De Zeventiende Eeuw. Jaargang 10
(1994)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |||||
Cornelius Hagius, een katholiek priester in een protestantse Republiek
| |||||
[pagina 30]
| |||||
digweg niet voorzien in een katholieke minderheidskerk in een andersdenkende omgeving. Een priester in de Republiek ontbeerde, kortom, geheel het voorheen zo vanzelfsprekend kader van een kerkelijke hiërarchie, gesteund door de wereldlijke overheid, zijn openbaar ambt en het maatschappelijk aanzien en zelfvertrouwen dat daarbij hoorde. De contra-reformatie die elders voor nieuw elan zorgde, kwam hier te laat om het aanzien van het priesterlijk ambt te herstellen. Daarbij waren de kerkelijke goederen door de protestantse overheid in beheer genomen, die de opbrengsten grotendeels toebedeelde aan de nieuwe publieke kerk. Een priester werd hiermee, tenzij hij over eigen middelen beschikte, een bedelaar van zijn kudde. Wie de overheid onwelgevallig was, werd het werken zonder pardon onmogelijk gemaakt. Wie hier als priester werkzaam wilde zijn moest zich schikken in zeer veel beperkingen en ongerief, ten opzichte van zijn ambtgenoten van voor de Opstand. Toch waren er geestelijken die deze taak op zich namen en, gezien de omstandigheden, heel veel bereikten. Hoe was dit mogelijk? | |||||
Het geval Cornelius HagiusKijken wij naar de priester Hagius.Ga naar eind4. Over zijn persoon en achtergrond is niet veel bekend. Hij is echter verwikkeld geweest in een conflict, waarover een mapje briefwisseling bewaard is.Ga naar eind5. Die brieven werpen licht op juist de mogelijkheden en onmogelijkheden van de uitoefening van het priesterschap onder een protestantse Republiek. Wat volgt is grotendeels gebaseerd op deze brieven. Hagius had in Leuven gestudeerd.Ga naar eind6. Dat zegt al iets over hem. Jongens die voor priester wilden studeren moesten daarvoor naar het buitenland, en dat was duur. Onbemiddelde jongens konden met een beurs naar Rome. Wie eigen vermogen had, of een familie die de studie bekostigde, ging bij voorkeur naar Leuven. Die opleiding gold als beter en prestigieuzer.Ga naar eind7. Hagius studeerde op kosten van zijn, waarschijnlijk welgestelde, ouders. Dezen stelden er een eer in kinderen in de geestelijke staat te hebben. Zijn zuster Dieuwer was lid van de Haarlemse kloppenvergadering In de Hoek. Deze kloppen hielden zich bezig met persoonlijke devoties, maar verleenden ook belangrijke diensten aan de opbouw van een katholiek kerkelijk leven. Zij fungeerden als huishoudsters voor de priesters, kosteressen in de schuilkerken, zij zongen er in het koor, hielden catechisaties en schooltjes, restaureerden en distribueerden beelden en boeken, borduurden gewaden en, niet het minst belangrijk, wierven of schonken fondsen voor kerk en geestelijkheid. Naast de familie waren zij een belangrijke steunpilaar voor de priesters bij de opbouw van een katholieke gemeenschap. Hagius' moeder koos, na de dood van haar man, voor een leven als geestelijke weduwe, geassocieerd aan en onder leiding van de geestelijk leidsman van die kloppenvergadering.Ga naar eind8. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat een groot deel van de inheemse katholieke geestelijkheid een dergelijke familieachtergrond had. Dat zou betekenen dat priesters grotendeels gerecruteerd werden uit en bekostigd door de katholieke bovenlaag. Die familie-achtergrond maakte het mogelijk dat er überhaupt inlandse geestelijken waren. Gevolg ervan was een grote afhankelijkheid van de familie en een sterke band tussen geestelijkheid en katholieke elites. Omdat het veel- | |||||
[pagina 31]
| |||||
vuldig voorkwam dat protestantse en katholieke families met elkaar verzwagerd waren, was het niet ongewoon dat priesters enigerlei verwantschapsrelatie hadden tot de protestantse magistraatselite.Ga naar eind9. Hagius kwam na zijn studie terug in Haarlem. Hij woonde bij zijn moeder en zuster in en werd in 1598 benoemd tot kapelaan van Haarlem. Vanouds had de stad vier kapelaans gehad, verbonden aan de St.-Bavo. De Opstand bracht hierin geen verandering. Openvallende kapelaansplaatsen werden gedurende de gehele periode van de Republiek opnieuw vervuld. Door zijn benoeming raakte Hagius verwikkeld in een conflict binnen de Hollandse Zending. De details doen er hier niet zoveel toe. Het kwam in grote trekken neer op een verschil van inzicht onder de geestelijkheid over de juiste houding ten opzichte van de protestantse overheid en het openbare leven in de Republiek, waarop de gereformeerde kerk als enige haar stempel mocht drukken. Apostolisch vicaris Sasbout Vosmeer wilde zoveel mogelijk afstand bewaren tot die protestantse publieke sfeer. Hij volgde daarmee het verbod van paus Gregorius XIII op elke samenwerking met ketters. Vosmeer had hiervoor een medestander binnen het Haarlems kapittel in Albertus Eggius, die door hem dan ook tot kapittelvicaris benoemd werd. De overige drie leden van het Haarlems kapittel zagen meer heil in een zekere samenwerking met de overheid. Zij hadden zonder al te veel scrupules de koning van Spanje afgezworen en de kapittelgoederen aan de overheid aangegeven. Eén van hen dreef een pension voor katholieke studenten aan de protestantse universiteit van Leiden. Volgens Vosmeer waren dit evenzovele overtredingen die deze heren onbekwaam maakten tot het bestuur van een bisdom sede vacante.Ga naar eind10. Dit meningsverschil verdeelde niet alleen de leiding van de Hollandse Zending, maar ook de gewone priesters en beroerde zelfs de gelovigen. In het kader van deze partijstrijd was de kapelaansplaats waarop Hagius benoemd werd omstreden. Officieel werd hij tot 1598 bezet door een priester die al lange jaren in de Zuidelijke Nederlanden vertoefde. Hagius werd met steun van Vosmeer, Eggius en de andere drie kapelaans, reglementair benoemd na diens dood. De andere partij in het kapittel, gesteund door de kerkmeesters en de magistraat van Haarlem, had de plaats van de absente kapelaan echter al jaren daarvoor, in 1588, vergeven aan de gewezen pastoor van Sassenheim. Deze was door de Vosmeer-partij niet erkend, omdat ook hij zijn parochie-goederen had overgedragen, en dus gold als een collaborateur met de ketters. Deze dubbele bezetting van de kapelaansplaats leidde natuurlijk tot hevige geschillen binnen de geestelijkheid in het Haarlemse.Ga naar eind11. Hagius werd krachtig gesteund door de Vosmeer-partij. Met het oog op een benoeming in het kapittel werd hij opnieuw naar de universiteit gestuurd om de nodige graden te behalen. Niet weer naar Leuven deze keer, maar naar Keulen, waar Vosmeer grote invloed had. In 1604 haalde hij er de graad van magister in de artes, een jaar later het baccalaureaat in de godgeleerdheid.Ga naar eind12. Hagius' rol binnen de partijschappen bracht hem in conflict met zijn moeder en zuster. Haar beider biechtvader behoorde tot de kapittelpartij (die tegenover Vosmeer c.s. stond). Het feit dat Hagius financieel van zijn moeder afhankelijk was, maakte het haar mogelijk hem het leven zeer moeilijk te maken. En dat deed zij ook. Brieven van Hagius aan zijn moeder bevatten een waslijst van aanklachten tegen haar. Ze hield hem op alle mogelijke manieren kort. Zij beriep zich op het testament van zijn vader, waarin het kapitaal van de ouders was vastgezet en aan de moeder alleen het vruchtgebruik gedurende haar leven was toegestaan. Na haar | |||||
[pagina 32]
| |||||
dood, en pas dan, zouden ook de kinderen alleen het vruchtgebruik erven. Hagius bestreed de mogelijkheid van deze constructie. Iets dergelijks komt echter ook hier en daar voor in de levensbeschrijvingen van de Haarlemse kloppen. Waarschijnlijk was de bedoeling ervan het kinderen mogelijk te maken in de geestelijke staat te leven, zonder dat het familiekapitaal in gedeelten zou verdwijnen door giften en vermakingen aan de kerk.Ga naar eind13. Hagius moest dus wel bij zijn moeder in huis wonen, en was dan voor zijn levensonderhoud geheel van haar afhankelijk. Zij zou hem echter op alle mogelijke manieren hebben tegengewerkt. Ze zou zijn boeken en ook zaken die hij van Vosmeer in bewaring had gekregen, hebben weggegeven aan geestelijken van haar partij. Ze zou hem in gevaar gebracht hebben door het achterhuis te verhuren aan een verwoede protestant, die zo al Hagius' gangen kon nagaan, en door haar zoon niet te waarschuwen voor risico's op ontdekking, waarvan zij op de hoogte was.Ga naar eind14. Als medestander van Vosmeer had Hagius zijn aanwezigheid in Haarlem waarschijnlijk niet aangegeven bij de magistraat, zoals voor priesters vereist was. Dit stelde hem bloot aan vervolging op grond van overtreding van de plakkaten. Deze houding van zijn moeder dreef Hagius letterlijk in de armen van andere vrouwen. Zoals vrijwel elke priester in de Hollandse Zending had hij een aantal kloppen onder zijn leiding. Bij een van haar, Petronella Craanhals, trok Hagius in. De Craanhalsen waren een vooraanstaand geslacht. Petronella's vader was schout van Haarlem geweest. Ze waren goed katholiek. Petronella's zuster Maria was eveneens klop, maar behoorde, samen met de moeder en de zuster van Hagius, tot de vergadering in De Hoek.Ga naar eind15. Hagius' nauwe contact met Petronella leidde tot ruzies tussen de zusters Craanhals, die zich nu in tegengestelde kampen bevonden, en verslechterde de verhouding tussen Hagius en zijn moeder en zuster nog verder. De ruzie bleef niet beperkt tot de kring van naaste familieleden. Moeder Hagius zou de aristocratische Petronella tegenover andere vrouwen en priesters voor hoer en ‘strandvercken’ gescholden hebben. Een uitvoerige roddelcampagne kwam op gang, waarbij Hagius ook beticht werd van eigenhandige lijfelijke kastijding van een vrouw onder zijn geestelijke leiding. Een jezuïet, die Hagius' kloppen onder zijn eigen geestelijke leiding wilde brengen, heet een aantal van deze geruchten mee in de wereld geholpen te hebben.Ga naar eind16. Het is overigens opvallend dat dergelijke beschuldigingen vaker voorkwamen tegen priesters die verwikkeld waren in de geschetste partijstrijd binnen de geestelijkheid.Ga naar eind17. Allen waren vergaand afhankelijk van leken en dan vooral vrouwelijke leken in de vorm van kloppen en geestelijke weduwen. Dit dwong hen tot een gemeenzamer omgang met vrouwen dan officieel als behoorlijk gold. Dit maakte hen in conflicten bijzonder kwetsbaar voor beschuldigingen, die hun positie als priester onmogelijk maakten. In het geval-Hagius werd een onderzoek ingesteld naar de beschuldigingen over en weer. Ze werden afgedaan als kwaadaardige roddel. Hagius' moeder kreeg zwijgplicht opgelegd. Petronella werd onschuldig verklaard aan oneerlijke omgang met haar zoon. Hagius werd om zijn onvoorzichtigheid door Sasbout Vosmeer geschorst.Ga naar eind18. Deze schorsing zal de kapittelpartij niet onwelkom geweest zijn. Hagius kon en wilde het echter hierbij niet laten. Hij wilde herstel in zijn ambt en genoegdoening voor de bejegening die zijn moeder hem had aangedaan. Bovenal wilde hij dat zij gedwongen zou worden hem zijn deel van zijn vaders erfenis te geven. Trente had voorgeschreven dat geen priester gewijd mocht worden zonder | |||||
[pagina 33]
| |||||
dat duidelijk was waarvan hij leven zou. Dat wil zeggen, er moest ofwel een beneficie beschikbaar zijn, of de betrokkene moest over eigen middelen beschikken. Hagius was gewijd op zijn vaderlijk erfdeel. Zonder die erfenis was het voor hem waarschijnlijk onmogelijk in de Republiek als priester te werken. Hagius bestookte verschillende vooraanstaande geestelijken met brieven vol juridische argumentatie waarin hij zijn schorsing bestreed en via kerkelijke straffen zijn recht eiste tegen zijn moeder en zuster. De brieven zijn een uiterst curieuze mengeling van wraakgevoelens en herderlijke bezorgdheid om de twee vrouwen, die door hun gedrag tegen een priester Gods hun zieleheil in gevaar hadden gebracht - en dus uiteindelijk ook alleen maar baat zouden hebben bij kerkelijke censuur en boetedoening. De toon van zijn brieven werd steeds feller en aanmatigender. In de laatste stukken uit zijn correspondentie beschuldigt hij in feite alle betrokkenen in het conflict ervan samen te spannen om hem zijn ambt en zijn erfdeel te onthouden. Dit viel bij zijn correspondenten geheel verkeerd. Zij maanden hem zich te schikken in wat zijn meerderen beslist hadden. Hij appelleerde tot driemaal toe aan de Heilige Stoel en dreigde bij de wereldlijke rechter zijn gelijk te zullen halen inzake de erfenis.Ga naar eind19. De kwestie vond een einde door Hagius' dood in 1626.Ga naar eind20. | |||||
BesluitUitgaande van de perikelen rond Hagius besluit ik met een viertal overwegingen.
| |||||
[pagina 34]
| |||||
|
|