De Zeventiende Eeuw. Jaargang 11
(1995)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 198]
| |
Kijken, lezen en zingen: embleem en lied als betekeniseenheid in Jan Luykens Voncken der liefde Jesu (1687) en De zedelyke en stichtelyke gezangen (1709)Ga naar eind*
| |
[pagina 199]
| |
betekeniseenheden waarin het embleem is gecombineerd met een lied, en soms ook met andere teksten, en waarvan de tekstopeenvolging in de emblematische eenheid per boektitel wordt gehandhaafd.Ga naar eind9. Wij zullen ons nu richten op twee van deze werken, namelijk Luykens Voncken der liefde Jesus (1687) en De zedelyke en stichtelyke gezangen (1709). Luykens Böhmistische bundel Voncken der liefde Jesu omvat in eerste druk (1687) zestien emblematische eenheden met een lied. Luykens liederenbundeling De zedelyke en stichtelyke gezangen geeft met ingang van de derde editie (1709) achttien emblematische eenheden met een lied. Uit beide werken kies ik één emblematische eenheid aan de hand waarvan ik zal bespreken op welke wijze het beeld, de tekst en het lied inhoudelijk en in pragmatisch opzicht een betekeniseenheid constitueren. | |
De emblematische eenheid in Jan Luykens Voncken der liefde Jesu (1687)Jan Luyken presenteert in zijn Voncken der liefde Jesu (1687) 50 emblemen die telkens zijn gecombineerd met extra teksten, zoals bijbelspreuken.Ga naar eind10. In zestien eenheden is het embleem gecombineerd met een bijbelspreuk en een gezang. Slaan we het boek open dan zien we eerst het embleem met zijn kenmerkende combinatie van beeld en woord. Hierna volgt de tekst die kan worden gezongen. Luyken heeft deze gezangen gedicht als contrafacten.Ga naar eind11. Dit wil zeggen dat hij niet de melodie waarmee men de tekst kan zingen afdrukt, maar alleen een wijstitel. De bedoeling hiervan was dat de boekgebruiker die wijstitel kende en zich de bijpassende melodie herinnerde. In deze zestien emblematische eenheden geeft de dichter een vaste volgorde aan de onderdelen embleem, bijbelspreuken en het geestelijk lied. Na het embleem, dat is opgebouwd uit de onderdelen motto, embleemprent, bijbelspreuk, een bijbelspreuk als titel boven een gedicht en het gedicht zelf, volgt het tussenkopje ‘Heylig Antwoordt’. Dit kopje staat boven een volgende bijbelspreuk. Daarna vervolgt Luyken met het kopje ‘Toezang’ waarmee hij zijn lied aankondigt. Het lied omvat een wijsaanduiding en de strofische liedtekst. Ik kies uit de bundel als voorbeeld de emblematische eenheid no. 6.Ga naar eind12. Onder het motto ‘Het twede is beter’ zien we op de embleemprent een persoon met een opengeslagen boek naar de vlam van een kaars wijzen (afbeelding 1).Ga naar eind13. De persoon is de Godzoekende ziel in de gestalte van een vrouw, de in de emblematiek bekende verpersoonlijking Anima humana, waarmee de lezer zich in de godvruchtige embleemliteratuur dient te vereenzelvigen. De brandende kaars geeft licht en verlicht de kamer, waarin we onder andere enkele vanitas-attributen zien. Onder de embleemprent geeft de dichter de bijbelspreuk 2 Corinth. 6:9 in de Statenversie, ‘Als stervende, en siet wy leven’. Kennelijk doelt Luyken op een vergelijking tussen de kaars en de mens. Op de tegenoverliggende rechterbladzijde zien we onder het citaat ‘Doodet dan uwe leden die op de aarde zijn’ (Colos. 3:5) het embleemonderschrift. Hierin geeft Luyken eerst de voor de emblematiek karakteristieke beeldbeschrijving van de embleemprent (ekphrasis). Deze omvat de eerste vier kwatrijnen en wordt kennelijk uitgesproken door de in de embleemprent uitgebeelde Anima humana. De dichter geeft een overpeinzing van de aard en het wezen van de brandende kaars in de kandelaar. Ik citeer het tweede kwatrijn. | |
[pagina 200]
| |
1. Jan Luyken, Voncken der liefde Jesu, Amsterdam 1687, embleem no. 6, p. 22 [Foto: UB Universiteit van Amsterdam, sign. OK 83-58].
Gy sterft, om uyt uw doot te geven,
Terwyl uw duyster lyf verdwynt,
Een beter, schoonder, fynder leven,
Dat uyt uw ondergang verschynt.
De kaars verlicht de donkere kamer terwijl zij langzaam opbrandt. Luyken legt een verbinding met de mens. Zoals een lichtgevende kaars haar gestalte doet slinken, zo verruilt de godvruchtige mens zijn stoffelijk bestaan voor een leven in verlichting. De grafische metafoor krijgt een betekenis in de zesde en negende strofe. Waarom en souden wy niet sterven?
Aan onze valsche levens aart,
Vol duysternissen en verderven,
Soo aangeboren, als vergaart.
En wy in Godts genadige ogen,
Verschynen, als een vrind'lyk licht,
Dat dood, en duysternis ontvlogen,
Mach staan voor 't heylig aangesicht.
Hierdoor verkrijgt de mens, alsof hij een lichtende kaars was, een ‘fynder levens Geest’ en, om de metafoor nog even vast te houden, zo is de mens een vriendelijk licht, in welke gestalte hij voor ‘'t heylig aangesicht’ treedt. | |
[pagina 201]
| |
2. Jan Luyken, Voncken der liefde Jesu, Amsterdam 1687, lied in de eenheid no. 6, p. 25 [Foto: UB Universiteit van Amsterdam, sign. OK 83-58].
Het tussenkopje ‘Heylig Antwoordt’ kondigt de bijbelspreuk aan. Luyken citeert Joh. 12:24, waarin Jezus de woorden spreekt: ‘Voorwaar, voorwaar seg ick u, indien het tarwen graan in de aarde niet en valt en sterft, soo blyft het selve alleen: maar indien het sterft, soo brengt het veel vrucht voort’. Het citaat beklemtoont de noodzaak te sterven om te leven. Het laatste onderdeel van de emblematische eenheid is een lied, onder het kopje ‘Toezang’ (afbeelding 2). Ook in de liedtekst staat het thema van het sterven centraal. Ik citeer de eerste strofe van het lied, dat ook in het verdere verloop van mijn betoog een belangrijke plaats zal gaan innemen. O Tent van vlees en bloedt!
Die wy dus lang besaaten,
Als vreemt voor ons gemoet;
Soo wy u eens verlaaten,
Hoe lustig zal dat ruymen!
Soo breeckt een leewerck uyt
En dryft op zyne pluymen,
Daar hem geen trali sluyt.
| |
[pagina 202]
| |
Muziekvoorbeeld 1. Jan Luyken, Voncken der liefde Jesu, Amsterdam 1687, lied in de eenheid no. 6, p. 25. Wijsaanduiding ‘Hoe dus bedroef leewerk’. Melodie naar het handschrift De Algemeene Werken door Joannes Luiken, 1757, p. 84. Historisch Museum Amsterdam, Vak 4-plank 4, no. 12.
Luyken vergelijkt het uitvliegen van een leeuwerik met de mens die zijn aards omhulsel verlaat. Het lied gaat op de kaarsmetafoor van het embleem dus in het geheel niet in. Maar de zingeving, het sterven, staat nog wel centraal. Een leeuwerik staat bekend om zijn vrolijk kwinkeleren en het tot honderden meters hoog opvliegen. Laag bij de grond vangt het dier aan met zijn lied en al zingend stijgt de vogel tot grote hoogte. Een leeuwerik kan zelfs in gevangenschap zingen wanneer de vogelaar het dier op een pol of een zode plaatst.Ga naar eind14. Deze activiteiten hangen samen met het feit dat dit dier in de christelijke traditie allegorisch de hemelgang verbeeldt. Zoals een gevangen leeuwerik naar het moment verlangt waarop hij de kooi verlaat, zo verlangt een godvruchtig mens, die zich in zijn aards lichaam als in een kooi gevangen voelt, naar God. Zoals een leeuwerik ontsnapt en de hoogte invliegt zodra men de kooideur opent, zo gaat de mensenziel op tot God wanneer zij van het wereldse wordt bevrijd. De metafoor illustreert een door Vekeman genoemd element van Luykens mystiek, namelijk een zucht naar het Böhmistische, Hemelse Vaderland, weg van de wereld waar de mens zich nooit thuisvoelt; het lied sluit aan op dit element met het beeld van een leeuwerik en een kooi.Ga naar eind15. In de laatste vier versregels treffen we de metafoor aan van een geopende kooideur: Ach dat wy ons gedulden
In 't slot van vlees en bloet, [slot: gevangenis]
Tot Godt ons Endt vervulde,
En 't deurtjen open doet.
Het sterven is voor de godvruchtige mens als de gang door een ‘deurtje’ waardoor hij gaat, als de tijd rijp is. Luyken dicht de liedtekst als een contrafact op de wijs Hoe dus bedroef leewerk (muziekvoorbeeld 1). Wanneer we nu de wijstitel vergelijken met de eerste strofe van de liedtekst, zien we een associatie tussen het woord ‘leewerk’ in de woorden van de wijsaanduiding en de leeuwerik als metafoor in de liedtekst. Door middel van deze woordassociatie brengt Luyken het citaat uit zijn contrafactisch model samen met de nieuwe liedtekst. | |
[pagina 203]
| |
Zoals gebruikelijk in de contrafactuur is de wijstitel een deel van een eerste versregel of de complete eerste versregel van een reeds bestaand gedicht. Dit oorspronkelijke gedicht, het contrafactisch model, kon ik niet achterhalen.Ga naar eind16. Wel bleek het mogelijk om een melodie te geven waarmee Luykens boekpubliek dit lied hoogstwaarschijnlijk heeft gezongen. Het Historisch Museum te Amsterdam bezit een handschrift gedateerd 1757 onder de titel De Algemeene Werken door Joannes Luiken met de (embleem)gedichten uit een twaalftal werken van Jan Luyken.Ga naar eind17. Het opmerkelijke van dit handschrift is dat de gedichten bij deze gelegenheid eenstemmig zijn getoonzet. Hoewel de herkomst van deze melodieën nog onderwerp van een nader onderzoek zal zijn, leert een kleine steekproef dat meerdere van de verklankte gedichten in het handschrift wijstitels hebben, die in de gedrukte bronnen bij dezelfde gedichten horen. Dit handschrift bevat daarom in ieder geval uitgeschreven melodieën naar aanleiding van wijsaanduidingen.Ga naar eind18. Ook het leeuweriklied, dat in emblematische eenheid no. 6 in Voncken der liefde Jesu is opgenomen, is in het Amsterdamse handschrift van een melodie voorzien. Deze geef ik in muziekvoorbeeld 1. Wat de melodie betreft, kan worden opgemerkt dat Luyken deze met behulp van dezelfde wijsaanduiding ook in enkele andere liederen heeft geciteerd.Ga naar eind19. Opmerkelijk is het in dit verband dat het telkens liederen betreft, waarin het sterven centraal staat. Kennelijk werd juist deze melodie voor het bedoelde thema geschikt geacht. Wanneer we nu de complete emblematische eenheid overzien, blijkt dat Luyken niet een maar twee metafoorcomplexen uitwerkt. In het embleem staat de kaarslichtmetafoor centraal. In het lied is dit beeldcomplex losgelaten en geeft de dichter een nieuwe metafoor van een gekooide leeuwerik. Wel geven beide metaforen, met hun verschillende uitwerkingen, aspecten weer van hetzelfde thema, namelijk het sterven. De kaarsmetafoor verduidelijkt dat iets nieuws, dat veel mooier is, voortkomt uit iets dat eindigt. Deze beeldspraak moet de lezers als het ware overtuigen van het feit dat zij ‘door 't verliezen [van het aardse] winnen’. Ook het bij het embleem geciteerde Verlosserswoord ondersteunt deze levensles. Het lied daarentegen, dat in Luykens tekstgeleding pas na het embleem komt, hoeft de lezer niet meer van de levensles te overtuigen, maar verwoordt veeleer de grote wens van de reeds daarvan overtuigde gelovige om zich spoedig van het aardse af te wenden. Wens (voluntas) en affectie gaan samen: de liedvorm, met zijn typische affectwerking tijdens het zingen, komt deze inhoud ondersteunen.Ga naar eind20. We hebben gezien dat embleem en lied in Voncken der liefde Jesu per eenheid weliswaar hetzelfde thema behandelen, maar dat zij dit met autonome metafoorcomplexen doen. Dit heeft er wellicht toe bijgedragen dat de zestien ‘Toezangen’ ook los van de emblemen konden worden uitgegeven. Dit is gebeurt in Jan Luykens liederenbundeling De zedelyke en stichtelyke gezangen (1698, 1704, 1709 en latere edities). | |
De emblematische eenheid in De zedelyke en stichtelyke gezangen (1704, 1709)Op de pagina's 54-86 van de liederenbundel De zedelyke en stichtelyke gezangen (1698) zien we vijftien van de zestien ‘Toezangen’ afgedrukt, uiteraard zonder de emblemen omdat het hier een liedbundel betreft.Ga naar eind21. Ook het gezang uit de hierboven be- | |
[pagina 204]
| |
handelde emblematische eenheid no. 6 van Voncken der liefde Jesu treffen we in de liedbundel aan. Het draagt als wijsaanduiding ‘Hoe dus bedroeft leeuwerk’ en is voorzien van het liedopschrift ‘Van het versterven des ouden Mensches’.Ga naar eind22. Dit opschrift vat het thema van het lied samen dat overeenkomt met het thema van de oorspronkelijke eenheid waaruit het was overgenomen. In 1704 verscheen een heruitgave van De zedelyke en stichtelyke gezangen waarin op basis van een negentiental liederen nieuwe emblemen zijn vervaardigd.Ga naar eind23. Onderzoek van signatuurposities wijst uit dat in het door mij bestudeerde exemplaar van 1704 het zetsel voor de pagina's 1-200 identiek moet zijn geweest aan dat voor de bladen met dezelfde paginering in de allereerste uitgave van de liederenbundeling van 1698, dat wil zeggen, Luykens liederenbundel zonder de emblemen. Ten behoeve van de uitgave van 1704 zijn kennelijk het oude frontispiece en de oude reeds gedrukte folio's van de bundel van 1698 samengevoegd met een nieuwe titelpagina en de embleembladen. Zo ontdekken we in deze liederenbundel toch weer betekeniseenheden van embleem en lied. Door de gehanteerde gravuredruk op losse bladen buiten de katernen en de navenante bindwijze biedt de uitgave van 1704 echter een mengelmoes. Van een gestuurde, systematische lees- en zangvolgorde, zoals we die in Voncken der liefde Jesu aantreffen, is per eenheid nauwelijks sprake. De lezer moet zelf ontdekken welk lied nu precies bij welk embleem hoort. Dat blijkt uit het ons reeds bekende leeuweriklied met het bijbehorend nieuw embleem. Deze laatste is ingevoegd bij een ander lied dat met het nieuwe embleem niets te maken heeft. Een hernieuwde uitgave van de De zedelyke en stichtelyke gezangen in 1709 is door Luyken aangegrepen om de presentatie van de onderdelen lied en bijgevoegd embleem te systematiseren in een tekstgeleding die we al hebben leren kennen in zijn Voncken der liefde Jesu.Ga naar eind24. De emblematische eenheid wordt nu zodanig weergegeven dat het embleem op de linkerpagina en het geestelijk lied op de tegenoverliggende rechterpagina verschijnt. In deze presentatiewijze zien we ook een kenmerk van de emblematiek als geheel, namelijk dat de volgorde van onstaan van de onderdelen van de emblematische eenheid niet tot uitdrukking hoeft te komen in de boekpresentatie. Voor een semantische analyse van de gepresenteerde tekst is deze historische prioriteit niet direct van belang. Wanneer we echter willen vaststellen op welke wijze Luyken tot zijn uiteindelijke emblematische eenheid is gekomen, dienen we de feitelijke gang van zaken uiteraard wel bij de analyse te betrekken. Dit zal ik doen aan de hand van een analyse van emblematische eenheid no. 10 in de uitgave van 1709. Onder het motto ‘Vryheid, Blyheid’ zien we in de embleemprent van deze emblematische eenheid no. 10 een geopende vogelkooi waaruit een leeuwerik is vrijgelaten (afbeelding 3).Ga naar eind25. Het deurtje van de kooi is geopend door de rechtsonder afgebeelde Godzoekende ziel in de gestalte van een vrouw, die al hurkend, met haar linkerhand een demonstratief gebaar maakt. Nadat zij het deurtje heeft geopend, vliegt het dier weg uit de kooi. Hierboven wees ik er op dat een leeuwerik ook in gevangschap kan zingen, mits de vogelaar het dier op een pol of zode plaatst. Dit nu is door Luyken eveneens in de embleemprent verbeeld, want in de geopende kooi zien we daadwerkelijk een in het midden op een stok geplaatste zode afgebeeld. Dit opmerkelijke detail komt de liedmetafoor en het liedopschrift verdiepen, want hoewel het dier haakt naar de open lucht, kan het ook in gevangenschap zin- | |
[pagina 205]
| |
3. Jan Luyken, De zedelyke en stichtelyke gezangen, Amsterdam 1709, emblematische eenheid no. 10, p. 116-7 [Foto: UB Universiteit van Amsterdam, sign. 1937 H 40].
gen: het zingen in zowel gevangenschap als in vrijheid is als het ware een nietgeverbaliseerd tertium comparationis van de leeuwerik en de mens. Onder de pictura citeert Luyken 2 Corinth. 5:1-3 in de Statenversie, waarin Paulus verlangt te worden bevrijd uit zijn ‘aardse huis’.Ga naar eind26. De vogel en de kooi kunnen als metaforen worden begrepen van de mensenziel en het aardse lichaam. Op de tegenoverliggende rechterpagina zien we, alsof het een embleem-bijschrift betrof, de liedtekst van het leeuweriklied dat we al uit Voncken der liefde Jesu kennen. Geconcludeerd kan worden dat het leeuwerik-embleem in eenheid no. 10 in De zedelyke en stichtelyke gezangen (1709) een grafische realisatie behelst van het leeuweriklied uit de ‘Toezang’ van de emblematische eenheid no. 6 van Voncken der liefde Jesu (1687). We zien in de embleemprent als grafische metafoor de uit de kooi vrijgelaten leeuwerik. Het citaat uit de tweede Corinthiërsbrief van de apostel Paulus geeft een eerste duiding, namelijk dat we de kooi als een metafoor zouden kunnen zien van ons ‘aardse huis’. Het aangepaste liedopschrift ‘Zucht na open lucht’ omschrijft een verlangen dat we verbinden met de afgebeelde vogel, die de open lucht invliegt. Daarnaast zou men aan de ‘open lucht’ ook de zingeving kunnen hechten van het Böhmistische, Hemelse Vaderland. Tevens bereidt het opschrift met het woord ‘zucht’ de lezer voor op de beoogde affectopwekking in het lied: het is de zanger die, zingend als een leeuwerik, naar de ‘open lucht’ zou moeten haken. Dan volgt de wijsaanduiding, die de lezer in staat stelt het lied op een reeds bestaande melo- | |
[pagina 206]
| |
die te zingen. Het betreft de wijs ‘Hoe dus bedroefd leeuwerk’. Het woord ‘leeuwerk’ van de wijsaanduiding sluit in deze presentatie opmerkelijk aan bij de vogel op de embleemprent (res picta), die tevens een relevant beeldmotief (res significans) is: de leeuwerik. Dan volgt de eerste liedstrofe, waarvan de laatste verzen in de onderhavige tekstgeleding de werking verkrijgen van een beschrijving van de embleemprent. De liedtekst verschaft bovendien een complete metaforische duiding van de afgebeelde leeuwerik en kooi op de pictura. In de huidige presentatie is het concept ‘leeuwerik’ een rode draad, waarmee Luyken de embleemprent en het liedopschrift, maar ook de wijsaanduiding en de liedstrofen aaneensmeedt. | |
ConclusieDe onderlinge relaties tussen embleem en lied verschillen in de besproken eenheden van Luykens beide bundels. In Voncken der liefde Jesu hebben embleem en lied duidelijk verschillende functies. Het embleem met zijn kenmerkende beeldgedeelte beoogt de boekgebruiker de stof voor ogen te stellen en hem daarbij te overtuigen. Hiertoe is de tekst-beeld-combinatie een passende vorm, waarin grafische metaforen kunnen worden gegeven op basis van beelden uit bijvoorbeeld de alledaagse werkelijkheid. De bijbelspreuken vergroten de overtuigingskracht. Met de liederen wordt daarentegen beoogd de affecten te wekken en via het gemoed de zanger te sturen in de richting van een wilsverlangen. Het lied gaat op de grafische metaforiek in het geheel niet in, en kennelijk is dat ook niet urgent: de liedtekst bezingt dezelfde waarheid, maar met nieuwe metaforen die meewerken aan de opbouw van een gewenste affectwerking. In het besproken voorbeeld uit Voncken der liefde Jesu bespeuren we een zorgvuldige opbouw van de retorische structuur in de emblematische eenheid. Deze met zorg geconstrueerde retorische opbouw is niet aanwezig in de emblematische eenheid met het leeuwerikembleem en -lied in De zedelyke en stichtelyke gezangen (1709). Het ekphrastische deel van het lied is gewoonweg grafisch gerealiseerd op de prent, waarop elementen zijn bijgevoegd die de metafoor verdiepen. De embleemprent vormt samen met een kort motto en een bijpassend Apostelcitaat een nieuwe tekst-beeld-combinatie. Door de presentatievolgorde verkrijgt het lied de werking van een uitleg op de embleemprent, en biedt het een duiding van de leeuwerikmetafoor. Het beeldgedeelte leidt in deze emblematische eenheid als het ware de beoogde affectwerking van het lied in, zonder evenwel het inzicht in de liedtekst te vergroten. Terwijl het thema in de eenheid in Voncken der liefde Jesu met meerdere beelden wordt uitgewerkt, blijft de eenheid in De zedelyke en stichtelyke gezangen bij het enkele beeld van de leeuwerik. Luyken biedt ook in zijn liederenbundel emblematische eenheden aan, en in de uitgave van 1709 bouwt hij met behulp van de typografie de tekstgeleding van Voncken der liefde Jesu na. De met zorg geconstrueerde retorische opbouw van de eenheden in de Böhmistische embleembundel is in de liederenverzameling van 1709 echter afwezig. De Amsterdamse dichter bereikt bij zijn zang- en leespubliek een kennelijk door hem gewenste opeenvolging van de zintuigelijke waarneming per emblematische eenheid. Deze bestaat hierin dat eerst het zicht en dan het gehoor en daarmee het gemoed wordt aangesproken. Hiermee staat Luyken niet alleen. Het grote aantal | |
[pagina 207]
| |
van dergelijke embleemboeken met liederen rechtvaardigt het om te spreken van een duidelijk herkenbaar deelcorpus van de emblematiek, waarin gelijksoortige en ook weer andere opvallende relaties van emblematiek en muziek zijn waar te nemen. |
|