De Zeventiende Eeuw. Jaargang 10
(1994)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 266]
| ||||||
Van geuzenlied tot Gedenck-clanck
| ||||||
[pagina 267]
| ||||||
verzameling van Johan Radermacher de Oude enkele geuzenliederen uit 1613. Radermacher, een calvinist, koopman en ouderling, is in dat jaar 75 jaar oud!Ga naar eind4. Onderzoek naar de herkomst van andere handschriften met geuzenliederen zou wellicht meer kunnen opleveren.Ga naar eind5. | ||||||
ContrafactuurVeruit de rijkste bron voor de receptie van geuzenliederen is de contrafactuur. Een aantal geuzenliederen is dermate populair geworden dat ze als wijsaanduiding werden gebruikt voor nieuwe liederen, van uiteenlopende aard. Juist dat verscheiden karakter biedt een handvat om te achterhalen wie zoal de geuzenliederen kenden en zongen. Als voorbeeld behandel ik de contrafactuur van ‘Antwerpen rijck,, O Keyserlicke Stede’ over de verbranding van de prediker Christoffel Fabritius in 1564. De melodie is die van psalm 79, maar lijkt in de mondelinge overlevering een eigen leven te zijn gaan leiden.Ga naar eind6. Dat maakt het begrijpelijk dat men naar ‘Antwerpen rijck’ verwees in plaats van naar de overbekende psalmmelodie. We onderzoeken nu contrafacten van ‘Antwerpen rijck’, dat wil zeggen liederen die op de wijs van ‘Antwerpen rijck’ werden gezongen, of nauwkeuriger uitgedrukt, liederen waarboven als wijsaanduiding ‘Antwerpen rijck’ is aangegevenGa naar eind7. alsmede liederen waarvan op andere wijze duidelijk is dat ze naar ‘Antwerpen rijck’ zijn gemodelleerd. Mij zijn tweeëntwintig contrafacten op ‘Antwerpen rijck’ bekend uit de zestiende en zeventiende eeuw. We zullen ze in vijf verschillende categorieën onderbrengen: (1) geuzenliederen en calvinistische, oranjegezinde politieke liederen van ná de Tachtigjarige Oorlog (2) niet-politieke geestelijke liederen van calvinistische signatuur, (3) doperse liederen, (4) rooms-katholieke liederen, en (5) wereldlijke liederen die geen geuzenliederen zijn. Drie van de contrafacten blijken zelf geuzenliederen te zijn. Een daarvan is ‘Antwerpen arm, o desolate stede’, waarvoor als wijs psalm 79 wordt genoemd; de initiële ontlening aan ‘Antwerpen rijck’ is echter evident.Ga naar eind8. In de tweede categorie, die van calvinistische geestelijke liederen, blijkt ‘Antwerpen rijck’ te zijn aangehaald door drie dichters: Pers, Wits en Metael. Bij hun doperse collega's moet het lied populairder zijn geweest: maar liefst tien van hen halen het aan, van Van Mander tot Van Eeke. Opmerkelijk is dat ‘Antwerpen rijck’ ook voor twee rooms-katholieke liederen is gebruikt. Bij nader toezien blijkt het te gaan om anti-geuzenliederen, waarbij de overname van de melodie het karakter van een tegenlied benadrukt.Ga naar eind9. De katholieke zangers kwamen overigens niet verder dan de eerste helft van de melodie!Ga naar eind10. In wereldlijke liedboeken komen geen contrafacten op ‘Antwerpen rijck’ voor, met uitzondering van Den nieuwen Jeucht-Spieghel (1617), waar het evenwel een geestelijk lied van onduidelijke signatuur blijkt te betreffen.Ga naar eind11. In de Appendix staan de vindplaatsen van de contrafacten vermeld en in figuur I is de receptie van ‘Antwerpen rijck’ in beeld gebracht. De staven van het diagram geven per categorie het aantal dichters weer dat het lied als wijsaanduiding heeft opgegeven. Extra vermeldingen door dezelfde dichters komen tot uitdrukking in de witte top van sommige staven. Opvallend is de hoge score van de doperse dichters, en de nul-score bij de wereldlijke. Ook zou men wellicht meer enthousiasme voor de melodie hebben verwacht bij dichters van calvinistische geestelijke liederen. | ||||||
[pagina 268]
| ||||||
Legenda bij de afbeeldingen:
We vragen ons natuurlijk af of de receptie van ‘Antwerpen rijck’ representatief is voor geuzenliederen in het algemeen. Men zou bijvoorbeeld kunnen vermoeden dat het gunstige onthaal bij doperse dichters is ingegeven door het onderwerp: het betreft immers een in hun kringen favoriet genre, het martelaarslied. Dat wereldlijke dichters geen interesse toonden voor de melodie is gemakkelijk te begrijpen wanneer men bedenkt dat het een psalmmelodie betreft. Verder kan men zich afvragen of de lauwe belangstelling van religieus-calvinistische zijde niet door toevallige factoren is bepaald. Ter verificatie heb ik soortgelijke diagrammen opgesteld van negen andere bekende geuzenliederen; bekend in de zin van veelvuldig gecontraficeerd. Elk lied blijkt zijn eigen, karakteristieke receptie te hebben, maar er zijn enkele algemene tendensen waarneembaar. Het best bij de doopsgezinden scoren een lied op de begrafenis van Willem van Oranje (fig. VI) en wederom een martelaarslied (VII). De slachtoffergerichte thematiek lijkt aan te sluiten bij de afkeer voor geweld, die de doopsgezinde cultuur kenmerkt. Zeer populair bij de geuzen waren het krijgshaftige Wilhelmus (IV) en het triomfantelijke spotlied ‘Maximilianus de Bossu’ (V). De populariteit van deze twee liederen werd aanvankelijk van katholieke zijde beantwoord met anti-ketterse liederen. Een vroeg en spectaculair voorbeeld is een lied over de (rooms-katholieke) martelaren van Gorcum uit 1575. Alle dertig strofen werden gezongen in Luik, in 1576, door een driejarig katholiek jongetje, Fransje Vandencruyce. Hij zong het anti-geuzenlied ongetwijfeld op de wijze van het Wilhelmus.Ga naar eind12. Later, in de zeventiende eeuw, gebruikten katholieke dichters als Stalpart van der Wiele en De Swaen het Wilhelmus evenwel zonder rancune. Dat het karakter van een lied bepalend is voor de receptie blijkt ook bij het gematigde ‘Hoe | ||||||
[pagina 269]
| ||||||
[pagina 270]
| ||||||
salich sijn die landen’ van de lutheraan Van Haecht (II), waarin wijsheid wordt bepleit. Dit lied werd aangehaald voor niet-polemische katholieke liederen.
In de wereldlijke contrafactuur vindt men vrij weinig geuzenliederen terug. Blijkbaar was de thematiek te navrant om nog voor amoureuze lyriek bruikbaar te zijn. Twee liefdesliedjes op het Wilhelmus zijn de uitzonderingen die deze regel bevestigen (zie de Appendix) en wie ze zingt begrijpt waarom het uitzonderingen zijn gebleven. Een beter invoelbaar buitenbeentje is het spotlied op de gezant Gramaye uit 1623 (VIII), dat vooral in boertige wereldlijke liedjes weerklank vond.Ga naar eind13. Opmerkelijk in het wereldlijke domein is het gebruik van geuzenliederen tijdens het rederijkersfeest te Mechelen in 1620. De Bossche rederijkerskamer der Jonghe Lauwerieren haalden er maar liefst drie aan. Omdat de mythologisch gestoffeerde liederen een politieke ondertoon hebben - een pleidooi voor continuëring van het Bestand - moet het hier toespelingen betreffen: steken onder water aan het adres van de contra-remonstranten, die de oorlog wilden voortzetten.Ga naar eind14. | ||||||
[pagina 271]
| ||||||
Over andere geloofsrichtingen dan de genoemde, zoals lutheranen en remonstranten, komen we uit de contrafactuur weinig te weten, voornamelijk omdat er van die richtingen weinig liedboeken bekend zijn. In totaal kwam er slechts één remonstrants contrafact op een geuzenlied aan het licht, van Cornelis de Leeuw (1648). Het gaat op het eerder genoemde begrafenislied van Willem van Oranje - dat zich voor een remonstrant wellicht meer tot identificatie leende dan strijdbare geuzenliederen. Bekijken we de totale receptie van de tien onderzochte geuzenliederen (figuur XI), dan zien we de hoogste scores bij de geuzendichters en de doopsgezinden, en de laagste bij de calvinistische geestelijke liederen. Deze laatste score is opmerkelijk, zeker vergeleken met die van de doopsgezinden. Toch mogen we niet concluderen dat de dopers meer geuzenliederen zouden hebben gezongen dan de calvinisten. In de eerste plaats bestond er onder calvinisten weerstand tegen het zingen van geestelijke liederen op wereldlijke melodieën. Dit was een van de verwijten die zij de dopers geregeld maakten.Ga naar eind15. De calvinistische zang was veel meer gericht op psalmen. Dat geldt niet alleen voor de liturgie: ook in de huiselijke kring werden voornamelijk psalmen gezongen, zoals het onlangs uitgegeven dagboek van David Beck illustreert.Ga naar eind16. Calvinisten reserveerden geuzenmelodieën blijkbaar voor hun politieke repertoire. In de tweede plaats moet men zich realiseren dat de diagrammen absolute aantallen weergeven en geen percentages. Het totale aantal geuzenliederen dat in de zestiende en zeventiende eeuw gedicht is, betreft slechts enkele honderden; dat van doperse liederen loopt echter in de duizenden! De percentuele receptie bij de geusgezinden lag dus vele malen hoger. Deze relativering neemt niet weg dat de doperse receptie onverwacht gunstig is gebleken. Letten we tenslotte op de dimensie tijd, dan laten de diagrammen een algehele terugval zien in de receptie van geuzenliederen die zijn ontstaan ná de bloeiperiode van de zeventiger jaren van de zestiende eeuw. Liederen ontstaan na 1600 krijgen geen plaats meer in de doperse en katholieke contrafactuur, alleen nog enigszins in die van geuzen/ calvinisten en enkele wereldlijke dichters. Enkele van de oudste geuzenliederen blijven evenwel gedurende de gehele zeventiende eeuw populair, zo blijkt uit de dateringen in de Appendix: vooral het Wilhelmus, ‘Maximilianus de Bossu’ en ‘Antwerpen rijck’. Bij de katholieken is het hiervan alleen het Wilhelmus dat op den duur wordt geaccepteerd als een ‘normaal’ lied dat geen aanleiding geeft tot anti-geuzenliederen. Deze bevindingen corresponderen met de voorkeur die we eerder in de zeventiende-eeuwse geuzenliedboeken hebben geconstateerd voor liederen uit het begin van de Opstand. | ||||||
BesluitIn het bovenstaande zijn we nader ingegaan op de vraag wie nu eigenlijk de geuzenliederen zongen. De meest opmerkelijke en best onderbouwde resultaten leverde het onderzoek naar de contrafactuur. Dit maakte duidelijk dat niet alleen de geuzen/ calvinisten maar ook de doopsgezinden veel geuzenliederen zongen, en dat rooms-katholieken er vooral anti-geuzenliederen op zongen. De receptie door de onderscheiden groepen blijkt daarbij te corresponderen met het karakter van de afzonderlijke liederen. In de zeventiende eeuw worden geuzenliederen meer en | ||||||
[pagina 272]
| ||||||
meer het exclusieve domein van de calvinisten, die ze dan actief blijven dichten. De doopsgezinden zingen dan nog alleen enkele oude geuzenliederen uit de bloeitijd. De katholieke tegenliederen maken duidelijk dat Kuipers karakterisering van het geuzenliedboek als een ‘nationaal’ epos - uitgangsvraag voor dit artikel - niet opgaat. Het epos geldt slechts de protestantse volksdelen.
Tenslotte een enkele woord over de gevolgde onderzoeksmethode. De mogelijkheden van de contrafactuur om de receptie van een liederenrepertoire - hetzij een bundel, of een groep bundels, of het oeuvre van een dichter - in kaart te brengen, waren tot nog toe weinig bekend. Twee eerdere exercities op dit gebied wil ik echter niet onvermeld laten. F.H. Matter heeft voor afzonderlijke liederen van Bredero het gebruik in de contrafactuur aangegeven, overigens zonder hieraan een synthese te verbinden, en P. Visser signaleerde ontwikkelingen in de psalmodie van de doopsgezinden mede op grond van de contrafactuur van de souterliedekens en de psalmberijmingen van Datheen.Ga naar eind17. In het bovenstaande is een systematische toepassing van de methode een effectief middel gebleken om de receptie van een repertoire in kaart te brengen. Methodologisch interessant is dat het voorkomen in de contrafactuur niet altijd een daadwerkelijke zangpraktijk bleek te impliceren: de katholieke tegenliederen getuigen juist van een anti-populariteit, maar bewijzen wel dat men de geuzenliederen in kwestie kende. Een praktische conclusie is dat het contrafactuuronderzoek veel tijd vergt en kennis van het mechanisme van de contrafactuur vereist alsmede een goed uitgerust documentatiesysteem. Niet alleen moeten de relevante contrafacten opgespoord worden maar ook de achtergrond van de gevonden liederen, dichters en bundels worden achterhaald. Ik hoop aannemelijk te hebben gemaakt dat het resultaat die moeite waard kan zijn. | ||||||
Appendix: De Contrafactuur van Tien GeuzenliederenVoor deze appendix ben ik uitgegaan van de verwijzingen in de diverse documentatiesystemen van het P.J. Meertens-Instituut, zoals het kaartsysteem van het Nederlands Volksliedarchief en de database van de Nederlandse Liederenbank, aangevuld met eigen gegevens. De verkorte titels zijn terug te vinden in de bibliografieën van D.F. Scheurleer, Nederlandsche Liedboeken. Den Haag 1912, en CA. Höweler en F.H. Matter. Fontes hymnodiae neerlandicae impressi 1539-1700. Nieuwkoop 1985. | ||||||
I. ‘Antwerpen Rijck’ (ed. Kuiper nr 1)Over de terechtstelling van Chr. Fabritius, 1564. Wijs: psalm 79 (Utenhove psalm 44). GEUZENLIEDEREN: Kuiper nr 28 (‘Antwerpen arm, / O desolate stede’, ca. 1567), nr. 217 (zogenaamd door H.D. Slatius, 1623), Liedblad Antwerpen Plantijn-Moretus R 24.21-1 (1576, zie Braekman in Quaerendo 4 (1974), 137). CALVINISTISCH: Pers, Gesangh der Zeeden 1640-48, 17; Wits, Stichtelicke bedenckinge 1655, 90, 132, 249; Metael, Maassluysche Compas 14e dr. ca 1750, 81 (lied over de zondagsrust). DOOPSGEZIND: Walchers Liedeboeck 1611, 118 (D. Schabaelje), 147 (J.P. Schabaelje); Van Gherwen, Tot 's Heren lof 1612, 20; Van Mander, Gulden Harpe 1640, 357, 394; Pos, Middelier Lied-Boeck 1651, 38, 164; Rijper Liedt-boecxken 1657, 2; 't Gheestelijck Kruydt-Hofken 1657, 14; Lusthof der zielen 1692, 228 (K.v. Mander), 573 (J.D. Opperdoes); Van Eeke, Koninklyke harpliederen 1698, 286. | ||||||
[pagina 273]
| ||||||
ROOMS-KATHOLIEK: Politieke Balladen 122 (L. Heinderijcx, Gent 1579: anti-geuzenlied); Prieel der gheestelicher melodije Antwerpen 1617, 232 (zonder wijsaanduiding; antigeuzenlied). ONDUIDELIJK: Nieuwen Jeucht-Spieghel [1617], 226 (geestelijk lied). | ||||||
II. ‘Hoe salich sijn die landen’ (ed. Kuiper nr 7)Loflied op de wijsheid, W. van Haecht, Antwerpen ca. 1566? GEUZENLIEDEREN: Kuiper nr. 142 (1585). DOOPSGEZIND: De Ries, Lietboeck 1582, 27, 109; Van Gherwen, Tot 's Heren lof verzaamd 1624, 33. ROOMS-KATHOLIEK: Paradijs der gheestelicker vreuchden Antwerpen 1617, 39; Blijden Requiem Antwerpen 1621, 143; Van Haeften, Lusthof Antwerpen 1622, 227, 305 (met alternatieve melodieën). WERELDLIJK: Nieuwen Lusthof 1602, 47 (moraliserend lied); Const-Thoonende Juweel 1607, Sss 1v (afscheidslied); Cupido's Lusthof ca 1613, 87 (liefdeslied); Schadt-kiste 1621, 156 (mythologisch lied uit Den Bosch). | ||||||
III. ‘Harlingen’ (ed. Kuiper nr 23)Over de gevangenneming van een groep geuzen bij Harlingen, 1567. Beginregel: ‘Wie wil hooren een nieuw liet’. Op de wijs van een ander geuzenlied, ‘Nu heffen wy een Nieu Liedt aen/ Vanden Antechrist, wilt dit verstaen’ (ed. Kuiper nr. 11). GEUZENLIEDEREN: Kuiper nrs 39 (1570), 60 (1573), 95 (L.J. Reael, 1574), 97 (1574). DOOPSGEZIND: Van Harlingen, Eenighe Gheestelijcke Liedekens 1612, 84. | ||||||
IV. ‘Wilhelmus van Nassouwe’ (ed. Kuiper nr 44)Propagandalied voor Willem van Oranje, 1568-72; contrafact op een anti-hugenotenlied. GEUZENLIEDEREN: Kuiper nrs 55 (1572), 89 (1574), 90 (1574), 99 (1574), 101 (1574), 104 (1574), 108 (1575), 114 (1576), 120 (1576), 127 (1577), 130 (1577), 155 (1596), 172 (1601), 190 (1617), 193 (1617), 228 (1628), 236 (1632); MS Leiden Gildenarchieven 1474 (‘MS Buytevest’, ca 1590), 63; KB pamflet 2750 (1618); Vondel ed. Sterck II, 505 (initiële ontlening, 1625); Nieuw vermeerdert Konincklijck Lied-Boeck 1703, 30 (zeeslag 1690); Oranje Vreugde-Maal 1747r, I 46 (lied op nieuwe stadhouder). CALVINISTISCH: Pers, Bellerophon 1640-48, 34; Pers, Urania 1648, 216; Pers, Gesangh der Zeeden 1640-48, 75; Wits, Stichtelicke bedenckinge 1655, 47, 72. DOOPSGEZIND: Veelderhande Liedekens 1577, 288; Van der Straten, Sommighe nieuwe schriftuerlicke liedekens 1599, K1; Walchers Liedeboeck 1611, 95, 113 (J. Ph Schabaelje; van dezelfde auteur ook een lied in MS Gulden Juweel 1634, 3v); Van Harlingen, Eenighe Gheestelijcke Liedekens 1612, 31, 34, 23v, 61v; Clock, Groote liede-boeck 1625, 82, 245, II 259; Van Mander, Gulden Harpe 1640, 22, 47, 402; Rijper Liedt-boecxken 1657, 96 (anoniem), 419 (‘Hoe je wilt’), 438 (‘Weest op u houde’); Gheestelijck Kruydt-Hofken 1657, 67, 380, 457 (alle drie anoniem); Lusthof der zielen 1692, 40 (F. Kuiper), 179 (M.D. Beets); Van Eeke, Koninklyke harpliederen 1698, 17. ROOMS-KATHOLIEK: Rutger Estius, lied over de martelaren van Gorcum, gedrukt Amsterdam 1575 (zie Hesse 1914); Van Warvershoef, Suyverlick boeckxken (eind 16e eeuw; over de verdrukking der katholieken); [De Pretere], Gheestelijck Paradijsken Antwerpen 1619, I 35, 37 (anti-Hollands); anti-geuzenpamflet (1622), ed. M. Sabbe, Brabant in 't verweer (1933), 129; Stalpart van der Wiele, Gulde-jaers feest-dagen (1635), 236, 274, 543, 544 (wijsaanduiding: ‘Graef Adolph is ghebleven’), 669, 711, 960, 1051 (heiligenliederen); Theodotus, Paradys 1646, appendix, 63; Sambeeck, Gheestelyck jubilee 1663, 193 (kerstlied); [De Swaen], Sin- | ||||||
[pagina 274]
| ||||||
gende Swaen 1664, 76, 240, 311 (heiligenliederen); De Placker, Evangelische leeuwerck Antwerpen 1682, 43, 61, 101, 102, 140, 183, IV 35, 114, 119, 150, V 205, 211. WERELDLIJK: Aemstelredams Amoreus Lietboeck 1589, 150 (liefdeslied); Amoreuse Liedekens (na 1613) II, 64 (liefdesklacht): Schadt-kiste 1621, 67 (mythologisch lied uit Antwerpen), 141 (mythologisch lied uit Den Bosch); Haerlem Soetendal, 31 Liederen 1645, 28 (kluchtlied); Hoorns vermaeck'lijck treck-schuytje 1663, I 108 (‘Somerliedt’, met stichtelijk slot); Drieduym, Enckhuyser ybocken (na 1666), 5 (over de haringteelt). ONDUIDELIJK: Hoorns vermaeck'lijck treck-schuytje 1663, II 171 (geestelijk). | ||||||
V. ‘Maximilianus de Bossu’ (ed. Kuiper nr 72)Spotlied op de Graaf van Bossu, 1573. GEUZENLIEDEREN: Kuiper nrs 30 (1568; de wijsaanduiding ‘Maximilianus’ pas in 1626), 113 (1576), 160 (1597), 178 (1607), 199 (1618), 222 (1624), 230 (1629 - zie hieronder nr X); Poteau, Sommighe nieuwe gheestelijcke Liedekens 1591, B2 (danklied voor Leidens ontzet); Pamflet Knuttel 1274 (1604; ed. Scheurleer, Van varen en vechten I, 65). CALVINISTISCH: Bredero, Groot Lied-Boeck 1622 (ed. Stuiveling), 546; Pers, Urania 1648, 16, 211; Pers, Gesangh der Zeeden 1640-48, 22, 147, 175. DOOPSGEZIND: Walchers Liedeboeck 1611, 112v; Van Gherwen, Liedboecxken 1618, 26; De Brauwer, Schalmeye 1614, 313; 't Gheestelijck Kruydt-Hofken 1657, 3; Van Eeke, Koninklyke harpliederen 1698, 276. ROOMS-KATHOLIEK: Prieel der gheestelijcke melodie Brugge 1609, 99 (met verwijzing naar ketters; wijsaanduiding pas in ed. 1617); Gheestelijck Lusthoofken Emmerik 1632, 157; Nieu geestelyck liedt-boecxken z.j., 59; MS Den Bosch 486 (‘MS Grave’, 1659-72), ed. Verhaak, 163 (met verwijzing naar ketterij). WERELDLIJK: Schadt-kiste 1621, 162 (mythologisch lied); Hoorns vermaeck'lijck treck-schuytje 1663 II, 97 (moraliserend lied). ONDUIDELIJK: Lof der Vrouwen II, 1619 (vermist): Bruyloftsliedekens, 97; Liedblad Antwerpen, Plantijn-Moretus R 24.10-4 (laatste kwart 16e eeuw, zie Braekman 1974, p. 135; het lied komt in zowel doperse als calvinistische bundels voor, maar in beide gevallen met een andere wijsaanduiding).Ga naar eind18. | ||||||
VI. ‘Nero moordadich’ (ed. Kuiper nr 140)Over de begrafenis van Willem van Oranje, 1584. REMONSTRANTS: De Leeuw, Christelycke plicht-rymen 1648, 296. DOOPSGEZIND: Walchers Liedeboeck 1611, 104 [= 114]; Van Mander, Gulden Harpe 1640, 506; Pos, Middelier Lied-Boeck 1651, 41. WERELDLIJK: Van Wassenburgh, Koningh Reynier van Norwegen 1610-17, D2v (kroningslied). | ||||||
VII. ‘Schaemt u nu brabant seere’ (ed. Kuiper nr 157).Over de terechtstelling van Anneken van den Hove te Brussel, 1597. Wijs: psalm 6. GEUZENLIEDEREN: Vermakelijke Cupido 1767, 42 (zeegevecht uit 1668; ed. Scheurleer, Van varen en vechten II, 327). CALVINISTISCH: Pers, Urania 1648, 87; Nieuwe vermaaklyke gaare-keuken 1746-47, IV 91 (gebed).Ga naar eind19. DOOPSGEZIND: Van der Straten, Sommighe nieuwe schriftuerlicke liedekens 1599, F3v, K8; T.C. Honich, Nieuw Jaer Liedt ca. 1600 (KB 1700 D 1-21); Walchers Liedeboeck 1611, 154 [ = 176]; Van Mander, Gulden Harpe 1640, 430, 513. | ||||||
[pagina 275]
| ||||||
VIII. ‘Lest was hier een reyser’ (ed. Kuiper nr 220)Spotlied op Gramaye, gezant des keizers, 1623. CALVINISTISCH: Pers, Bellerophon 1640-48, 156. WERELDLIJK: Pels, Lof van Cupido 1626, 34 (spotlied); Minnaers Harten Jacht 1627, 22 (over drank en liefde); Stribée, Chaos 1643, I 23 (kluchtlied); Sparens Vreughden-Bron 1646, II 166 (kluchtlied); Amsterdamsche Vreughde-Stroom 1655, 177 (over vrijster). | ||||||
IX. 's Hertogen-bosch ghy stadt verheven' (ed. Kuiper nr 229)Dialoog van Frederik Hendrik en de Bosse maagd, 1629. Contrafact op ‘Albertus goedertierich hebt’, vermoedelijk ook een geuzenlied. GEUZENLIEDEREN: Steendam, Distelvink 1650, 109 (op inname van Breda, 1637); Leydtsche Vreugden Hof ca 1662, 53 (over de intocht van de prins van Oranje te Amsterdam). CALVINISTISCH: Metael, Maes-sluysse Meeuwe-klaght 1735, 38. WERELDLIJK: Haerlemsche somerbloemjes 1646, 123 (op Sparendam); | ||||||
X. 's Hertogen-bos hout u constant' (ed. Kuiper nr 230)Dialoog van de Spaanse koning en de Bosse maagd, 1629. Beginregel: ‘Philippus Coningh van Spangien goet’. Het lied wordt steeds aangehaald met de beginregel van de tweede strofe (zie hierboven). Contrafact op het geuzenlied ‘Maximilianus de Bossu’. GEUZENLIEDEREN: Nieuw vermeerdert Konincklijk Lied-Boeck 1703, 20 (prinsgezind lied), 29 (‘Vranckrijcks klaght’). CALVINISTISCH: Sluiter, Psalmen, Lofsangen 1739, 92 (‘Moedgevinge aen een krygs knecht ende Kampioen Christi’); [R. Schutte,] Een nieuw bundeltje uitgekipte geestelyke gezangen Dordrecht 1765 (12e druk), 131 (lied gedateerd 1675). |
|