De Zeventiende Eeuw. Jaargang 10
(1994)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
De Huysbou en de Crychconst van Simon Stevin
| |
Veranderingen in de oorlogsvoeringDe Opstand in de Nederlanden was vooral tot aan de legerhervormingen van Maurits, in de jaren negentig van de zestiende eeuw, zeker niet een goed georganiseerde oorlog. Het was eerder een reeks van schermutselingen, hinderlagen met hier en daar een slag of een verrassingsaanval op een stad.Ga naar eind1. Niettemin bleek deze wijze van oorlogsvoering vanaf de jaren zeventig van de zestiende eeuw, toen stad op stad op de Spanjaarden werd heroverd, bijzonder succesvol. De Spanjaarden hadden tot dan toe getracht het oorlogsgevaar met de meest geavanceerde verdedigingsmethoden te bezweren. De door hen ingehuurde Italiaanse ingenieurs versterkten vele steden met de modernste fortificaties. In belangrijke steden waar een interne opstand werd geducht moest een citadel de opstandelingen in toom houden. Toch voldeden deze moderne verdedigingswerken lang niet altijd aan de verwachtingen. Het zware metselwerk van het Italiaanse verdedigingssysteem verzakte op de lage gronden der Nederlanden. Kritiek op het Italiaanse systeem bleef dan ook niet uit en zelfs de beroemde citadel van Antwerpen zou door bij de bouw betrokken ingenieurs worden gehekeld. Ze verweten de ontwerper Francesco Paciotto dat hij te zeer het Italiaanse model had gevolgd, zonder rekening te houden met de specifieke eigenschappen van de locatie.Ga naar eind2. De Nederlandse ingenieurs versterkten de door hen ingenomen steden misschien met minder fraaie verdedigingswerken, maar ze werkten snel en effectief. Zij wierpen veel goedkopere aarden wallen rondom de steden op, die uitstekend bestand bleken te zijn tegen de inslag van kogels. Bovendien wisten ze de steden te ontlasten door handig gebruik te maken van de terreinomstandigheden in de Nederlanden. Door middel van inundaties kon de vijand op grotere afstand van de stadswallen worden gehouden, die daarmee in het verkleinde territorium bovendien zeer kwetsbaar bleek te zijn voor tegenaanvallen. Beroemd is het verhaal van het ontzet van Leiden, waarbij de geuzen onder leiding van Boisot vanuit Delft de Spanjaarden over het water uit hun schansen wisten te verdrijven. Het succes van de Opstand, gebaseerd op onconventionele ad hoc oplossingen in plaats van aanvals- en verdedigingsmethoden volgens de klassieke regels der oorlogskunsten, vroeg om nieuwe voorstellingen. | |
[pagina 80]
| |
De vraag naar nieuwe ‘exempla’De vorsten en andere krijgsheren op het Europese strijdtoneel van de zestiende en zeventiende eeuw spiegelden hun daden aan de militaire ondernemingen van Romeinse keizers of van Alexander de Grote. Voor de uitbeelding van hun macht en kennis ontleenden zij motieven aan beschrijvingen van de oorlogen van Julius Caesar, van de aanvalsmethoden van Vegetius, van de militaire kampementen van Polybius of aan andere verhandelingen over de oorlogskunsten, die sinds de uitvinding van de boekdrukkunst een enorme verspreiding hadden gekregen. Deze werken uit de Oudheid leenden zich niet alleen voor nieuwe, vaak propagandistische, voorstellingen, maar vormden tevens het uitgangspunt van nieuwe theorieën die er tijdens de renaissance over de aanval en verdediging van steden zouden worden ontwikkeld. Deze renaissancistische theorieën werden zowel geformuleerd in nieuwe, afzonderlijke, verhandelingen over de aanvals- en versterkingskunsten, als in architectuurtraktaten waarin de verdediging van de stad sinds de Oudheid aan de orde was gesteld. In de Nederlanden trachtte men aanvankelijk aan de hand van dezelfde voorbeelden uit de Oudheid het succes van de recente oorlogshandelingen te verklaren. Zo zien we op een ontwerptekening voor een titelpagina van een boek dat waarschijnlijk bedoeld was om de militaire ondernemingen van Prins Maurits te illustreren, hoe een groepje soldaten met lansen en hellebaarden zich letterlijk spiegelen aan het goed georganiseerde Romeinse legerGa naar eind3. (afb. 1). Hoewel we slechts kunnen gissen naar de inhoud van het werk dat deze titelpagina moest aankondigen, weten we dat Maurits en Willem Lodewijk hun legerhervormingen en nieuwe aanvals- en belegeringsmethoden trachtten te onderbouwen met geschriften over dit onderwerp uit de Oudheid.Ga naar eind4. De Nederlandse geleerde Simon Stevin, die als leermeester van Maurits direct bij deze hervormingen betrokken moet zijn geweest, en zich vanaf 1604 officieel als kwartiermeester bezighield met het ‘afsteecken’ van militaire kampementen, nam deze kennis uit de Oudheid tot uitgangspunt van een nieuwe, op de dagelijkse praktijk van belegeringen toegesneden theorie met de titel: Castrametatio, Dat is Legermeting (1617).Ga naar eind5. Tegelijkertijd transformeerde het geïdealiseerde beeld van het goed georganiseerde Romeinse leger zich in nieuwe exempla, zoals o.a. blijkt uit de bekende voorstellingen in de Germania antiqua libris tres (1616) van de Leidse historicus Philippus Cluverius, waarin Teutonen in keurige slagorden staan opgesteld.Ga naar eind6. Een dergelijke vraag naar exempla gold niet alleen voor de (schaarse) oorlogsoverwinningen maar vooral voor de uitbeelding van de verdediging van de provincies of van afzonderlijke steden. Belangrijker nog dan de weergave van hun succesvolle veldslagen of belegeringen, was het beeld dat zij in een ongelijke strijd, met de hulp van God, stand hadden weten te houden tegen de grote overmacht van de Spaanse agressor. Terwijl het indrukwekkende Italiaanse fortificatiestelsel dat de Spanjaarden overal in hun rijk hadden laten toepassen, uitvoerig was beschreven in eigentijdse Vitruviuscommentaren en traktaten over de bouwkunst enerzijds en in aparte verhandelingen over vestingbouw anderzijds, kende de praktijkgerichte Nederlandse verdedigingswijze met aarden wallen niet een dergelijk theoretisch fundament. Deze verdedigingswijze, die zijn succes niet zelden had ontleend aan tijdelijke | |
[pagina 81]
| |
lapmiddelen en aan specifiek plaatsgebonden eigenschappen, liet zich nu eenmaal niet op eenzelfde wijze beschrijven als het Italiaanse fortificatiesysteem met zijn permanent en universeel karakter. De trots van de effectiviteit van het nieuwe Nederlandse ‘systeem’ kwam op geheel andere, haast propagandistische, wijze naar voren. Dit blijkt o.a. uit de zeer fraaie titelpagina van een handschrift over schansen en versterkte steden dat de schilder Adriaen van Conflans in de jaren 1593-1594 samensteldeGa naar eind7. (afb. 2). In de centrale voorstelling komt boven de belegerde stad Geertruidenberg ‘God's licht’ achter de wolken te voorschijn. Op de voorgrond zien we de Oranjeboom die vruchten draagt. Op de beeldrand lezen we het opschrift ‘Holland bestreden van haren vijand “bewaerd Godt in vreden” met die Vereenighde Steden, deur zyn mogende hand, en gheefd vruchten abondant. Tandem Fit Surculus Arbor’ en zien we de deugden ‘Prudentia’, ‘Justitia’, ‘Fortitudo’ en ‘Temperantsia’ met in hun midden ‘Fama’, die staand op het wapen van Maurits, de victorie schalt op haar hoorn. Onder is het wapen van Holland aan de linkerzijde verbonden met harnassen en wapens en aan de rechterzijde met landbouwgereedschappen, vlees, vis, gevogelte en andere ‘vruchten der aarde’. De hele symboliek verwijst naar de vastberaden strijd van de Oranjefamilie die, met de
| |
[pagina 82]
| |
hulp van God, langzamerhand zijn vruchten begint af te werpen. Indrukwekkend is de laatste van de 21 voorstellingen met het opschrift ‘opus perfectum per Adrianum Conflans’ (afb. 3). De versterkingen zijn hierop in de vorm van de Hollandse leeuw voorgesteld, terwijl we een (militaire) stadsplattegrond met radiale wegen herkennen in het lichaam van het vervaarlijk dier. Linksonder, bij de fabelachtige voorstelling van een in toga gehulde vos met opvliegende (vermoedelijk geschrokken) ganzen, lezen we het moraal: ‘Niet te betrouwen den schoonen schijn. Is de beste middel, om niet bedroghen te zyn’.Ga naar eind8. De moraal van Conflans ten spijt lijken de door hem voorgestelde versterkingen niet alleen duur maar bovendien weinig realistisch. Ondanks het voornemen van de schilder, zoals hij het in het voorwoord verwoordt, om ‘aen te wijzen hoe dat men bequamelick indt fortifieren vaneenighe waterachtighe plaetsen ofte gronden sal mogen omgaen’ staan de fraaie voorstellingen in zijn werk ver
van de alledaagse verdedigingspraktijk in de Nederlanden.Ga naar eind9.
| |
Stevins ontwikkeling van nieuwe theorieën van de stad en van haar verdedigingHet eerste Nederlandstalig werk waarin serieus inhoudelijk aandacht wordt besteed aan de verdedigingsbouw in de Lage Landen is de Sterctenbouwing van Simon Stevin, dat in 1594 verscheen.Ga naar eind10. Het gaat echter te ver de Sterctenbouwing te bestempelen als de eerste theorie van het Oudnederlands vestingstelsel. Daarvoor is het zowel inhoudelijk als in methodisch opzicht nog te zeer verbonden met de Italiaan- | |
[pagina 83]
| |
se traktaten over vestingbouw.Ga naar eind11. De Sterctenbouwing is veeleer een overzicht van de bestaande kennis van de vestingbouw, waarin Stevin zijn systeem niet zozeer ter vervanging van, maar ter vergelijking naast Italiaanse voorbeelden presenteert. Niettemin bespeuren we hier en daar een poging deze kennis toe te spitsen op de Nederlandse situatie. Zo besteedt Stevin extra aandacht aan het werk van de Italiaanse ingenieur Marco Aurelio De Pasino, die niet voor de Spanjaarden werkte maar zijn Discours sur plusieurs poincts de l'architecture de guerre aan Willem van Oranje had opgedragen, wanneer hij spreekt over de versteviging van aarden wallen met bepaalde planten die tevens zouden kunnen dienen om het vee te laten grazen tijdens belegeringen.Ga naar eind12. Ondanks deze verwijzingen naar de Nederlandse situatie was de Sterctenbouwing toch eerder het produkt van een theoreticus met een grote interesse in de praktijk dan van een man van de praktijk zelf.
Naarmate Stevin meer betrokken raakte bij de oorlog, zouden ook zijn theoretische verhandelingen een sterker empirisch karakter krijgen. Dit komt duidelijk naar voren uit twee werken: één over architectuur, het ander over de oorlogskunsten, waaraan Stevin vanaf de eerste jaren van de zeventiende eeuw tot aan zijn dood in 1620 zou werken. Beide werken werden voor het eerst aangekondigd in Stevins omvattende verhandeling over mathematica: Wisconstighe Ghedachtenissen (1605/1608). Het eerste als de Huysbou, het tweede als de Crychshandel dat later echter, in meer uitgebreide vorm, de Crychconst zou gaan heten.Ga naar eind13. Stevin merkt in een speciale noot bij het ‘Vijfde deel der Wisconstighe Ghedachtenissen van de Ghemengde Stoffen’ op dat hij deze teksten (en nog enkele andere) niet op tijd voor | |
[pagina 84]
| |
de drukker gereed had gekregen en derhalve te zijner tijd zou laten uitgaan.Ga naar eind14. Zo ver kwam het echter niet en toen in 1624, vier jaar na het overlijden van Simon Stevin, de geleerde Isaac Beeckman de inmiddels hertrouwde weduwe te Hazerswoude bezocht, trof hij stapels manuscripten aan. Hij stelde hiervan een lijst op en probeerde van de afzonderlijke teksten, waaronder de Huysbou en de Crychconst, de inhoud zo goed als mogelijk te reconstrueren. Daarnaast kopieerde Beeckman gedeelten hieruit die hij, tezamen met de inhoudsopgaven, opnam in zijn Journael: een verzameling van dagelijkse aantekeningen bij experimenten en commentaren op eigentijdse geleerden.Ga naar eind15. Ook Simons zoon, Hendrik Stevin, stelde inhoudsopgaven samen, maakte afschriften en publiceerde verschillende fragmenten uit de nalatenschap in zijn Materiae Politicae, Burgherlicke Stoffen (1649) en Wisconstich Filosofisch Bedryf (1667).Ga naar eind16. De inhoudsopgaven van Isaac Beeckman en Hendrik Stevin lopen sterk uiteen. Voor een belangrijk deel komen deze verschillen voort uit het streven van Simon Stevin om zowel in het traktaat over architectuur, de Huysbou, als het werk over de militaire kunsten, de Crychconst, een omvattende verhandeling over waterbouw op te nemen. Stevins behandeling van dit onderwerp onderscheidt zich duidelijk van de wijze waarop de waterbouw in de internationale architectuurtraktaten en verhandelingen over de oorlogskunsten tot op dat moment aan de orde was gesteld. Hieronder zullen we zien dat na de Opstand de strijd om het water, de strijd tegen het water en de strijd met het water als bondgenoot, inzet worden van nieuwe, typisch Nederlandse theorieën van architectuur en stedebouw enerzijds en van de vestigbouw anderzijds.Ga naar eind17. | |
De rol van het water in de HuysbouIn de Huysbou waren volgens de inhoudsopgaven van Isaac Beeckman zowel in het hoofdstuk ‘Vande onderaertsche werken’ als in ‘Vande oirdeningh der steden’ teksten over de watervoorziening, waterzuivering en waterbeheer binnen en buiten de stad opgenomen. Waar in de internationale architectuurtraktaten van de renaissance, in navolging van Vitruvius en Plinius, was volstaan met algemene opmerkingen over de kwaliteit van het water en met universele oplossingen voor de aanvoer daarvan, stemt Stevin zijn verhandeling over de putten, de watervoorziening, de wateropvang en de waterafvoer van het huis in het hoofdstuk ‘Vande onderaertsche werken’ zoveel mogelijk af op de Nederlandse situatie. In Stevins uiteenzetting over bornputten lezen we dan ook met enige trots: ‘Na Vitruvius hebben Plinius, Palladius en meer ander daer afgeschreven; welcke de gene t'lust lesen mogen. Maer watmen daer niet en vint 't gene van dies hier onlancx in Hollant te voorschyn gecommen nieu gevonden is, soo sal ick dat verclaren’.Ga naar eind18. Stevin vervolgt met een beschrijving van een grondboring tot op een diepte van maar liefst 232 voet die in 1605 bij het Oudemannenhuis te Amsterdam werd verricht.Ga naar eind19. Deze boring maakte veel indruk en Stevins beschrijving van de boor, de wijze van boren en van een eigen ‘vont om diep onder water te booren’ zou zelfs veel later nog een zekere internationale bekendheid genieten. Zo zette Constantijn Huygens de methode uiteen in een schrijven van 1640 aan de bekende Franse geleerde minderbroeder Marin Mersenne en zou Christiaan Huygens in | |
[pagina 85]
| |
1663, bijna zestig jaar na de boring te Amsterdam, nog eens uitgebreid aan Stevins verslag refereren in een rede die hij kort na zijn toelating tot de ‘Royal Society’ te Londen hield.Ga naar eind20.
De betekenis van het water voor Stevins architectuurtheorie komt nog duidelijker aan het licht in het hoofdstuk met de titel: ‘Vande oirdeningh der steden’. De plattegrond van de stad in dit hoofdstuk toont hoezeer de gehele ordening van de stad en de uitbreiding daarvan wordt bepaald door het water (afb. 4). Waar in de internationale, voornamelijk Italiaanse, architectuurtraktaten het centrum meestal wordt ingenomen door een plein met daaraan de kerk, stadhuis en/of de beurs, loopt bij Stevin een gracht, die de belangrijkste ontsluiting vormt van de openbare gebouwen welke zich in een as loodrecht op deze verkeersader bevinden. Behalve de toevoer speelt juist ook de waterafvoer een belangrijke rol in de inrichting van Stevins stad, zoals blijkt uit zijn voorstelling van het straatprofiel, waarbij het water van de galerijen voor de gevels, via goten op een centraal rioleringssysteem midden onder de straat herleid wordt (afb. 5). Behalve in deze afbeeldingen met toelichtingen die gewijd zijn aan de vorm van Stevins stad komt de centrale rol van het water duidelijk naar voren in teksten die betrekking hebben op het beheer van de stad en het haar omringende gebied. Zo bevat de gedrukte versie van Hendrik Stevin in zijn Materiae Politicae een subhoofdstuk met de titel ‘Hoe men omt verdrincken der steden te voorkomen, bedyckte landen hoger doet wassen die daerdoor oock vruchtbaerder syn’ en diens afschrift nog een verhandeling over ‘hoemen twater van stilstaende stinckende grachten can ververschen’, waarin een methode wordt beschreven die Stevin met succes had gedemonstreerd voor de zuivering van het Rapenburg te Leiden en waarvoor hij een patent had ontvangen.Ga naar eind21. Volgens het ‘cort begryp’ van Hendrik Stevin zou het hoofdstuk ‘Vande oirdeningh der steden’ daarnaast nog zes delen over waterbouw tellen, terwijl de inhoudsopgave van Isaac Beeckman op deze | |
[pagina 86]
| |
plaats spreekt van drie andere teksten, respectievelijk over havens, sluizen en pieren. We herkennen deze teksten in een hoofdstuk met de titel ‘Waterschuyring’ dat Hendrik Stevin in zijn Wisconstich Filosofisch Bedryf opnam. Uit de introductie van de ‘Waterschuyring’ blijkt verder dat deze teksten oorspronkelijk inderdaad voor Stevins architectuurtraktaat bedoeld waren. Zo schrijft Stevin: ‘Angesien veel Huysen, Schansen ende Steden gebout worden op bedijckte landen, alwaer kennis van de gemene eygenschap der schuyring vorderlick is, soo sal ic nu daer af als totten huysbou gehorende wat seggen.’Ga naar eind22. Hoewel deze introductie ook spreekt van schansen zou Simon Stevin het militaire aspect zoveel mogelijk gescheiden houden van zijn Huysbou.
| |
De Crychconst en de Nieuwe Maniere van Sterctebou door SpilsluysenDe titels over militaire aangelegenheden, die Beeckman ten huize van Stevins weduwe had gezien en welke de ingenieur vermoedelijk voor de Crychconst had bestemd, bevatten geen verwijzingen naar het gebruik van water voor defensieve doeleinden.Ga naar eind23. Dit onderwerp had Stevin reeds uitgewerkt in een aparte verhandeling met de titel Nieuwe Maniere van Sterctebou door Spilsluysen, dat in 1617 was verschenen. Niettemin heeft Stevin waarschijnlijk, mede door adviezen van anderen, overwogen deze tekst als onderdeel van zijn omvattend werk over de militaire kunsten uit te geven.Ga naar eind24. Na een uiteenzetting van verticale sluizen, waarmee havens door middel van schuring kunnen worden uitgediept, uitwateringssluizen in dijken die dienen voor de regulering van het water van de polders en de schutsluizen, waarmee schepen met rechte mast waterniveau-verschillen konden overbruggen, bespreekt Stevin de verschillende uitvindingen van Adriaen Jansz., stadstimmerman van Rotterdam, van Cornelis Dircxsz. Muys, stadstimmerman van Delft en van hemzelf voor de ontwikkeling van een sluis waarin de voordelen van de bovengenoemde typen zijn | |
[pagina 87]
| |
gecombineerd. Hoewel Stevins uiteenzetting in feite voortborduurde op een spilsluis die eerder in Den Briel was toegepast, lag de betekenis van de Nieuwe Maniere van Sterctebou door Spilsluysen vooral in het uitgebreide onderzoek naar de toepassingsmogelijkheden daarvan voor defensieve doeleinden. Opvallend is daarbij dat Stevin de toepassing van zijn nieuwe verdedigingswijze relateert aan (in totaal twaalf) verschillende geografische situaties: steden aan zee, steden aan grote getijdeloze rivieren, steden in het binnenland etc. Van deze meer algemene opmerkingen over de regulering van het water van steden in verschillende locaties gaat Stevin over op een meer gedetailleerde bespreking van de consequenties van de toepassing van het systeem van spilsluizen voor de fortificaties. Zo bepleit hij de toepassing van ravelijnen om de kwetsbare molens te beschermen, die de watertoeen afvoer van de stad moeten regelen, en van een hoge borstwering, die de stadsgracht in tweeën deelt om een gemakkelijke toegang van het water onder de muren vanuit de door schuring uitgediepte haven tegen te gaan (afb. 6). De kwetsbaarheid van havens en stadsgrachten vormde een serieus probleem, zoals blijkt uit de uitvindingen die Nederlandse ingenieurs ontwikkelden om schepen voor anker aan te vallen. De bekende Nederlandse uitvinder Cornelis Drebbel bouwde bij voorbeeld een onderzeeër waarmee hij onder toeziend oog van de koning van Engeland en het toegestroomde publiek drie uur lang onderdook in de Theems. Daarnaast ontwikkelde Drebbel nog een explosief apparaat dat tegen de kiel van een schip kon worden bevestigd, dat ditmaal niet door hemzelf, maar zijn schoonzoon, werd gedemonstreerd, die tot grote verbazing van de toekijkende commissie van de Staten-Generaal en misschien wel tot enige teleurstelling van de uitvinder ongedeerd bleef.Ga naar eind25.
| |
[pagina 88]
| |
Na de theoretische uiteenzetting van de nieuwe verdedigingswijze door middel van spilsluizen en de daarmee samenhangende aanpassingen van de stedelijke fortificaties, illustreert Stevin zijn methode aan de hand van enkele bestaande steden: Vlissingen en Deventer in de Nederlanden en de belangrijke havenplaats Calais in Frankrijk, die al lang op de Spanjaarden was heroverd. Hoewel Stevin meerdere voorbeelden van de versterking van bestaande steden had kunnen geven volstond hij, zoals ook aan het slot van de Nieuwe Maniere van Sterctebou door Spilsluysen wordt toegelicht, met een opmerking van algemene aard. Deze algemene opmerking is echter juist interessant omdat hierin de relatie van Stevins theorievorming met de Nederlanden het duidelijkst aan het licht komt. Stevin verdeelt verscheidene Nederlandse steden in verschillende typen en verklaart hoe elk type afzonderlijk het beste verdedigd zou kunnen worden volgens de regels die hij in de eerdere hoofdstukken uiteengezet heeft: Amsterdam, Rotterdam en Willemstad aan getijde waters, Bergen op Zoom en Middelburg zóver van het water dat er een kamp tussen gelegd kan worden, Heusden aan de rivier, Den Haag in het binnenland etc. We hebben kortom te maken met een zeer vroege typologie van Nederlandse steden die als simulatiemodellen fungeren van de kennis en ervaring die in de planning en versterking van andere overeenkomstige plaatsen was opgedaan. In het Wisconstich Filosofisch Bedryf zou Hendrik Stevin verschillende andere, waaronder buitenlandse, voorbeelden uitwerken, zoals Dantzig, Elbing en Braunberg. Hoewel Stevin deze werken ook in zijn Nieuwe Maniere van Sterctebou door Spilsluysen had kunnen betrekken, had hij ze bewust achterwege gelaten, waarschijnlijk om het Nederlandse karakter van zijn theorie niet te verstoren.Ga naar eind26. Ondanks het Nederlandse karakter van Stevins Nieuwe Maniere van Sterctebou door Spilsluysen zou het traktaat snel internationale bekendheid genieten. Niet alleen werd het werk direct in het Frans en Duits vertaald, ook zou Stevins theorie zowel binnen als buiten de Republiek veelvuldig worden toegepast. Hoewel tijdgenoten als Huygens het werk hebben bekritiseerd werd het in de internationale literatuur uitvoerig geprezen.Ga naar eind27. Zo kunnen we in het beroemde werk van Belidor L'Architecture Hydraulique (1737-1753) lezen dat de moderne waterbouw zijn oorsprong vond in de Nederlanden van de tweede helft van de zestiende eeuw en dat Stevin de eerste auteur was die de innovaties op het gebied van sluizen had beschreven.Ga naar eind28. | |
Het belang van Stevins werk voor de Nederlandse theorievorming na de OpstandBelidor was alleen via de Nieuwe Maniere van Sterctebou door Spilsluysen bekend met Stevins opvattingen over waterbouw. De civiel-technische beheersing van het water, die in de Huysbou veel uitgebreider aan de orde had moeten komen, zou wellicht nog meer tot de verbeelding van de Franse ingenieur hebben gesproken. De oorspronkelijke manuscripten van de Huysbou zijn, zoals we zagen, verdwenen, terwijl de inhoud daarvan door gedeeltelijke afschriften en publikaties van Hendrik Stevin duidelijk in de militaire invloedssfeer zijn getrokken.Ga naar eind29. Deze handelswijze droeg alleen maar bij tot verwarring rondom Stevins werken over stedebouw en architectuur. Zo zou de bekende negentiende-eeuwse Belgische militaire historicus Alexis Brialmont de gepubliceerde fragmenten uit de Huysbou als militaire publikaties van Simon Stevin ter sprake brengen.Ga naar eind30. | |
[pagina 89]
| |
Hendriks argumenten ten spijt had Simon Stevin juist altijd de voorkeur gegevens aan een heldere presentatie en oplossing van deelproblemen boven een omvattende, maar soms tegenstrijdige, synthese.Ga naar eind31. Stevin had zijn stad weliswaar versterkt met fortificaties en zelfs nog geprobeerd een oplossing te vinden voor de te scherpe bastions die het gevolg waren van de rechthoekige plattegrond; maar ondanks deze militair-technische bijstellingen is het volkomen duidelijk dat het grondplan voortkwam uit civiele functies en dat de integratie met de militaire eisen voor hem van ondergeschikt belang was. Stevin had de architectonische oplossingen voor het welzijn en veiligheid van de burgers niet in fraaie, praktische gebouwen en moderne fortificaties gezocht, zoals vele, met name Italiaanse, traktaatschrijvers dat vóór hem gedaan hadden, maar in de bouwkundige organisatie, vormgeving en beheer van een oernederlands element: het water. Het gegeven dat Stevin alleen gedeelten van zijn vestingbouwkundige verhandelingen over de waterbouw zou publiceren en dat zijn zoon bovendien civieltechnische uiteenzettingen over dit onderwerp bestemd voor de Huysbou onderbracht in afschriften over militaire aangelegenheden levert al met al een onevenwichtig beeld op. Een verdere inventarisatie en reconstructie van de Crychconst, en in het bijzonder van de Huysbou, is dan ook noodzakelijk voor een beter begrip van Stevins opvattingen over militaire en civiele architectuur. De inventarisatie en reconstructie van deze werken kan echter ook in veel bredere zin, vanuit een cultuurhistorisch perspectief, van belang zijn. Waar andere auteurs zich hadden bediend van oude exempla of zich hadden beperkt tot propagandistische voorstellingen voor de uitbeelding van het succes van de Opstand, was Stevin de eerste die zou trachten de nieuwe situatie in de Nederlanden te voorzien van een wetenschappelijk fundament. Zijn werken bleven onvoltooid, maar de resterende tekstfragmenten, bestemd voor de Huysbou en Crychconst, zijn de eerste bouwstenen van geheel nieuwe Nederlandse theorieën van de stad en van haar verdediging. |
|