De Zeventiende Eeuw. Jaargang 10
(1994)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Opstand en de taal
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De taalsituatie en het standaardisatieprocesZoals bekend, speelde in de middeleeuwen het Latijn een alles overheersende rol op het gebied van wetenschap en kerk en aanvankelijk ook op het bestuurlijk terrein. In de dertiende eeuw vindt het begin van een omslag in de ambtelijke taal plaats: er verschijnen in de Nederlanden oorkonden in de volkstaal, dat wil zeggen in het Middelnederlands of het Frans, afhankelijk van de gesproken taal in het betreffende gebied. In Vlaanderen, dat onder de Franse kroon viel, worden naast Middelnederlandse ambtelijke teksten ook Franstalige stukken aangetroffen en datzelfde geldt voor Gelre, dat bestuurlijke contacten had met Frans georiënteerde streken.Ga naar eind1. Ten overvloede zij opgemerkt dat Duyts, Diets, Nederduyts of Nederlands geen benamingen zijn voor een soort van standaardtaal (die in de middeleeuwen en de eerste helft van de zestiende eeuw nog niet bestond), maar voor een verzameling dialecten. De ontwikkeling van een standaardtaal begint in de tweede helft van de 16e eeuw, wanneer er in de Nederlanden, net als eerder in Italië en Frankrijk, veel aandacht en waardering voor de eigen taal ontstaat. Men poogt, zowel in het noorden als in het zuiden van de Nederlanden, de volkstaal op te bouwen en te cultiveren, zodat deze geschikt zal zijn voor gebruik op allerlei niveaus.Ga naar eind2. Dat is het begin van het standaardiseringsproces, dat enkele eeuwen zal duren. Het politieke gevolg van de Opstand, de scheiding van Noord en Zuid, heeft consequenties gehad voor de taal: terwijl er aanzetten tot taalopbouw en -cultivering in het zuiden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanwezig waren geweest, ontwikkelde een standaardtaal zich vanaf het einde van de zestiende eeuw in de noordelijke Nederlanden. Aspecten van het standaardisatieproces zijn codificatie en functieuitbreiding. Voor de opbouw van een taal is codificatie, het opstellen van grammatica's en woordenboeken, een noodzaak: de regels van de taal dienen te worden beschreven en de woordenschat moet worden vastgelegd. In de tweede helft van de zestiende eeuw verschijnen dan ook diverse spellinggeschriften, de eerste gedrukte Nederlandse grammatica: de Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst (1584), en de Nederlands - Latijnse woordenboeken van Cornelis Kiliaen. Behalve dit aspect van taalopbouw is ook functieuitbreiding van groot belang. Functieuitbreiding wil zeggen dat de moedertaal op steeds meer terreinen wordt gebruikt, ook daar waar vroeger een andere taal, bijvoorbeeld het Latijn, werd gehanteerd. Zo streefde de beroemde wiskundige en ingenieur Simon Stevin ernaar om het Nederlands tot taal van de wetenschap te maken in plaats van het gebruikelijke Latijn. In het nu volgende staat een onderwerp op het terrein van de genoemde functieuitbreiding centraal: het gebruik van het Nederlands als bestuurlijke taal, toegespitst op het taalgebruik van de Staten-Generaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Nederlands als bestuurlijke taal: het taalgebruik van de Staten-GeneraalL. van den Branden heeft in zijn nog altijd belangrijke boek Het streven naar verheerlijking, zuivering en opbouw van het Nederlands in de 16de eeuw (Gent 1956) drie factoren aangewezen die bij de ‘promotie’ van de volkstalen in West-Europa een belangrijke rol hebben gespeeld: Renaissance, Reformatie en het nationaal bewustzijn. Het zal ons niet verbazen dat in de Nederlanden, waar alle drie de factoren aanwezig zijn, herhaaldelijk pleidooien voor de moedertaal zijn te vinden. We moeten die niet al te snel als bekende geluiden onder de gemeenschappelijke noemer van taalopbouw brengen. Het is de moeite waard om na te gaan waarom het gebruik van het Nederlands werd bepleit en hoe de functieuitbreiding daadwerkelijk op een specifiek terrein, hier het bestuurlijke, heeft plaatsgevonden. In het allereerste nummer van het tijdschrift Zeventiende Eeuw wordt door Briels de confrontatie van twee culturen, Noord (Holland) en Zuid (Brabant) beschrevenGa naar eind3.. Die confrontatie zou ook op het gebied van de taal hebben gespeeld, waar het Hollandse dialect tegenover een Brabantse verfranste cultuurtaal zou hebben gestaan. Met Briels' beschrijving van de taalsituatie ben ik het op diverse punten oneens. Hier is één kwestie van belang, namelijk dat Briels een ‘plotselinge behoefte, officiële documenten nog slechts in “de Duytsche ende natuerlycke tale van den lande” te concipiëren’ signaleert. Hij verwijst in dit verband in een noot naar de resoluties van de Staten-Generaal gedateerd 15 april en 22 juni 1586, waarin zou zijn besloten om tot ‘de Duytsche ende natuerlycke tale van den lande’ over te gaan.Ga naar eind4. De resoluties waaraan wordt gerefereerd, gaan inderdaad over het gebruik van het Nederlands, maar het zijn niet de resoluties waarin tot het hanteren van het Nederlands in de documenten van de Staten-Generaal werd besloten. Uit mijn onderzoek van de uitgegeven Resolutiën blijkt dat dit besluit al vier jaar eerder, in 1582, werd genomen. Dat wil zeggen, om het jaartal enigszins in een kader te plaatsen: nog vóórdat de invloedrijke Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
scheen. Nu dat jaartal duidelijk is, zijn er interessante vragen te stellen: binnen welke context werd de keus voor het Nederlands gemaakt, welke overwegingen en motieven speelden daarbij een rol, en wat is de uitwerking van de genomen beslissing geweest? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De historische context: van Frans naar NederlandsLaten we eerst de historische gegevens nagaan. Nederlandssprekende en Franssprekende gewesten waren verenigd in één college, de Staten-Generaal. Kennelijk was de invloed van de Franssprekende gewesten zodanig dat de notulen en de besluiten aanvankelijk, op een enkele uitzondering na, in het Frans werden gesteld.Ga naar eind5. Dat geldt nog voor de periode 1576 tot 1579: van 1576, het jaar waarin de bijeenkomst van de Staten-Generaal naar aanleiding van de chaos na de dood van Requesens op initiatief van Brabant in Antwerpen was begonnen, tot en met het jaar 1579, waarin met respectievelijk de Unie van Utrecht en de Unie van Atrecht de scheiding tussen het Noorden en het Zuiden (met de Franssprekende gewesten) een feit werd. In 1580 valt een aanmerkelijke toename van het aantal resoluties in het Nederlands te constateren. Van deze geleidelijke verschuiving in de gehanteerde taal komt het tot een scherpe cesuur: de keus voor het Nederlands in 1582. Een expliciete uitspraak over het taalgebruik, een beslissing van de Staten-Generaal, is in de resoluties van 7 maart 1582 en 1 november van dat zelfde jaar te vinden. Ze luiden als volgt:Ga naar eind6. 7 maart 1582 Men zal de resoluties dus voortaan uitsluitend in het Nederlands opstellen en dat zal ook gelden voor allerlei acten die de Staten-Generaal zullen laten uitgaan. Naar deze besluiten om bestuurlijke zaken voortaan in de Nederlandse taal af te handelen wordt meermalen verwezen. Zo besluit men enkele maanden later, op 17 januari 1583, om Zijne Hoogheid, waarmee de hertog van Anjou wordt bedoeld, en de Raad van State te verzoeken deze resoluties ‘te onderhouden ende doen onderhouden’.Ga naar eind7. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De uitwerking: de taalkwestie in de relatie met LeycesterHet standpunt van de Staten-Generaal ten aanzien van het taalgebruik werd niet alleen op papier beleden, het is ook in de politiek nadrukkelijk uitgespeeld, niet alleen in een incidentele vermaning voor Anjou en de Raad van State. Een interessante casus zijn de onderhandelingen met Leycester, die, zoals bekend, na Anjou | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de leemte van een landsheer zou gaan opvullen. Toen de Staten in 1586 het overleg met Leycester voerden en deze ook daadwerkelijk als ‘gouverneur generael’ werd aangesteld, wilde men in alle opzichten duidelijkheid en zekerheid. De eed werd Leycester voorgelezen ‘in 't Duytsche ende Latijn’ en de gemaakte afspraken waren gebaseerd op de Nederlandse tekst. Mochten er problemen ontstaan, dan zou de Nederlandse tekst het uitgangspunt zijn, blijkens de volgende resolutie van 11 januari 1586Ga naar eind8.: Is geresolveert, bysoeverre hiernamaels eenich debat oft questie soude commen te vallen ende gerysen tusschen de provintiën op het verstandt van de commissie, Zyne Excie. gegeven als gouverneur generael, ende d'acte van contributiën, deselver Zyne Excie. in handen gestelt tot vervallinge van de oncosten van der orlogen, wesende in franchoiser tale ende getranslateert uuyten duytsche, dat in dijn gevalle de provintiën recours sullen nemen tot het originael, wesende het duytssche (cursief M.v.d.W.). Onder de verschillende staten zijn het de Staten van Holland die er regelmatig op hameren zich toch vooral strikt te houden aan het besluit over het gebruik van de Nederlandse taal: alle voorstellen aan Leycester en de Raad van State moeten in het Nederlands (‘Duytsscher talen’) worden gedaan. De Hollandse houding en de druk die op andere provincies wordt uitgeoefend, zijn aan de orde in de resolutie van 15 april 1586, de resolutie waarin Briels - ten onrechte - het begin van het gebruik van het Nederlands heeft gezien. Vergelijk:Ga naar eind9. Die here Menin, gedeputeerde van de Staten van Hollandt, heeft aengegeven, dat deselve Staten verstan, dat voirtane alle propositiën, die van wegen den landen an Zyne Excie. ende Raedt van State sullen wordden gedan, sullen geschieden in onser Duytscher spraecke na vermoeghen heurer privilegin, versueckende, dat d'andere provintiën hen daermede souden willen conformeren. Ende hierop gedelibereert, es geresolveert ende goetgevonden, dat alle propositiën alsvoren sullen wordden gedaen in Duytsscher talen, ende Zijn Excie. aengeseet, dat sulcx geschiet vermoegens den privilegiën van den lande (cursief M.v.d.W.). De resolutie is verder uitgewerkt op 22 juni 1586: ook alle voorstellen en stukken afkomstig van Leycester gericht aan de Staten-Generaal of aan de afzonderlijke provincies dienen in ‘de Duytssche ende natuerlycke tale van den lande oft provintie’ te zijn gesteld, ‘volgende de privilegiën’. Het rigide standpunt van enkele maanden terug over de stukken aan Leycester en de Raad van State wordt enigszins afgezwakt, en wel zó dat de provincies en steden de keus hebben. De formulering luidt:Ga naar eind10. maar dat het den landen, provintiën ende steden sal vry stan, soe wanneer zy yetwes an Zyne Excie. ende Raedt van State sullen hebben te proponeren, voirdragen, scryven ende te dirigeren, tselve te doene in sulcker talen, als het hen goetduncken sal (cursief M.v.d.W.) In concreto betekenen de besproken resoluties dat men kan staan op een tekst in het Nederlands. Dat gebeurt ook daadwerkelijk: men eist een half jaar later, op 7 januari 1587, dat de Raad van State een Frans stuk vervangt door een Nederlandse tekst.Ga naar eind11. Toch blijkt de praktijk in het geval van Leycester minder stringent te zijn geweest dan de resoluties doen veronderstellen. Ik heb Leycesters uitgegeven correspondentie nagegaan op brieven van en aan de Staten-Generaal en de verschil- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lende provincies.Ga naar eind12. Het beeld dat daaruit naar voren komt, is duidelijk en opmerkelijk (zie het overzicht in noot 13). De Staten-Generaal schreven vrijwel alle brieven en stukken aan Leycester in het Frans. Bovendien ontvingen ze van Leycester hoofdzakelijk Franse berichten. Ze hielden zich dus in de correspondentie niet aan de eis van het Nederlands taalgebruik. Ook in een, blijkens de resoluties, fanatiek gewest als Holland schreef men een enkele Franse brief en zag men een Latijnse brief door de vingers.Ga naar eind13. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AchtergrondenNu we een beeld hebben gekregen van de houding die werd ingenomen tegenover het taalgebruik op bestuurlijk niveau is een verdergaande vraag hoe we dat beeld en met name het standpunt van de Staten-Generaal moeten interpreteren. Er zijn verschillende mogelijkheden. In elk geval kan de keus voor het Nederlands niet betrokken worden in de tegenstelling Holland (het Hollands) tegenover Brabant (het verfranste Brabants) zoals Briels dat doet. Er vindt een taalwisseling Frans - Nederlands plaats, maar dat Nederlands mogen we niet gelijk stellen aan het Hollands. In 1582 is ‘Duyts’ (Nederlands) immers nog een verzamelnaam voor Nederlandse dialecten, waaronder zowel het Brabants als het Hollands valt; de ontwikkeling naar een standaardtaal is dan nog maar net begonnen. Is het gebruik van het Nederlands op het bestuurlijk vlak een idealistische manoeuvre, die heel direct verbonden is met de cultivering van de volkstaal in de tweede helft van de zestiende eeuw? Het is verleidelijk om de keus voor het Nederlands als een heel bewuste functieuitbreiding te zien, gevoed door een sterk nationaal bewustzijn. Toch moeten we dat beeld aanmerkelijk nuanceren. Er is meer continuïteit dan men in eerste instantie zou denken. Een aanwijzing daarvoor geven de teksten van de resolutiën zelf waarin herhaaldelijk wordt verwezen naar privileges. Het beroep dat in verband met het taalgebruik wordt gedaan op de privileges van het land, is geen loze kreet. We moeten daarvoor terug naar 1477 toen Maria van Bourgondië na de dood van haar vader Karel de Stoute de Staten-Generaal het zo geheten Groot Privilege toestond. Daarin komt het onderwerp taal diverse malen aan de orde. De secretarissen van de Grote Raad die Maria instelt, dienen zowel Frans als Nederlands (‘Duytsch’) te kennen. Voor de Grote Raad moeten zaken behandeld te worden in de taal die gesproken wordt in de gebieden waar diegenen die zich verweren woonachtig zijn. Ook wordt bepaald dat de centrale organen de taal van hun briefwisseling dienen aan te passen aan het taalgebruik van de plaats van bestemming en wanneer dat niet gebeurt, is dat een reden om geen gehoor aan opdrachten of oproepen te geven.Ga naar eind14. Het Groot Privilege, dat veel meer omvatte en dat in veel opzichten een dode letter bleef, was in de zestiende eeuw nog actueel: denkbeelden en eisen werden in conflicten met de landsheer aan dat Groot Privilege ontleend. Ook het onderwerp taal was niet van de agenda verdwenen. Wanneer Karel V in 1543 Gelre en het graafschap Zutphen aan zijn rijk toevoegt, belooft hij daar een goede en getrouwe stadhouder aan te stellen, die de taal van het gebied zal verstaan en kunnen spreken en ook voor allerlei andere ambten zal die eis gelden.Ga naar eind15. Filips II bevestigt bepaalde privileges die door Karel V aan de provincies zijn gegeven, onder meer het privilege dat alle brieven gesteld zullen zijn ‘in sulcker | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Talen, alsmen spreeckt ter plaetsen, daer die ghesonden sullen worden’.Ga naar eind16. Er is dus een historische achtergrond: men bepleitte al eerder het gebruik van de eigen taal en deed dit uit politieke en ongetwijfeld ook praktische overwegingen. Men wilde eigen mensen voor de betreffende functies en men trachtte vertaalwerk te vermijden. Dat laatste was een niet te onderschatten voordeel, want vertalingen waren vaak slecht en bovendien kostbaar. Een vertaling van een ordinantie uit het Frans kostte in 1530 de stad Ieper 24 Parijse ponden.Ga naar eind17. Die kosten zullen zeker niet alleen in Vlaanderen aanzienlijk zijn geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusiesWelke conclusies kunnen we nu trekken? Heeft de Nederlandse Opstand vrij direct gevolgen gehad voor het taalgebruik? Een evident gevolg was dat door het verdwijnen van de bestuurlijke band met Franssprekende gewesten de noodzaak verdween om op het interne bestuurlijke niveau Frans te hanteren. Toen dat eenmaal zo was bleef men ook tegenover nieuwe soevereinen (Anjou en Leycester) op het gebruik van het Nederlands staan en daarbij beriep men zich op privileges. Zelfbewustzijn, in elk geval een nationaal bewustzijn tegenover de vreemde landsheer, is ongetwijfeld aanwezig. Er zijn tot dusver geen aanwijzingen dat het gebruik van het Nederlands uit taalidealistische motieven werd geëist: argumenten dat het Nederlands geschikt is voor taalgebruik op alle niveaus worden hier niet aangetroffen. Het besluit van de Staten-Generaal om het Nederlands als bestuurstaal te hanteren kan dus niet zonder meer onder de noemer van de in de zestiende en zeventiende eeuw zo gangbare verheerlijking van het Nederlands geplaatst worden. Politieke motieven spelen veeleer een rol: het benadrukken van de privileges is in dit verband veelzeggend. Het gebruik van de eigen taal heeft vanzelfsprekend veel voordelen: het precies kunnen formuleren en het begrip van een tekst waren belangrijke overwegingen bij de afspraken met Leycester. Een vertaling was een kostbaar hulpmiddel dat bij belangrijke aangelegenheden niet als uitgangspunt mocht dienen. Het is geen gewaagde veronderstelling dat naast politieke motieven het gemak van de eigen taal en de besparing van vertaalkosten een rol hebben gespeeld bij het zo nadrukkelijk naar voren brengen van het Nederlands als bestuurlijke taal. |
|