De Zeventiende Eeuw. Jaargang 11
(1995)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
Boek twee van Karel van Manders Wtbeeldinge: de hiërogliefen
| |
[pagina 98]
| |
ling overneemt. Een eenvoudige rekensom leert ons, dat hij met circa vijftien bladzijden op zevenhondervijfenzeventig foliopagina's bij Valeriano, slechts een vijftigste deel van diens werk heeft gebruikt. De titel van het tweede boek van de Wtbeeldinge luidt: ‘Van de wtbeeldingen der figueren, hoe de oude heydenen oft Egyptenaren met de beeldinghe der Dieren en ander dinghen, verscheyden meeningen hebben aenghewesen, en te kennen ghegheven.’Ga naar eind8. Hoewel Valeriano de lezer regelmatig informeert over de oorsprong van een symbool, lijkt Van Mander geen enkel onderscheid te maken tussen respectievelijk vermeende Egyptische tekens, latere Griekse of Romeinse toevoegingen of zelfs vindingen van Valeriano zelf. In het algemeen kan men stellen, dat Van Mander van de tekst van Valeriano steeds de essentie overneemt. Van Mander citeert zijn bron dikwijls onvolledig, vertaalt Valeriano soms verkeerd, zo nu en dan voegt hij zelf iets aan de gegevens van Valeriano toe en hij neemt de door Valeriano genoemde bijbelpassages niet of zeer ten dele over. Deze bevindingen kunnen aan de hand van een aantal voorbeelden worden geïllustreerd. Naar aanleiding van een afbeelding van een leeuw: ‘Den vooren ghenoech liggende, en achter over eyndt, hebbende boven hem eenen Wl: den Leeuw, cracht: en den Wl, Minervae Voghel, wijsheyt: oft op een Leeuws hooft eenen Wl.’Ga naar eind9. Deze beschrijving neemt Van Mander vrijwel letterlijk van Valeriano over. Hij vermeldt echter niet, dat hier sprake is van een interpretatie van Valeriano zelf, waarbij laatste zich, naar eigen zeggen, baseerde op een afbeelding op een munt. Hij noemt daarbij een tamelijk obscure verklaring dat, daar de uil een nachtvogel is, deze hiëroglief door ‘sommigen’ beschreven is als de overgang van dag naar nacht. Hijzelf echter interpreteerde deze specifieke combinatie van uil en leeuw als kracht, die wijkt voor wijsheid.Ga naar eind10. Van de betekenissen van de os neemt Van Mander onder andere de volgende van Valeriano over: ‘Wort beteyckent met den Os, die van den Wolf wort verwonnen, den Borgher van vreemden verdruckt: want van oudts mochtmen so qualijck een Os uyt toornicheyt ombrenghen, als een Borgher.’Ga naar eind11. Het is heel wel mogelijk dat zijn tijdgenoten onmiddellijk begrepen waar hij hier over spreekt, mij ontging bij lezing helaas de logica van deze beschrijving. Bij vergelijking met de tekst van Valeriano, bleek dat Van Mander in de eerste plaats verzuimt om melding te maken van de oorsprong van deze hiëroglief. Dat is de mythe over de strijd tussen de heersers Danaus en Gelanor, die Pausanias weergeeft in zijn Beschrijving van Griekenland.Ga naar eind12. Gelanor, gezaghebber te Argos, laat de heerschappij over de stad aan Danaus over, nadat het volk het binnendringen van een wolf in een kudde en de daaropvolgende overwinning van de wolf op een stier, als voorteken heeft opgevat van deze machtsovername. Valeriano beschrijft deze mythe in zijn verhandeling over de wolf als hiëroglief voor een vreemdeling. Hier zegt hij eveneens dat de stier, waar Van Mander over een os spreekt, voor de burger staat, omdat hij een huisdier is, die onder de mensen wordt grootgebracht en gevoed. Omdat Gelanor in Argos was opgegroeid werd hij als de stier gezien, Danaus symboliseert als vreemdeling de binnendringende wolf.Ga naar eind13. Van Manders verklaring van de hiëroglief: ‘dat men in vroeger tijden, uit woede, een os op net zo'n kwalijke manier placht te doden als een burger’, blijkt bovendien gebaseerd te zijn op een verkeerde vertaling van een zin bij Valeriano: ‘Au reste on nous apprend qu'une tres ancienne ordonance ne punissoit pas moins de mort celuy qui eust tué un Boeuf, que s'il eust occis un | |
[pagina 99]
| |
bourgeois.’Ga naar eind14. Waarmee Valeriano beschrijft, dat het doden van een stier in vroeger tijden als een groot misdrijf werd gezien, waarop de doodstraf volgde. Een aardig voorbeeld van een toevoeging van Van Mander, kan men vinden in zijn beschrijving van de aap als symbool voor ‘veinzerij’. Hij neemt de essentie van Valeriano's tekst over: ‘Den Aep beteyckent den geveynsden, dewijle den Aep zijn pisse stracx bedeckt, ghelijck den gheveynsden zijn ondeught.’Ga naar eind15. De door Van Mander toegevoegde verklaring voor deze hiëroglief komt bij Valeriano niet voor, maar is zeer toepasselijk: ‘Oock heeft den Aep slechts eenigh schijn van Mensch, en is doch een Beest.’ Een veel opmerkelijker bijdrage van Van Mander en een teken dat hij zich toch niet geheel onbetuigd wil laten, vindt men in zijn beschrijving van de ram als symbool voor ‘Twee een dingen begeerende, oft twee Coningen malcander bestrijdende’. ‘Twee t'saem stootende Rammen, beteyckenen twee, die een dochter vryden, oft soo yet t'samen om strijdt begheeren.’Ga naar eind16. Tot zover baseert Van Mander zich op Valeriano.Ga naar eind17. ‘Oft beteyckent oock den krijgh tusschen twee Coningen: ghelijck Sannasaro wel te kennen geeft, in 't eerste van zijn Arcadia’, is echter een duiding die bij Valeriano niet voorkomt. Dat Van Mander bekend was met de geschriften van Jacopo Sannazaro is niet opmerkelijk.Ga naar eind18. De Arcadia, in 1504 voor het eerst uitgegeven te Napels, is van grote invloed geweest op de pastorale poëzie in West-Europa en Sannazaro's poging de klassieke bucolische literatuur te doen herleven, vond veel navolging bij dichters, musici en beeldende kunstenaars. In de Arcadia komt inderdaad een beschrijving van twee vechtende rammen voor. De herder Selvaggio richt zich tot zijn vriend Ergasto met de woorden: ‘... De schapen dolen, zie, sommigen steken de rivier over, zie die twee rammen vallen elkaar aan met gebogen kop, zie, alle ooien scharen zich om de winnaar en volgen hem, zij verdrijven de verliezer en wijzen hem af met norse gezichten.’Ga naar eind19. Van het hert geeft Van Mander als één van de betekenissen ‘vurige begeerte’. Dit kan men weergeven met de afbeelding van een hert, dat bij een bron staat. ‘Want sy van heete natuere zijnde, heeft geern haer vermaken aen de Borne.’Ga naar eind20. Deze verklaring kan men ook bij Valeriano vinden, Van Mander neemt echter niet van hem over, dat de oorsprong van deze hiëroglief te vinden is in de Bijbel.Ga naar eind21. In Psalm 42 kan men lezen: ‘Gelijk het hert dat reikt naar waar het water stroomt, zó in verlangen reikt mijn ziel naar U, o God.’ Dat Van Mander slechts een zeer klein deel van de door Valeriano weergegeven kennis heeft benut, is niet verbazingwekkend als men het verschil in intentie van beide auteurs bekijkt. De ondertitel op de titelpagina van de Wtbeeldinge luidt: ‘Alles seer nut den vernuftighen Schilders, en oock Dichters, hun Personnagien in vertooninghen, oft anders, toe te maken.’Ga naar eind22. In het voorwoord op boek zevenentwintig van zijn Hieroglyphica schrijft Valeriano, dat op instigatie van de Egyptische priesters een stomme taal werd uitgevonden van afbeeldingen van dingen, zonder enig stemgeluid of een combinatie van letters. Een taal, stelt hij, die al snel door andere volkeren werd overgenomen en uitgebreid. Vervolgens formuleert hij het doel van de Hieroglyphica: ‘Het reconstrueren van een stomme en symbolische taal van ideeën zo, dat elk concept en elke notie een passende hiëroglief verkrijgt en zo, dat de gehele filosofische kennis van de periode uiteindelijk kan worden uitgedrukt in een universeel systeem van hiëroglifische symbolen.’Ga naar eind23. Het zal duidelijk zijn, dat Van Mander een dergelijk streven niet voor ogen | |
[pagina 100]
| |
stond. Hij wilde met zijn Wtbeeldinge, en dus met zijn beschrijvingen van de hiërogliefen, een handboek verschaffen aan schilders en dichters, waarin zij bruikbare voorbeelden konden vinden van de wijze waarop een abstractum in concreto kon worden weergegeven. Een pretentieloos en praktisch handboek voor ateliergebruik, dat geen theoretische rechtvaardiging voor - of verheven bespiegelingen over de toepassing van de voorbeelden geeft. De wijze waarop Van Mander de tekst van Valeriano gebruikt, is te vergelijken met een Nederlandse bewerking van de Iconologia van Cesare Ripa. De ongedateerde uitgave in octavo, die waarschijnlijk in 1694 bij Cornelis Danckerts in Amsterdam verscheen, benadrukt, overigens evenals Pers' vertaling van 1644, het praktische nut voor het gebruik van de Iconologia door kunstenaars.Ga naar eind24. Juist door zijn gecomprimeerde vorm lijkt deze uitgave zeer geschikt voor ateliergebruik. Het bevat alle afbeeldingen van de vertaling van Pers en geeft bij elk lemma de tekst van de beschrijving. Er komen echter geen verklaringen of definities in voor, omdat deze voor de schilderspraktijk waarschijnlijk niet van belang werden geacht. Ripa wordt dus, net als Van Mander dat met het werk van Valeriano deed, ingekort, waarbij, in tegenstelling tot de Wtbeeldinge, wel de afbeeldingen werden overgenomen. Dat zowel de Wtlegginge als de Wtbeeldinge enige populariteit genoten hebben, blijkt uit het feit, dat deze werken in de zeventiende eeuw nog negen keer werden herdrukt, waar dat bij de Levens en het Leerdicht na de tweede editie van het Schilderboeck in 1618, bij elk slechts eenmaal het geval was.Ga naar eind25. De beknoptheid van Van Manders bewerking van Valeriano's tekst kan, hoewel het deel over de hiërogliefen niet alfabetisch geordend is, de directe gebruikswaarde van het materiaal bevorderd hebben. Anderzijds kan de summiere weergave van de hiërogliefen ook een nadeel betekend hebben. De onvolledigheid waarmee Van Mander gebruik heeft gemaakt van Valeriano's verhandeling, de schijnbaar willekeurige samenvattingen die hij geeft en het feit dat zijn beschrijvingen geen voorbeeld van weergave krijgen in de vorm van illustraties, zou ook kunnen betekenen, dat zijn boek inhoudelijk al snel uit de markt werd geprezen. Naast het feit dat de Hieroglyphica van Valeriano in een Franse vertaling voorhanden was, was daar later immers de Nederlandse vertaling van Ripa's Iconologia. Ripa baseerde zich, wat betreft de hiërogliefen, op dezelfde bronnen als Van Mander: de Hieroglyphica van respectievelijk Horapollo en Valeriano. In tegenstelling tot Van Mander geeft hij in de inleiding tot de Iconologia een geleerde rechtvaardiging van hoe zijn ‘beeldenissen’ zijn ontstaan en hoe andere schrijvers en kunstenaars op een vergelijkbare wijze tot verantwoorde allegorieën kunnen komen. Bij Ripa komen de aan de voornoemde geschriften ontleende hiërogliefen voor, als zindragende attributen bij de uitvoerig beschreven personificaties. Zijn werk is alfabetisch geordend en geeft een scala aan mogelijkheden om abstracties concreet weer te geven. Het aantal uitgebeelde concepten is aanzienlijk groter dan dat in de Wtbeeldinge van Van Mander. Met name de vertaling van Ripa's Iconologia, bood de geïnteresseerde een schat aan gegevens over uit te beelden begrippen. Het is dan ook niet ondenkbaar, dat deze aanwinst het eerste Nederlandse iconografische handboek van Van Mander al snel overbodig heeft gemaakt. |
|