indien de minutieuze, beeldende beschrijving van de bode in het vijfde bedrijf opgevat kan worden als een evocatie van wat het publiek eerder voor een deel heeft | |
[pagina 212]
| |
gezien, dan heeft men eerst de nonnen arm in arm als een verdedigingsmuur om de bisschop en de abdis heen zien staan, waarop dan de vijanden aanstormen. De bode beschrijft hoe hierna Haemstee de Klarissen één voor één neersteekt, dan na een korte woordenwisseling de hem waardig afwachtende Gozewijn vermoordt en zich aan de abdis vergrijpt. Deze laatste gruwel zal niet realistisch zijn verbeeld, maar wel de spectaculaire apotheose waarin de nonnen rondom Gozewijn en de stervende abdis neerliggen.Ga naar eind11. In de achttiende eeuw werd deze laatste vertoning toegelicht door een versje.Ga naar eind12. Of dit ook in de eerste opvoeringen gebeurde, weten we niet, maar wel krijgt het pathetische tableau van het lijden van de standvastige nonnen door de vele vergelijkingen en allegorische beelden van de bode een duidelijke zingeving. Zo roept de bode het beeld van de strijdende Klarissen op als dat van een ‘christelijcke knoop’ en een Psychomachie: ‘Ick zie de deughden zelfs, geloof, en Liefde, en Hoop, // Met haere zusteren, die tegens Ondeugd strijden, // En na den zege staen door kruis en medelijden’ (vss. 1427-1430) en vergelijkt hij hen als ze neergestoken zijn met ‘een krans van roozen wit en rood’ (vs. 1439). De reële dappere vrouwen, die het publiek nog kort te voren hun trouw en geloof hoorde uitspreken, vormen zo een emblematisch beeld van de morele triomf van christelijk martelaarschap. | |
- GebroedersDank zij bewaard gebleven aantekeningen in een exemplaar van Vondels Gebroeders weten we dat voor de opvoering van deze tragedie, die ruim drie jaar na de Gysbreght in de Amsterdamse Schouwburg in première ging, zelfs meerdere vertoningen werden gepland, toegelicht door gesproken verzen.Ga naar eind13. In alle gevallen kan uit de op een apart blad vermelde rekwisieten en de in de tekst zelf gegeven beschrijving met grote waarschijnlijkheid opgemaakt worden wat deze te zien gaven. De antagonisten worden hierin voorgesteld in pantomimische of -waarschijnlijker- geheel verstarde handelingen, die samen de essentie van de tragedie uitbeelden. De ‘vertoning van de bondkist en kandelaer’, na het eerste bedrijf, moet de gebeurtenis uitgebeeld hebben die de Rey van Priesteren vanaf vs. 203 tegenover de Gabaonners beschrijft. Koning David volgt in het heilige der heiligen de aartspriester in een gebed om uitkomst, nu het Joodse volk door een verschrikkelijke droogte in ellende is gestort, waarna onder stormgedruis een gloeiende wolk uit de hemel neerdaalt.Ga naar eind14. Uit de aantekeningen blijkt dat hierbij als uitleg de ‘toezang’ van de eerste rei gesproken werd. Deze tekst besluit met de universele zingeving: ‘Wie God betrouwt zit niet beschaemt’ (vs. 187). Het beeld van de gelovige wiens gebed wordt verhoord verwijst hier echter ook naar de implicatie van zijn onderwerping aan de goddelijke beschikking: hij zal, als God dat wenst, ook uitvoerder moeten zijn van diens wraak. In een tweede vertoning, ‘daer de gebroeders hangen’, na het vierde bedrijf, zag men de zeven gewurgde en aan staken gebonden nakomelingen van Saul, in Gods opdracht op last van David geëxecuteerd. Door de toelichting van de Gabaonners vormden zij het afschrikwekkende beeld van Gods uitgestelde wraak, omdat ‘'t Gerecht des Hemels haet het gruwlijck bloed-vergieten’ (d.w.z. dat door Saul). Deze toelichting, in de vorm van een vierregelige vers, stond al op een biljet waarop een voorstelling werd aangekondigd en dat met de aantekeningen voor de regie bij toe- | |
[pagina 213]
| |
val is overgeleverd. Als ook hier het bodeverslag in het vijfde bedrijf (i.c. door de Levyten) een leidraad heeft gevormd voor de regie, dan is dit tableau gevolgd door het zeer emotionerende beeld van Sauls weduwe Rispe, die in gezelschap van haar ‘staatjuffers’ op de executieplaats aankomt En, onder d'oxels voortgeleit, de staecken kreegh,
En vatte 't heiloos hout, waer aen de zoons gebonden,
Hun stomme moeder vast met spraeckelooze monden
Noch antwoordden, zy zelve een marmerbeeld geleeck,
Behalven alsze zweem, zoo dickwils 't hart bezweeck;
En zonder datwe een traen langs 't aenschijn rollen zagen,
Van 't zuchten aen 't gesteen, van stenen quam aen 't klaegen. (vss. 1681-1686)
De gestolde beweging van het tableau komt hier zelfs geheel overeen met de beschreven werkelijkheid: de rouwende Rispe bevroren tot marmerbeeld, zonder tranen haar dode zoons bewenend. De in de aantekeningen opgenomen toelichtende tekst, uitgesproken door één van de staatjuffers, onderstreept weer de exemplarisch-emblematische functie van dit beeld: laten de toeschouwers in hun medelijden bedenken ‘hoe 't moederlijke hart // Ontstelt sij midden in dees smart’, want ‘geen mes noch vlim dat scharper snijt’. Gods wraak is voltrokken, maar ‘De moeder lijd de grootste straf’.Ga naar eind15. De hier geciteerde vertoningsteksten zullen wel door Vondel zelf bedacht zijn: de laatste (hoewel niet in zijn handschrift) is getekend met zijn initialen en zijn directe betrokkenheid bij de eerste opvoering blijkt uit de aantekeningen die wel van zijn eigen hand zijn. | |
- SalmoneusOmdat op naam van Vondel in een bloemlezing uit 1660 drie kwatrijnen bij ‘Vertooningen in Salmoneus’ zijn opgenomen, weten we dat ook in die tragedie, uit 1657, sprake was van vertoningen waarin hij zeer waarschijnlijk mede de hand had.Ga naar eind16. Het betreft drie achter elkaar vertoonde tableaux, die de verschillende fasen van de val van de staatzuchtige Salmoneus, na het vierde bedrijf, weergeven, zoals daarna door de Pizaners beschreven wordt: Salmoneus maakt zich gereed een metalen brug op te rijden om Jupiter te evenaren (vss. 1685-1699), priesters en volk aanbidden hem als hij op het punt staat een bliksemschicht neer te slingeren (vss. 1700-1729), waarna Jupiter zelf hem ter aarde doet storten en men hem verpletterd ziet liggen onder zijn wagen (vss. 1730-1746). De eerste twee versjes besluiten elk met een sententie: ‘Wie steiler klimt dan 't past, kan nauwelyx terugh’, ‘Zoo staet een taeje boogh gespannen uit zyn kracht’, tot het laatste met een morele les de universele betekenis van het spectaculaire tafereel benadrukt: ‘Aldus verleert de wraeck van boven 't ydel stoffen. // Wie wys is, hou zich laegh, en in zyn element’. Ook hier wordt een menselijke figuur tot onderdeel van een emblematisch beeld. Anders dan de tableaux van de Klarissenmoord en Rispes rouw wekken de vertoningen in Salmoneus niet zozeer medelijden, maar schrik, maar ook zij zijn wezenlijk emotionerend bedoeld. | |
[pagina 214]
| |
2. Ontwerpen van Jan VosWe weten hoe Vondel als dramaschrijver kon worden geïnspireerd door bestaande of denkbeeldige schilderijen. Hij beschrijft in de opdracht voor Gebroeders hoe hij Rubens ‘een heerlijck en koningklijck tafereel’ zou willen laten maken van de tragedie van David en Sauls nakomelingen. In dit imaginaire schilderij wordt de uitbeelding van de contrasterende hartstochten van de hoofdpersonen gekroond door in de lucht zwevende engeltjes die met diverse attributen de geschiedenis en de betekenis ervan verklaren. Zo wordt de emotionele werking van de beelden van de ‘zwaermoedighe’ David, de ‘deerlijck’ uitziende gebroeders, de Gabaonners met ‘wraeckgierige en gloeiende aengezichten’, de wenende, ‘allerbedruckste’ Michol en de door rouw verdoofde Rispe gekanaliseerd door de allegorische, duidende verbeelding die het gebeuren optilt uit de werkelijkheid.Ga naar eind17. De grootmeester van de visuele allegorische verbeelding op het toneel was echter niet Vondel, maar Schouwburgregent Jan Vos. Anders dan veel andere eigentijdse drama-auteurs die toch nog graag gebruik bleven maken van personages als Fama, Tijd of Waarheid en allegorisch-mythologische figuren als Venus en Cupido wees Vondel al na zijn eerste drama het gebruik van allegorische toneelfiguren af. Dit gold kennelijk ook voor zijn opvatting van dramatische vertoningen.Ga naar eind18. Allegorie hanteerde hij alleen in zijn verbeeldende teksten, en dan ook in overvloed. Voor Jan Vos daarentegen was de allegorische verbeelding de essentie van de vele spectaculaire tableaux vivants die hij vanaf 1647 niet alleen ontwierp ter opluistering van feestelijke gebeurtenissen en plechtige herdenkingen binnen de stad, maar ook als onderdeel van toneelopvoeringen. Groot en zeer langdurig succes hadden bijvoorbeeld de uiterst gecompliceerde vertoningen die hij opzette bij Bontius' drama over de Belegering ende het ontset der stadt Leyden: wonderbaarlijk theatraal spektakel op een door grotendeels allegorische, mythologische en gepersonifieerde abstracte figuren overbevolkt toneel, dat ook hier werd toegelicht door middel van versjes die steeds eindigden met een moraliserende sententie.Ga naar eind19. Riccobini zou deze vertoningen, waarin volgens hem meer dan driehonderd mensen op het toneel stonden, ‘emblêmes vivantes’ noemen, die werden uitgelegd door een actrice, met een aanwijsstok.Ga naar eind20. Toch moet hierbij in de loop van de zeventiende en achttiende eeuw ook vaak gebruik gemaakt zijn van beschilderde doeken, waarop bijvoorbeeld volksmassa's en andere moeilijk te realiseren voorstellingen werden afgebeeld.Ga naar eind21. | |
- LuciferVos heeft de theatrale realisatie van twee van Vondels bijbelse drama's opgesierd met allegorische verbeeldingen: die van Lucifer (1654) en Jeptha (1659). Dit weten we dank zij het feit dat Vos' eigen beschrijving van deze spektakels in zijn Verzameld werk werd opgenomen; dit kan er ook op wijzen dat het bij deze stukken is gebleven. In het geval van Lucifer krijgt men de indruk dat Vos nog een pakkend visueel schouwspel heeft willen toevoegen om zich te verzekeren van een hoge recette, die nodig was om de kosten van de hemeldecors eruit te halen. Over een mogelijk visuele verbeelding van het hoogtepunt van het treurspel, de val van de hoofdpersoon, zoals later in Salmoneus, hebben we echter geen gegevens. Wel was | |
[pagina 215]
| |
Vondel bereid geweest om aan het eind van het stuk een dans van engelen toe te voegen, maar deze vond geen genade in de ogen van Vos. Die ontwierp in plaats daarvan een pantomime-op-muziek, mét toelichtende moraliserende versjes, die de gebeurtenissen in heden en toekomst, die aan het eind van het stuk worden beschreven, via een allegorisch procédé uitbeelden. Eerst worden Adam en Eva, vergezeld door ‘Liefde, Onnoozelheidt, Trouw en Eer’, geconfronteerd met Bedrog, met een slangenpruik en vergif in de mond, in het gezelschap van ‘Welspreekentheidt, Meineedigheidt, Smeeken, vleien en looze laagen’. Na hun val worden ze uit het paradijs verdreven door een engel, ‘die de gramschap afgrijselijk ten oogen uit komt blaaken’, waarna ‘Honger, Armoedt, Arbeidt, Ouderdom en Doodt’ zich bij hen voegen. Dan volgt een spectaculaire verbeelding van de gruwelen van de IJzeren Eeuw, waarin de Dood Faam en Tijdt doorschiet en Natuur met de vier elementen bestrijdt. Als vrije verbeelding van het laatste, op de Verlosser gerichte gebed van de Rey van Engelen verschijnt tot slot echter uit een heldere wolk De Eeuwigheid, staande op een door een Phoenix getrokken wagen: zij overwint de Dood en voert Natuur ten hemel.Ga naar eind22. | |
- JepthaAnders dan Vondel, die zijn menselijke hoofdpersonen op een emotionerend hoogtepunt van de handeling opneemt in een emblematische pictura, beoogt Vos met deze allegorische verbeelding van een hele geschiedenis vooral een verklarend perspectief van de toneelhandeling. Alleen in het geval van de toornige engel is er sprake van emotieuitbeelding door een gezichtsuitdrukking. Een combinatie van door menselijke toneelfiguren uitgedrukte emotie en allegorische didactiek vindt men in de beschrijving van de pantomimische vertoning die Vos na het vierde bedrijf van Jeptha inlaste, ‘op het aanmaanen van Vondel’, dus mogelijk in overleg met hem. Volgens Vos zag men hierin Jefis (bij Vondel ‘Ifis’), ‘die de vrindtschap in haar oogen, en schaamt op haar kaaken heeft’, knielen op het altaar, vergezeld door haar vriendinnen die met onderscheiden gebaren hun emoties (droefheid, ‘krankzinnigheidt’, deernis, hoop op troost) uiten. Haar gepersonifieerde deugden ‘Gehoorzaemheidt, Onnoozelheidt, Kuisheidt en Liefde’ staan daarbij klaar om haar te ontvangen. Jeptha, een slachtmes in de rechterhand, bedekt met de linker zijn gezicht, waarop men, zo schrijft Vos met een stilzwijgend beroep op het beroemde schilderij van de klassieke schilder TimanthesGa naar eind23., ‘zoo hy ‘tondeckte, schrik, vrees, deerenis, standtvastigheidt en onversaagtheidt, teegens elkander zou in zien worstelen’. Godsdienst keert hem de rug toe; Natuur, die het offer wil beletten, wordt vastgehouden door personificaties van zijn ondeugden ‘blinde tempel-yver, onverzetbre hartnekkigheidt, en dolle oorlogsmoedt, drie Staatpesten’, terwijl de dochters van Natuur, de vier elementen, hun verbijstering tonen door emoties als smart en woede. ‘In 't verschiet’ komen ‘Berouw, Wanhoop en Raazery’, om ‘de vaader zijn losse eedt, boosaartige standtvastigheidt, en wreede dochtermoordt’ te vertonen, waarna burgers met fakkels en sabels toeschieten. Ook deze vertoning ging vergezeld met een moraliserend versje, waarin heilloze, ‘zonder oordeel’ gezworen eden als goddeloos veroordeeld worden.Ga naar eind24. Zeer waarschijnlijk werden deze beschrijvingen op apart gedrukte blaadjes of - zoals bij de grote hoeveelheid vertoningen bij andere gelegenheden - boekjes | |
[pagina 216]
| |
aan het publiek beschikbaar gesteld, dat anders de verschillende figuren niet zou hebben herkend.Ga naar eind25. | |
3. Ontwerpen van Govert Bidloo voor Faëton en SalmoneusVondels tragedies die op Jeptha volgden beleefden maar weinig of zelfs geen opvoeringen. In de in 1665 tot illusietheater verbouwde Amsterdamse Schouwburg zou het publiek zich vergapen aan wonderbaarlijke nieuwe spektakelspelen met kunsten vliegwerk, maar ook nog steeds aan vertoningen in toneelstukken, zoals de Klarissenmoord in de Gysbreght of vertoningen in Vos' populaire tragedie Aran en Titus. Om de kijklust van het publiek te bevredigen voegden Schouwburghoofden die na de dood van Jan Vos het roer over hadden genomen, in enkele gevallen ook nieuwe vertoningen aan oudere stukken toe, zoals aan Vos' eigen Medea.Ga naar eind26. Grootse allegorische gelegenheidspelen waarin ook muziek, zang en balletten een grote rol speelden, waren in de periode 1684-1687 een specialiteit van Govert Bidloo, die zich trouwens ook op het Frans-classicistische treurspel toelegde.Ga naar eind27. Nadat hij in 1684 zijn vertaling van Corneilles La mort de Pompée had laten opvoeren met een naspel met dans en zang van o.a. allegorische figuren, wierp hij zich in 1685 op twee van Vondels niet-bijbelse tragedies die zich ook volgens de classicistische regels gemakkelijk leenden voor opsiering met spektakelGa naar eind28.: de nooit eerder vertoonde Faëton en de wel opgevoerde Salmoneus.Ga naar eind29. Bidloo zocht dit niet in statische vertoningen, maar in extra scènes met liederen, balletten, pantomime en veel gebruik van machinerie. In Faëton, berustend op mythologische stof, voegde hij enkele mythologische en een groot aantal allegorische figuren toe als de Nacht, Zorg, Arbeid, Lucht, Wakkerheid, Slaap, en Eeuwigheid, wier kleding en attributen precies worden beschrevenGa naar eind30. en die met zang en dans de verdwijning van de nacht en het begin van de dag verbeelden als inleiding tot het eerste bedrijf, waarin het spectaculaire decor van de Zonnehof wordt onthuld. Nadat het tweede bedrijf is geopend met het optreden van de Tijd en de seizoenen, worden nog andere extra tekst en figuren toegevoegd, met allerlei dans en zang. Hierbij zag men vóór het begin van het vijfde bedrijf Faëton door Jupiters bliksem getroffen worden en onder luid natuurgeweld in zee vallen: als doorlopende toneelactie en niet als bevroren fasen van de handeling, zoals in de vroegere tableaux in Salmoneus.Ga naar eind31. Al deze toegevoegde ‘Sieraaden van het Tooneel’Ga naar eind32. beogen slechts hoor- en kijkgenot, van een moraliserende uitleg in de vorm van versjes, laat staan van didactisch perspectief à la Vos, is geen sprake; na Faëtons val zingen alleen twee bosnimfen een danklied voor Jupiter, die ‘behouwd zijn recht gestaadig’. Ook in Salmoneus, gebaseerd op heidens-mythologische stof, voegde Bidloo extra toneelpersonages en hele stukken tekst van eigen hand toe, ook deze gelardeerd met zang en dans, maar nu niet door allegorische figuren, maar door herders en herderinnen, een rei van wichelaars, maagden e.d. Ook een sprekend orakelbeeld draagt bij tot het spektakelelement.Ga naar eind33. Evenmin als in Faëton wordt de val van de hoofdpersoon niet verbeeld in een serie van stomme tableaux vivants, maar in de vorm van een ingevoegd tussenspel, vol donder, bliksem en doorlopende actie, gevolgd door zangen en een dans ‘van worstelende Slaven’. Ook hier geen moraliserende toelichting: de ondergang van de staatzuchtige vorst die de godheid heeft | |
[pagina 217]
| |
willen evenaren, lijkt vooral bedoeld als een spectaculair hoogtepunt van een zinnenstrelend schouwspel. Vooral de opvoeringen van Faëton waren in 1685 en 1686 een succes, dat in het jaar daarop echter nog één keer werd herhaald, tot men in 1715 Bidloos bewerking opnieuw monteerde. Niet iedereen juichte, want al naar aanleiding van de eerste opvoeringen protesteerde de toneelspeler Hermannus Brinkhuizen in een satirisch ‘lofdicht’ op Bidloo tegen de in zijn ogen onwaardige aantasting van Vondels teksten. Hij vraagt Vondel of hij soms ooit gevreesd heeft Dat zonder dans of zang, uw styl, en redenering
Het volk mishagen zou? min strekken zou tot leering,
Indien den danser zig niet tusschen 't deel in stak,
En met grimassen zo de deftige aandacht brak
Des volks, dat door 't vermaak van dansen, zingen, raasen
Na 't einde van uw spel van tuyten wist nog blaazen.Ga naar eind34.
Nee natuurlijk.. | |
4. Ontwerpen van Pieter Langendijk voor PalamedesToen in 1690 behalve de Gysbreght alleen nog Vondels Josefspelen op het Amsterdamse repertoire stonden, liet Schouwburghoofd J. Pluimer nog één keer de vaderlandse tragedie Batavische gebroeders opvoeren, voorzien van een voorspel met mythologische en allegorische figuren.Ga naar eind35. Dit stukje, ter ere van Willem III, werd overigens maar met een zeer dun draadje verbonden aan Vondels drama, dat oorspronkelijk (in 1663) zelfs een waarschuwing tegen een nieuwe Oranje-stadhouder bevatte.Ga naar eind36. In het begin van het tweede stadhouderloze tijdperk, in 1706 en 1707, werd het stuk opnieuw gespeeld, evenals in 1707 Vondels oude Palamedes, het drama dat in die tijd beschouwd kon worden als een tragedie over martelaarschap ter wille van de vaderlandse vrijheid. Dit stuk, een posthume hulde aan Oldenbarnevelt, werd in de opvoeringen van 1720 en 1721 weer voorzien van bewegende en stilstaande allegorische vertoningen, vergezeld van uitleggende tekstjes. Hiervoor verantwoordelijk was dramaschrijver Pieter Langendijk, die in het voorbericht van de beschrijving bekent dat volgens hem zijn vertoningen beslist geen luister aan het beroemde stuk bijzetten, en juist ‘de draad van 't spel’ enigszins verbreken. Ze zijn dan ook vooral bedoeld om het onwetende volk naar de Schouwburg te lokken. Maar, zo zegt hij, degenen die zich hebben gestoord aan het voorspel en ‘de prachtige tooneelcieraden’ die Bidloo aan Vondels spelen toevoegde, hadden bij de vertoning van dit ‘bycieraad’ toch gewoon de zaal kunnen verlaten of de oren en ogen kunnen sluiten voor de zang, respectievelijk de ‘overige pracht’. In de ogen van de classicistisch geschoolde auteur Langendijk verstoren (allegorische) vertoningen en andere toevoegsels kennelijk de samenhang van de verbeelde geschiedenis en dragen niets wezenlijks aan het treurspel bij.Ga naar eind37. Terzijde zij hier opgemerkt dat de classicistische schilder en theoreticus Gerard de Lairesse, die verschillende décors voor de vernieuwde Schouwburg schilderde, in Het groot schilderboeck (1707) juist stelde dat zonder vertoningen een toneelspel ‘niets waard’ was. De Lairesse denkt dan kennelijk aan het soort vertoningen dat | |
[pagina 218]
| |
in zijn ogen gelijk te stellen is aan schilderkunstige ‘Moraale Tafereelen’. Deze ‘Moraale Tafereelen’ beelden, zo zegt hij, ware geschiedenissen uit, waarin de passies die mensen tot dappere of verkeerde daden hebben gedreven, worden uitgedrukt ‘door eenige bijgevoegde zinbetekenende Beelden’.Ga naar eind38. Langendijk heeft mogelijk rekening gehouden met de opmerkingen die De Lairesse over ‘de schikking der Zin-beteekenende Beelden’ maakte. Deze waarschuwde o.a. tegen ‘overtolligheid’ van allegorische voorstellingen, die de betekenis en kracht van het uitgebeelde kunnen verduisteren, en benadrukte ook dat men menselijke hartstochten alleen dan op allegorische wijze moeten worden voorgesteld als ze niet door het lichaam van de menselijke figuren kunnen worden uitgedrukt.Ga naar eind39. Aan dit laatste voorschrift hoefde Vos zich in de Jeptha-vertoning nog niet te storen: hij stelde Berouw, Wanhoop en Razernij dan ook wel als aparte figuren voor. In Langendijks vertoningen zijn ook iets duidelijker dan bij Vos groepen van goed en kwaad onderscheiden. De eerste vertoning, waarin de gevangenneming van Palamedes in een allegorische verbeelding wordt voorgesteld als de verkrachting van het recht door staatzucht, vat in feite samen wat er in het derde bedrijf is gebeurd.Ga naar eind40. Gerechtigheid, gevlucht voor Dwinglandij, heeft haar zetel moeten ontruimen voor Staatzucht, waardoor Vrijheid bezweken is en Gemenebest met Eendracht, Wijsheid, ‘Wakkerheid’ en Waarheid treuren. Palamedes als Onschuld wordt in gevangenschap geleid door Ondeugden, opgehitst door Nijd, Laster en List, samen met de twee schijnheilige priesters. In de tweede vertoning, na het vierde bedrijf, wordt de dood van Palamedes uitgebeeld, vrij variërend op wat de bode in het vijfde bedrijf beschrijft: de onschuldige Palamedes wordt gestenigd door Ulysses en Diomedes in het gezelschap van de Furiën, die na een gesproken toelichting plaats maken voor de neerdalende Tijd en Waarheid. Aan het eind van het stuk wordt het beeld van Palamedes, omringd door zijn gepersonifieerde deugden, omhelsd door de Vrijheid, terwijl zijn vijanden geketend aan zijn voeten liggen, waarna de Faam ten hemel vliegt. Langendijk bedient zich weliswaar van verklarende allegorie, maar zijn uitleggende versjes hebben, anders dan bij Vos, geen universele morele strekking: de historische Palamedes-Oldenbarnevelt wordt geheel om wille van de eigen deugden geëerd. Na 1726, als de laatste voorstellingen van Palamedes zijn gegeven, bestaat de geschiedenis van vertoningen in opvoeringen van Vondels drama's alleen nog uit de tot in het begin van de twintigste eeuw doorgezette traditie van het nonnen-tableau vivant in de Gijsbreght van Aemstel en enkele series voorstellingen van Bidloo's Faëton tot in 1810.Ga naar eind41. Deze geschiedenis zette in met pathetische beelden van menselijke dramatische figuren, in ‘levende emblemen’ van Vondels eigen vinding, die de universele strekking van het betreffende drama onderstreepten. Ze werden gevolgd door allegorische verbeeldingen die zich ontwikkelden van moraliserende didactiek bij Jan Vos tot oog- en oorstrelende ‘sieraden’ zonder wezenlijke betekenis bij Bidloo, om tot slot bij Langendijk als stilistisch middel te dienen tot uitbeelding van één historisch gebeuren. Rest nu te onderzoeken in hoeverre deze ontwikkeling exemplarisch is voor de algehele ontwikkeling van de stomme vertoningen in het Nederlandse toneel en samenhangt met veranderende dramatische opvattingen. |
|