De Zeventiende Eeuw. Jaargang 11
(1995)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| |
Sleutel der prognostikatien
| |
Deventer prognosticaties en Amsterdamse almanakkenVanaf de jaren vijftig van de zestiende eeuw waren achtereenvolgens de astrologen Ambrosius Magirus senior, zijn gelijknamige zoon en Rodolphus Grapheus verantwoordelijk voor de voorspellingen in Deventer almanakken en prognosticaties. Gedurende de Opstand lieten de auteurs zich regelmatig verleiden tot politiekmilitaire speculaties. Zelden echter ondermijnden ze met hun uitspraken het heersende gezag. Vooral het lokale bestuur werd gunstig gestemd met positieve toekomstverwachtingen. Het feit dat de samenstellers als ambtenaar financieel afhankelijk waren van de magistraat, maakt hun handelwijze verklaarbaar. Bovendien werden hun teksten regelmatig gevisiteerd. Verder moesten ook de uitgevers, in het belang van verlenging van hun octrooi, de lokale autoriteiten te vriend houden. Ambrosius Magirus senior keerde zich bijvoorbeeld in zijn Practica ofte prognosticatie voor 1555 nog ondubbelzinnig tegen volgelingen van nieuwe geloofsrichtingen. De slachtoffers van godsdienstvervolgingen werden volgens hem weliswaar terecht beklaagd, maar ‘niemant denckt op die grote Syelen moordt, die dorch Ketterye, Secterye, Onverstant erresen is.’Ga naar eind3. Magirus' zoon, werkzaam vanaf 1573, toonde zich eveneens in directe bewoordingen tegenstander van de hervormers. Rodolphus Grapheus - die zelf in Amsterdam woonde - volgde vanaf ca. 1582 Magirus jr. op als samensteller van de Deventer almanakken en prognosticaties. Omdat Deventer inmiddels in handen was van de opstandelingen, lezen we bij Grapheus' vooral pro-Staatse voorspellingen. Maar zijn taalgebruik wordt tegelij- | |
[pagina 104]
| |
kertijd omzichtiger. Vanaf 1588 hanteert hij voor het eerst de metafoor. In zijn prognosticatie voor dat jaar schrijft hij bijvoorbeeld over het ‘veelhoofdige beest’, doelend op de Roomse kerk. Vooral na 1590 neemt het gebruik van beeldspraak sterk toe. De door hem gehanteerde metaforen betreffen planten, objecten, maar vooral dieren. In het vervolg zal ik daarom gemakshalve spreken over dierenmetaforiek. In zijn Praedictio astrologica voor 1603 voorziet Grapheus voor de maand augustus Spaanse aanvallen op Noordnederlands grondgebied: ‘In dese Maent sal ghewisselijck wat nieus ghebueren,/ Want een grijpent wolf [Spanje, JS] sal comen uyt het wolt,/ Meijnende des Leeuwen Roof [de “buit” van de Republiek, JS] te verschueren’.Ga naar eind4. In zijn Prognosticon astrologicum voor 1608, verschenen in een politiek gevoelige periode waarin getwist werd over wel of niet een bestand met Spanje, licht Grapheus zijn overdrachtelijk taalgebruik voor het eerst zelf toe. Om niemand voor het hoofd te stoten moest hij sommige dingen allegorice of aenigmatice schrijven, ende met bedecken ende verborgen woorden verdonckeren gelijckmen in die Figure voor op onse Practica mach, op dat den verstandigen niet meer als een aenwijsinge gedaen werde, ende den plompe hatighe ende quaetwillige sulcx in haer verstant niet en comeGa naar eind5. Deze uitleg bevestigt de indruk dat Grapheus, meer nog dan vader en zoon Magirus, door lokale machthebbers beperkt werd in wat hij schreef. Na de Reductie van Deventer in 1591, toen de calvinistische macht zich consolideerde, werden zijn prognosticaties inderdaad frequenter gevisiteerd. En bovendien ondernam ook de pas ingestelde kerkeraad stappen om de almanakken te zuiveren van ‘paapse superstitie’.Ga naar eind6. In Amsterdam, waar Grapheus zijn prognostica schreef, verschenen in de jaren tachtig van de zestiende eeuw bij Cornelis Claesz de zogenaamde Comptoir almanach. Daarin waren eveneens astrologische voorspellingen met dierenmetaforiek opgenomen. In het decemberversje van de editie voor 1587 staat: ‘Den siecken Leeu [de Nederlanden] sal wonderlijck werden ghenesen,/ In spijte vanden nieuwen Basiliseus verwoet,/ Die welcke verdruckt heeft Weduwen en Wesen,/ En den wegheteerden Leeu sal wederom werden ghevoet.’Ga naar eind7. Met de nieuwe ‘Basiliseus’ werd de basilisk bedoeld, een fabeldier dat aan de voorzijde een haan en aan de achterzijde een slang is. De basilisk is symbool voor de duivel en in de context van het vers zal waarschijnlijk gedoeld zijn op de in Holland gehate graaf Leicester. Wie tot 1596 de voorspellingen voor Claesz' almanakken maakte is niet bekend. Vanaf dat jaar wordt Ambrosius Germanicus op de titelpagina vermeld. Lokale controle op de produktie van almanakken in Amsterdam was - voorzover bekend - minder sterk dan in Deventer. Er was, blijkens de titelpagina's, geen sprake van stedelijke privileges of visitaties. Daar staat tegenover dat het Hollandse plakkaat dat Willem van Oranje in 1581 uitvaardigde tegen het drukken van ‘ergerlijke boekskens’, en dat daarna regelmatig werd herhaald, Claesz behoedzamer zal hebben gemaakt.Ga naar eind8. Bovendien ondervond Claesz wél van de lokale calvinisten enige weerstand. Een eerste getuigenis daarvan dateert uit 1595 toen de uitgever voor de kerkeraad moest verschijnen vanwege onder andere ‘onstichtelijcke rijmen’ in zijn almanak.Ga naar eind9. | |
[pagina 105]
| |
Het feit dat Grapheus en Claesz vooral gebruikt maakten van dierenmetaforiek past in een ontwikkeling die ook in andere laat-zestiende-eeuwse genres zichtbaar is: de politisering van de traditionele dierenfabel. Van het midden van de jaren zestig tot het eind van de jaren zeventig verschenen er diverse edities van de Aesopusfabels in de Nederlanden. De belangrijkste bewerking daarvan, De warachtige fabulen der dieren verscheen in 1567 te Brugge bij de drukker Pieter de Clerck. Deze Nederlandstalige geïllustreerde fabelbundel, speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van het fabelgenre in de Lage Landen. Samen met uitgaven van verhalen als Reynaert de Vos maakte het een groeiend publiek vertrouwd met de fabeltraditie.Ga naar eind10. Door de hervormers, onder wie Luther zelf, werd het gebruik van fabels bovendien aangemoedigd als educatief instrument.Ga naar eind11. Gedurende de Nederlandse Opstand werden fabels steeds vaker in dienst gesteld van politieke en religieuze propaganda.Ga naar eind12. De dieren functioneren in politieke pamfletten als symbool voor vriend of vijand, los van de context van het oorspronkelijke verhaal. Al in het midden van de jaren zeventig komen we dergelijke toepassingen tegen. Zo verscheen tijdens de vredesonderhandelingen van Breda in 1575 een pamflet waarin de schapen (het Nederlandse volk) samen met hun honden (de prins van Oranje cum suis) oorlog voerden tegen de wolven (de Spanjaarden). De laatsten wilden een eeuwige vrede sluiten met de schapen als ze af zouden zien van hun verdrag met de honden.Ga naar eind13. Grapheus en de samensteller van de almanakken van Claesz hebben hun beeldspraak ongetwijfeld voor een deel ontleend aan dit soort lectuur. Ook later, tijdens politiek turbulente perioden in de zeventiende eeuw, speelde het politieke fabelpamflet een propagandistische rol.Ga naar eind14. Ook geuzenliederen, waarin regelmatig dierensymboliek voorkomt, kunnen de almanakauteurs tot voorbeeld gediend hebben.Ga naar eind15. De eerste editie van het Geuzenliedboek verscheen vermoedelijk in 1574. Zeker is dat tussen 1581 en 1610, de periode waarin Grapheus en de samensteller van de comptoiralmanakken werkzaam waren, in Holland minstens zeven uitgaven verschenen.Ga naar eind16. Een illustratief voorbeeld is een liedje dat waarschijnlijk geschreven is in 1572, naar aanleiding van de inname van Den Briel en daaropvolgende vrijmaking van Holland. De vos staat voor de geestelijkheid, de wolf voor Alva en de Gansen staan voor de geuzen. De vierde strofe luidt: Den Vos die leyt veel laghen
Met den Wolf op dit pas,
Om de Gansen te verjaghen,
Sy loopen daerom so ras:
Maer ten mach niet profiteren
Achter is den Wolf lam,
Sy connen den Gans niet leeren
Dus worden sy so gram,
Om dat de Gans het hol in nam.Ga naar eind17.
Allegorische prenten droegen bij aan de visualisering van dierensymboliek in dienst van politieke propaganda.Ga naar eind18. Naast losse gravures en houtsneden speelden daarbij ook de titelprenten van almanakken en prognosticaties zelf een rol. Temeer daar er vaak een verklarende tekst werd toegevoegd. Op de titelpagina van een De- | |
[pagina 106]
| |
1. Allegorische titelprent van de Comptoir journalier voor 1600, door Firminus Trotereus, uitgegeven door Cornelis Claesz in Amsterdam (KB Den Haag 1704 C 29).
venter prognosticatie voor 1590 staat een allegorische voorstelling, waar het ‘veelhoofdighe dier’ de katholieke kerk symboliseert.Ga naar eind19. Op de titelprent van een Amsterdamse comptoiralmanak voor 1600 wordt de Republiek voorgesteld als ‘Den wakende Leeu, houdende tzweert des Liberteyts blinckende, (...)’.Ga naar eind20.
Dat Claesz en de samensteller van zijn almanakken vertrouwd waren met de Aesopusfabels blijkt uit het feit dat talloze fabels als diverterend bijwerk in de almanakken zelf werden opgenomen.Ga naar eind21. Het is echter niet zo dat alle metaforen in prognostica stammen uit de fabeltraditie. Veel hebben ook een heraldische oorsprong. Zo zijn planten en bloemen meestal ontleend aan wapens van vorstenhuizen. De lelie bijvoorbeeld, voorkomend op het wapen van de Franse koningen, stond symbool voor Frankrijk. De distelbloem kwam voor in het wapen van de Stuarts, en stond voor Schotland.Ga naar eind22. Ook de reeds uit de middeleeuwen stammende profetieën die geen astrologisch karakter hadden, maakten gebruik van dierenmetaforiek. Grapheus en Claesz konden op die traditie voortbouwen.Ga naar eind23. Vanaf de jaren tachtig van de zestiende eeuw maakten samenstellers en uitgevers van prognostica, mede onder druk van de heersende censuur, gebruik van dierenmetaforiek. Fabels en politieke satire dienden daarbij als voorbeeld. De vraag rijst hoe de verhouding beeldspraak en censuur zich in de zeventiende eeuw ontwikkelde. Aan de hand van de legendarische astroloog Antonio Magino en zijn populaire Italiaenschen waersegger werk ik dit nader uit. Daarbij worden niet de produktieomstandigheden betrokken, maar staan alleen de teksten centraal.Ga naar eind24. | |
[pagina 107]
| |
Den Italiaenschen waersegger: Antonio MaginoGiovanni Antonio Magini, geboren in Padua in 1555 en gestorven in Bologna in 1617, was astronoom, mathematicus en geograaf. In 1588 werd hij aangesteld als hoogleraar in de wiskunde aan de universiteit van Bologna. Hij vervulde deze functie tot zijn dood. In zijn tijd stond hij bekend als een bekwaam astronoom. Hij onderhield contacten met onder andere Tycho Brahe en Johannes Kepler. Zijn astronomische ideeën en geschriften zijn wetenschappelijk gezien desondanks niet van grote betekenis geweest. Zo bleef hij, hoewel hij Copernicus vereerde, een aanhanger van het geocentrische wereldbeeld. Tegenover Galileo stond hij zelfs uitgesproken vijandig. Magini verdedigde de voorspellende astrologie en werkte enige tijd als hofastroloog in Mantua. Zijn werk kenmerkt zich vooral door het praktische karakter ervan. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de ‘efemeriden’ die hij publiceerde. Deze berekeningen boden gegevens over de positie van zon, maan en planeten voor een aantal achtereenvolgende jaren. Van Magini verschenen diverse efemeriden lopend over een periode van 1581 tot en met 1630.Ga naar eind25. Onder de titel Den Italiaenschen Waerseggher, dat is een Prognosticatie, Op het Iaer onses Heeren 1621. Gepractiseert door Anthonio Magino, kwam - in quarto-formaat - de eerste prognosticatie van de Italiaanse astroloog in de Republiek uit. Een drukkersadres ontbrak. Op de titelpagina wordt benadrukt dat deze prognosticatie in Italië, ‘op lijfstraf’ verboden was. De Nederlandse samensteller beschreef in een voorwoord hoe de internationale roem van Magini's voorspellingen hem er toe bracht ze ‘uyt het Italiens over te setten, ende mede te deylen.’ Hij erkende dat Magini inmiddels was overleden, maar beweerde dat de astroloog voor de jaren 1617-1630 voorspellingen had nagelaten.Ga naar eind26. In feite bestond Magini's ‘astrologische erfenis’ slechts uit efemeriden. De voorspellingen waren waarschijnlijk vervaardigd door een anonieme, Nederlandse astroloog.Ga naar eind27.
De prognosticaties van Magino kwamen vanaf 1621 vrijwel jaarlijks uit en verwierven een grote populariteit in de Republiek.Ga naar eind28. De anti-Spaanse toon van de teksten zal zeker tot die populariteit hebben bijdragen. Het is in dit verband ook niet zonder betekenis dat de eerste editie op de markt kwam in het jaar waarin de strijd tegen Spanje weer werd hervat.Ga naar eind29. Naast de losse ‘waerseggers’ in 4o-formaat, verschenen er vanaf de jaren dertig ook kleine ‘waerseggers’ in 16o-formaat als bijwerk bij almanakken.Ga naar eind30. Soms waren dit zelfstandige drukwerkjes met een eigen titelpagina.Ga naar eind31. Al snel na de verschijning van de eerste editie werd de titel Den Italiaenschen waersegger gebruikt door andere astrologen en uitgevers voor hun eigen, naar inhoud en vorm sterk verschillende, prognosticaties. Ondanks de diversiteit zijn er opvallende overeenkomsten. Zo ontbreekt tot 1658 altijd een drukkersadres. Overigens is ook daarna een impressum eerder uitzondering dan regel.Ga naar eind32. Bovendien zijn de voorspellingen, in vergelijking tot die uit Deventer en Amsterdam aan het eind van zestiende eeuw, meer gericht op buitenlandse dan binnenlandse politiek-militaire gebeurtenissen. En niet in de laatste plaats blijken vrijwel alle prognosticaties doortrokken van diermetaforen. Waarom de ‘waerseggers’ anoniem verschenen is niet duidelijk, hoewel het ver- | |
[pagina 108]
| |
2. De titelpagina van Den onvervalschten Italiaenschen Waerseggher voor 1649, met een portret van Antonio Magino. (UB Amsterdam, O 87-45).
moeden rijst dat de producenten op deze manier de censuur wilden ontlopen. Dat de Italiaanse voorspellingen als ‘paaps’ veroordeeld zouden kunnen worden ligt voor de hand. Het feit echter dat er tegelijkertijd in Leeuwarden en Deventer wel prognosticaties met een impressum werden gepubliceerd lijkt hiermee in tegenspraak.Ga naar eind33. Het is zeker niet uitgesloten dat achter de anonimiteit een uitgeversstrategie schuilgaat. Geheimzinnigheid zal de nieuwsgierigheid van het potentiële publiek alleen maar hebben vergroot. Het Europese karakter van de voorspellingen kan te maken hebben met de toenemende behoefte - van kooplieden bijvoorbeeld - aan informatie over conflicten buiten de grenzen van de Republiek. De oorlogshandelingen speelden zich op dat moment immers niet meer in het centrum van het eigen grondgebied af, zoals bij het verschijnen van de Deventer prognosticaties, maar aan de periferie. Het type dierenmetaforen uit de Deventer en Amsterdamse prognosticaties werd ook gebruikt door de samenstellers van Den Italiaenschen waersegger. Bij de maand juni in een editie voor 1623 staat bijvoorbeeld: ‘Den Arent [de Roomse keizer] sal een veer uyt zijnen rechten vlugel ghekrenckt worden (...) hy sal 'tselve soecken te bedecken met den steert van den Boheemschen Leeuw [Bohemen] ende met de vleugelen van den witten Arent [Polen] maer al te vergheefs (...)’.Ga naar eind34. Het lijkt onwaarschijnlijk dat de metaforen in Den Italiaenschen waersegger werden | |
[pagina 109]
| |
gebruikt als verhulling voor politieke speculatie. De anonimiteit van de publikaties was op zichzelf al een waarborg tegen eventueel overheidsingrijpen. Om meer zicht te krijgen op de functie van de dierenmetaforiek in de prognosticaties van Magino, komen nu enkele eigentijdse interpretatoren aan het woord. | |
‘Sleutels’ tot de prognosticatieIn Karel van Manders Wtbeelding der Figueren uit 1604 vinden we slechts ‘de zwarte arent’ als symbool voor de keizerlijke macht. De overige dierensymboliek heeft vooral betrekking op menselijke eigenschappen en niet op landen of heersers.Ga naar eind35. In de Nederlandse 1644-uitgave van Cesare Ripa's Iconologia of uytbeeldinghe des verstands vinden we meer bruikbare verwijzingen. Zo wordt de adelaar in verband gebracht met Rome en het Roomse rijk (p. 229, 243, 228) en staat het veelhoofdige beest en het schaap voor het gewone volk (p. 154 en p. 236), de gevleugelde leeuw voor Venetië (p. 249-250) en de rode lelie voor Florence (p. 240, 554).Ga naar eind36. Opmerkelijk genoeg lost de samensteller van Den Italiaenschen waersegger voor 1622 zelf een aantal diermetaforen op. Zo schrijft hij dat de krijgsgod Mars de ‘Haen’ zal laten kraaien ‘daer mede hy [Magini, JS] ongetwijffelt Vrancrijck meenden’. Verder legt de auteur uit dat met de witte arent Polen bedoeld wordt.Ga naar eind37. De eerder vermelde Sleutel der Prognostikatien die bij Jacob Venckel in 1665 verscheen is de meest uitvoerige toelichting op het metaforieke systeem. Het werk werd als teken van vriendschap opgedragen aan de notaris Abraham Verhagh (of Verhaag) die vanaf 1661 in Leiden werkzaam was.Ga naar eind38. De opdracht is ondertekend met ‘Sijn E[edele]. toegedaane Vriend en Dienaar J.B.A.’. Wie er achter deze initialen schuilgaat en wat de relatie tussen de auteur en Verhaag was, blijft voorlopig een raadsel.Ga naar eind39. Ook de motieven achter deze uitgave zijn niet bekend. Aannemelijk is echter dat auteur en uitgever commercieel wilden profiteren van de omvangrijke markt van prognosticatielezers. Het werk bestaat uit maar liefst 341 metaforen met hun betekenissen. Opvallend is vooral de complexiteit van de metaforen. Bij de letter ‘A’ staat bijvoorbeeld de ‘swarte dubbelde Arend met een swarte Leeuw op de borst in een geel veld’, als metafoor voor Vlaanderen.Ga naar eind40. In de prognosticaties zelf bevatten de metaforen overigens aanzienlijk minder bijvoeglijk naamwoorden.Ga naar eind41. Hoewel het een handig hulpmiddel lijkt voor tijdgenoten en voor twintigste-eeuwse onderzoekers geeft deze Sleutel geen antwoord op alle vragen. In een prognosticatie voor 1686, gebonden achter een Utrechtse almanak, komt de volgende zinsnede voor: ‘De geele Leeuw met de roode Kroon, kon wel twist met de roode Leeuw met de Kroon in 't gulden Veld krijgen dat den Adelaer niet wel in de ooren sal klincken.’Ga naar eind42. In de Sleutel komen de eerste twee combinaties in het geheel niet voor. Daarbij moet opgemerkt worden dat hier de heraldiek uitkomst kan bieden. Het gaat hier namelijk vaak om beschrijvingen van wapens. Los van de praktische functie werd deze Sleutel destijds ongetwijfeld als vorm van vermaak beschouwd. Zes jaar later verscheen een soortgelijke toegang tot de dierenmetaforiek. Het betreft een onderdeel van de Italiaenschen waersegger voor 1671, vervaardigd door ene Antonia Gellosnus Ziga, mogelijk een schuilnaam voor Gillis Joosten Saeghman, | |
[pagina 110]
| |
die dit werk ook uitgaf.Ga naar eind43. Onder het kopje ‘Astrologischer-Sleutel’ staat een opsomming van metaforen en hun betekenissen, die hoewel minder omvangrijk, in veel opzichten overeenkomt met die in de Sleutel van 1665. Waarschijnlijk heeft Saeghman deze lijst gewoon ingekort en overgenomen. Een nog kortere metaforensleutel komt voor in de St[ichters]. Nieropp[er]. Schrijf Almanach voor 1702.Ga naar eind44. Hier wijkt de uitleg van de metaforen wel sterk af. Staat de ‘distelblom’ hier voor Schotland, in de Sleutel van 1665 wordt er Denemarken en Holstein onder verstaan. Men zou kunnen stellen dat de anonieme publikatie van de ‘waerseggers’ de samenstellers blijkbaar zoveel vertrouwen gaf dat ze hun metaforen voortaan zelf durfden toe te lichten. De vraag is dan echter waarom ze dit ingewikkelde systeem van metaforen bleven hanteren? Bovendien verscheen de Italiaenschen waersegger voor 1671, die ook een ‘sleutel’ bevatte, wèl met een impressum. Het lijkt daarom waarschijnlijker dat de dierenmetaforiek geen verhullende functie meer vervulde, maar alleen nog een literair handelsmerk van de prognosticatie was geworden. De voorspellingen waren inmiddels ook uitgegroeid tot een vorm van aktuele satire. Verhullend taalgebruik ging van oudsher met dit genre samen.Ga naar eind45. | |
ConclusieDe oorsprong van de dierenmetaforiek in Noord-Nederlandse prognosticaties ligt in Deventer en Amsterdam in de jaren tachtig van de zestiende eeuw. Daar werden, onder druk van censuur, en geïnspireerd door fabels, geuzenliederen en politieke pamfletten diermetaforen voor het eerst in astrologische voorspellingen toegepast. In de zeventiende eeuw werkte deze vorm van beeldspraak ook door in prognosticaties als Den Italiaenschen waersegger. Omdat deze ‘waersegger’ lange tijd anoniem verscheen viel de verhullende functie van de dierenmetaforiek weg. De diervergelijkingen waren echter inmiddels zo sterk verbonden met het genre van de astrologische voorspellingen, dat ze als literaire conventie, passend in de traditie van de satire, bleven voortbestaan. Het feit dat in de tweede helft van de eeuw ‘sleutels’ nodig waren om de metaforen te verklaren, kan erop wijzen dat dit drukwerk binnen het bereik van een nieuwe groep lezers kwam, die nog niet vertrouwd was met deze vorm van beeldspraak. |
|