De Zeventiende Eeuw. Jaargang 10
(1994)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
De invloed van de Nederlandse Opstand op de iconografie van de Amsterdamse schuttersstukken
| |
[pagina 134]
| |
van de gezamenlijke maaltijden, en de verschillende gebruiken en gewoonten, zoals de deelname aan processies en de jaarlijkse schietwedstrijden, werden verbeeld.
Na de Alteratie nam de betekenis van de burgerverdediging toe. De stadhouder en de na de Alteratie nieuw gevormde stadsregering van overwegend protestantse signatuur hielden er rekening mee dat zij in noodsituaties een beroep moesten doen op de schutterij. Deze laatste werd, overeenkomstig de organisatie van het leger, onderverdeeld in compagnieën en verenigd met de burgerwachten. Toen het in 1587 gedaan was met de oude schuttersgilden, namen de burgervendels uit de stadswijken het erfgoed en de doelen van de gilden over. Voortaan vormden zij ‘de schutterij’. Amsterdam werd na de Alteratie verdeeld in wijken. De burgers werden per wijk ingedeeld bij een compagnie, die onder leiding kwam te staan van officieren uit de leidende families van de stad. Hoofdofficieren van de compagnie waren de kapitein, de luitenant en de vaandrig. Daarnaast had elke compagnie een aantal onderofficieren. Per compagnie moest een vast aantal schutters met slagzwaarden, hellebaarden en pieken bewapend zijn. De overigen droegen schietwapens. Deze wapens moesten de schutters zelf aanschaffen en verzorgen. De vaandels, die van stadswege werden verstrekt, kregen de kleuren van de Geuzen- of ‘Prince’vlag, oranje, wit en blauw, en waren voorzien van het Amsterdamse stadswapen. Zij waren nu het symbool van de compagnie. De eerste schuttersstukken die na de Alteratie ontstonden, laten zien dat de oude privileges en regels niet langer golden: na de Opstand speelt bij voorbeeld het oorspronkelijke gildewapen geen rol meer en dragen de schutters niet langer een gemeenschappelijk uniform. In de latere groepsportretten is de nieuwe, op militaire leest geschoeide organi- | |
[pagina 135]
| |
satie weergegeven door middel van een aan militaire voorstellingen ontleende beeldspraak. Al gauw krijgen het vendel en de verschillende wapens die aan de onderofficieren waren toegewezen de nadruk. Hierdoor wordt de verscheidenheid in bewapening en de stootkracht van de schutterij opgeroepen. Men beeldt niet langer hele manschappen af, maar alleen nog de officieren en onderofficieren van een compagnie, dus de stadsaristocraten en rijke burgers.
Cornelis Ketel geeft in zijn schilderij de officieren van de compagnie van kapitein Dirck Jacobsz. Rosencrans en luitenant Pauw volgens het nieuwe reglement weer (Amsterdam, Rijksmuseum) (afb. 2).Ga naar eind4. Het schilderij was aanvankelijk groter; de vaandrig, met op zijn schouder het vaandel, stond oorspronkelijk in het centrum van de compositie. Links van hem is Dirck Jacobsz. Rosencrans voorgesteld, door het bevelende gebaar, de sponton en de sjerp herkenbaar als kapitein. Ter rechterzijde bevindt zich luitenant Pauw, met in zijn rechterhand een partizaan. De beide sergeanten met hun hellebaarden staan enigszins achter Pauw verscholen. De lagere officieren zijn conform de militaire hervormingen te herkennen aan hun bijzondere wapens: slagzwaarden, hellebaarden, pieken en schietwapens. Wat opvalt is de verandering in het formaat van de schuttersstukken na de Opstand. Dit hangt niet alleen samen met de veranderde smaak en het gegroeide zelfbewustzijn van de schutterij, maar ook met de opbouw van de schutterij. De oude schuttersgilden hadden in totaal 36 rotten, zodat theoretisch gezien in één jaar 36 groepsportretten in opdracht gegeven konden worden. De ter beschikking staande ruimte werd daardoor beperkt. De schutterij daarentegen bestond in de beginfase na de Opstand uit nog maar zes compagnieën. Hierdoor kreeg iedere compagnie die zich wilde laten portretteren meer ruimte ter beschikking. Ketel kon daarom de compagnie van Kapitein Rosencrans ten voeten uit schilderen. Hij plaatste de officieren daarvoor op een soort toneel in een monumentaal interieur, waarvan alleen een uitsnede is te zien.
De betekenis van de burgerwacht, die tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) | |
[pagina 136]
| |
getaand was, nam na 1621 weer toe. In vergelijking met de schilderijen van voor 1621 valt bij vele latere schuttersstukken op dat de militaire functie van de organisatie sterk de nadruk krijgt, evenals de wapenhandelingen en de exercitie. Op deze schilderijen zijn de wapens vaak gedetailleerd en met grote kennis van zake afgebeeld. De iconografie werd beïnvloed door de hervorming van het militaire apparaat die de stadhouder, prins Maurits, had doorgevoerd. Door diens toedoen werd de vestingbouw ontwikkeld en werden antieke strategieën bestudeerd. Tevens voerde prins Maurits bij zijn huurtroepen de systematische exercitie in. De omgang met wapens werd in afzonderlijke handelingen onderscheiden en gereglementeerd. Jacob de Gheyn maakte dit openbaar door middel van de gravures in zijn beroemde boek ‘Wapenhandelinghe’.Ga naar eind5. Daarin werd de omgang met het geweer, het musket en de lans zeer precies in kopergravures afgebeeld en in bijschriften kort beschreven.
Op treffende wijze weerspiegelt een schilderij van Werner van den Valckert Maurits' militaire hervorming (Amsterdam, Amsterdams Historisch Museum) (afb. 3).Ga naar eind6. De schutters zijn verzameld om een tafel waarop een boek ligt opengeslagen op een bladzijde met de afbeelding van een vestingbouw. Een van de schutters houdt de ‘Wapenhandelinghe’ van De Gheyn in de hand. Van deze verhandeling is de eerste pagina van de Amsterdamse editie te zien, met daarop de eerste oefening die de lansdragers was voorgeschreven. Van den Valckert geeft niet alleen enkele schutters in specifiek militaire houdingen weer. De aanwezigheid van moderne militaire boeken uit de kring van prins Maurits en de weergave van een plattegrond van het stadsdeel dat door deze compagnie moest worden beschermd, demonstreren dat de schuttersgilden kennis hadden van Maurits' theoretische opvattingen over de moderne krijgsvoering. Beide boeken herinneren aan diens krijgsleer, volgens welke de burgerwacht en | |
[pagina 137]
| |
moderne vestingwerken essentieel waren voor de verdediging van de stad. Steden dienden bij een aanval hun door de burgerwacht bemande fortificaties te behouden, totdat het leger te hulp kwam en de vijand kon verjagen.
Op een schilderij van Claes Lastman en Adriaen van Nieulandt is een groot aantal schutters afgebeeld in de militaire houdingen die Maurits had ingevoerd (Amsterdam, Amsterdams Historisch Museum) (afb. 4).Ga naar eind7. Op de achtergrond zien we in een simultaanvoorstelling de gehele compagnie aantreden voor een oefening of uitrukken. Hierover dichtte I. Starter: Toe-brengende' alle daegh op 't loffelijxt haer tijden,
Met hare Borgerij te oeffenen in 't strijden,
Om wel met haer geweer te leeren om te gaen
Om wel het stellen en 't herstellen te verstaen (...)
O Gulden Eendracht! die u macht so blijcken laet!
Als 't Land gevaer lijd, is elck Burger een Soldaet.Ga naar eind8.
Ook in Rembrandts zogenoemde ‘Nachtwacht’ is een uitrukken afgebeeld: de door zijn centrale plaats en functie onderscheiden kapitein verzamelt de groep schutters achter zich (Amsterdam, Rijksmuseum).Ga naar eind9. De militaire oefening blijkt uit de ruitvormige ordening van een groot aantal pieken en geweren, en volgt daarmee het patroon dat de leerboeken beschrijven en de contemporaine illustraties tonen. De spanning tussen dit zich ordenen en het nog niet geordend zijn geeft de compositie zijn bijzondere geladenheid. Op de voorgrond hanteren drie schutters hun geweren volgens de omgang met de wapens, die prins Maurits invoerde en die Jacob de Gheyn, zoals gezegd, in zijn gravures openbaar maakte. De eerste laadt zijn geweer, de tweede schiet en de derde blaast het kruit uit zijn wapen. Naast schutters met geweren geeft Rembrandt ook schutters met steek- en handwapens weer. Een aantal schutters draagt wapens uit de begintijd van de Opstand en is gekleed in uniformen uit die tijd. Door op deze manier een actuele handeling van de compagnie te verbinden aan de geschiedenis, verwijst Rembrandt naar de verdienste van de schutterij in het verleden: de opmars die vroeger tot de bevrij- | |
[pagina 138]
| |
ding heeft geleid, herleeft in de latere triomfale optrek en uittrek. Het triomfale concept van de Nachtwacht lijkt een voorbode te zijn van het latere glorieuze einde van de Tachtigjarige Oorlog.
De Vrede van Münster werd op 5 juni 1648 in de Republiek afgekondigd. Omdat de stad Amsterdam, die al vanaf het begin der jaren veertig op vrede had aangedrongen, graag handel dreef, ook met de Spanjaarden, was haar politiek erop gericht de overwonnen vijand niet te irriteren door groots opgezette overwinningsfeesten. Bij de officiële viering werd daarom niet alleen aandacht geschonken aan het beëindigen van de oorlog, maar vooral ook aan de eendracht en de verzoening. Deze stedelijke politiek vond eveneens haar uitdrukking in de beeldspraak van de twee schuttersstukken van Bartholomeus van der Helst en Govert Flinck, die naar aanleiding van de vredessluiting zijn ontstaan. In een gedicht op het groepsportret van de burgercompagnie van Joan Huydecoper, dat door Govert Flinck werd geschilderd (Amsterdam, Amsterdams Historisch Museum) schreef Jan Vos: Hier trekt van Maarseveen de eerst' in d'eeuwige vreede
Zoo trok zijn vaader d'eerst in 't oorlog voor de Staat
Vernuft en Dapperheid, de kracht der vrije steede
Verwerpen 't oude wrok, in plaats van 't krijgsgewaadt
Zo waakt men aan het IJ na moorden en verwoesten
De wijzen laaten 't zwaardt wel rusten, maar niet roesten.Ga naar eind10.
Het andere naar aanleiding van de Vrede van Münster geschilderde groepsportret toont de compagnie van kapitein Cornelis Jansz. Witsen en luitenant Johan Oetgens van Waveren bij het feestmaal op 18 juni 1648 in de Voetboogdoelen (Amsterdam, Rijksmuseum) (afb. 5).Ga naar eind11. Nog in het vredesjaar werd dit schilderij door Van der Helst voltooid. Hij stelde de compagnie voor aan het vredesmaal op een manier die de Amsterdamse politiek op symbolische wijze onderstreept. Kapitein Witsen geeft zijn luitenant de hand en zinspeelt daarmee op de bond van de vrede. Het | |
[pagina 139]
| |
gebaar van het handenschudden (‘dextrarum junctio’) wordt opgevoerd als symbool van het eeuwige verbond. Deze interpretatie wordt door een gedicht op het schilderij bevestigd, waarin verder de drinkhoorn wordt bestempeld als hoorn van de vrede. Omdat zich daarop Sint Joris en de draak bevinden is de drinkhoorn van de opvolger van het Voetbooggilde een toepasselijk symbool van de overwinning en het hieruit voortvloeiende heil.
De geschiedenis van het Amsterdamse schuttersstuk eindigt niet lang na de Vrede van Münster. De verdwijning van dit type groepsportret was minder het gevolg van een verandering van smaak of ‘Kunstwollen’, dan van de ruimtelijke beperkingen der doelengebouwen en van de reorganisaties binnen de schutterij. Redenen van praktische aard waren doorslaggevend. Door de steeds monumentalere Amsterdamse portretten was zelfs een groot vertrek als dat van de Kloveniersdoelen al door een paar groepsportretten geheel gevuld. Na de Vrede van Münster waren nauwelijks meer wanden beschikbaar. Daarbij werd in 1650 het aantal compagnieën van 20 tot 54 uitgebreid. Alleen daarom al zou het onmogelijk zijn geweest dat de officieren van alle compagnieën zich lieten portretteren. Zo eindigde met de reorganisatie van de burgerwacht de traditie dat hoofd- en onderofficieren van een compagnie zich lieten vereeuwigen op een paneel of doek, dat in de doelen werd opgehangen. Bovendien verloren de schietbanen bij de doelengebouwen hun betekenis als oefenterreinen, waardoor de doelens zelf overbodig werden. Op 4 oktober 1672 werden de besturen van de doelens opgeheven.Ga naar eind12. De nog in functie zijnde overlieden werden met dank voor hun inspanningen ontslagen. Zo kwam er een eind aan een geschiedenis van bijna drie eeuwen. |
|