De Zeventiende Eeuw. Jaargang 10
(1994)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Tafelen in de kerk. Een opstandige avondmaalsliturgie.
| |
OerscèneDe oerscène van dit liturgisch experiment, op Nederlandse bodem althans, wordt door getuigen gelocaliseerd in Antwerpen op 3 november 1566 en in Amsterdam op 15 december 1566.Ga naar eind1. De getuigen in Antwerpen vermelden het - met aandacht voor saillante details - als een voor hen volstrekt nieuw en omstreden verschijnsel. Dat was in Amsterdam niet anders, met dit verschil dat deze wijze van vieren hier uiteindelijk werd geaccepteerd. De tijd, de plaats en de handeling in Amsterdam maakten de scène. De datum klinkt omineus: 15 december 1566. Dus kort na de beeldenstorm en kort voor de op- en afgang van Brederode. Een ogenblik windstilte tussen de tijden. De keuze van de plaats was een gotspe: het voormalig bureau van de Inquisitie, te weten de Minderbroederskerk in Amsterdam. Met veel moeite was er toestemming verkregen om dit gebouw als vrijplaats te gebruiken voor calvinistische diensten. Voor even maar, want op de avond van diezelfde dag nog zou Willem van Oranje komen om behoedzaam deze toestemming weer ongedaan te maken. Veel deelnemers aan deze dienst zouden trouwens niet lang daarna de stad moeten ontvluchten. Dat alles stelde dit gebeuren achteraf in een bijzonder licht. Voor eenmaal zoiets als een ‘Heilig Avondmaal’ in de Bastille. En dan ging het nog wel om een ‘Avondmaal’ op een wijze die men daar nooit eerder zo had beoefend. De handeling was nieuw. De ruim duizend mensen die zich hadden opgegeven namen er rustig de tijd voor. Van 8 tot 4 uur (en dat half december) wisselden kleine, overzichtelijke groepen elkaar aan tafel af. Elke groep was | |
[pagina 25]
| |
niet groter dan zo'n twintig personen. De namen van de eerste tafelgenoten weet men zich later nog precies te herinneren. Dat zegt iets. Men beleefde blijkbaar op deze wijze het proces van opbouw van een gemeenschap; en dan niet als ongedifferentieerd kerkvolk, maar zo dat ieder persoonlijk naar voren kwam en ieder voor de ander in een kleine groep verantwoordelijk werd gemaakt voor het samen delen van brood en wijn. Aldus gaven tijd, plaats en handeling een grote lading aan deze gebeurtenis. Elke volgende viering - in de dagen dat het weer kon - zou hierop moeten lijken. | |
Uniek emblemaDe nieuwe liturgische vorm moet een innerlijke evidentie hebben gehad voor hen die eraan deelnamen. Ik stel mij voor dat deze handeling functioneerde als een levend en zeer indringend emblema van het geheim van de gemeenschapsvorming van de gemeente met haar Heer.Ga naar eind2. Intussen was deze vorm niet alleen een unieke variant van de eucharistieviering in de Romana, maar ook van de avondmaalsviering in de Reformata. Wat daar tot dusver gepraktizeerd werd - ook in Straatsburg en Genève en Heidelberg; ook in de zuidelijke Nederlanden -was de staande en lopende viering. Dat wil zeggen: de gemeente begeeft zich naar de ambtsdragers vóór in de kerk om daar uit hun handen brood en eventueel wijn te ontvangen en keert weer terug naar de eigen plaats. Het had dus voor de hand gelegen dat dit model ook in de noordelijke Nederlanden zou worden overgenomen. Maar het liep anders. Sinds 1566 was daar de zittende vorm niet meer weg te denken. Hoe kwam die gemeente aan haar ideeën? Zij had ze niet van zich zelf. Zij kon beschikken over een uitgebreide Nederlandstalige liturgie, die was ontwikkeld in de Nederlandse vluchtelingengemeente te Londen in de jaren 1550-1553. De Vlaamse voorganger Marten Micron had deze in 1554 uitgegeven en met aanvankelijk succes. (Marten Micron, De Christlicke Ordinancien der Nederlantscher Ghemeinten te Londen; moderne uitg. W.F. Dankbaar, 's-Gravenhage 1956) De literaire kracht van dit werk is het best te vergelijken met die van het in dezelfde tijd ontwikkelde Book of Common Prayer. In het Londens laboratorium van Micron (maar ik moet uiteraard ook zijn leermeester a Lasco noemen) werd het zittend avondmaal tot liturgicum verheven. Wellicht had men zich laten stimuleren door enkele aarzelende aanzetten in de sfeer van de huisdiensten in Zürich (in het werkingsgebied van Zwingli) en Emden (via Aportanus, uit de sfeer van de Broeders des Gemenen Levens). Maar a Lasco en Micron lieten het niet bij aanzetten. Zij hadden voor deze vorm niet alleen een praktisch-theologische verantwoording geschreven en zij hadden ook niet volstaan met de verwoording van gebeden en andere liturgische teksten, maar zij hadden bovendien - daar ligt hun originaliteit - de gemeenten een uitvoerig draaiboek meegegeven, waarin de liturgische handeling minutieus beschreven stond. Het bijzondere van deze aanwijzingen is, dat het getuigt van een huishoudelijke aandacht voor de handelingen van de gemeenteleden. Het draaiboek biedt een ragfijn weefsel van gebaren, waardoor de gemeenteleden optimaal kunnen participeren aan de handeling die door de voorgangers wordt geïnitieerd. Bij elk nieuw moment | |
[pagina 26]
| |
van de handeling proberen ze de suggestie van priesterlijk en clericaal optreden te vermijden. De gemeenteleden zelf moeten het subject van de handeling worden. Voor en na willen ze het eenvoudige huiselijke beeld oproepen van het joodse Sedermaal. De maaltijd des Heren wordt - schrijft Micron in de inleiding - naar joods voorbeeld ingesteld: ‘op een banckets wyse’. Zo immers had Jezus het zelf gevierd met de zijnen en zo moest het dan ook genoemd worden: ‘Nachtmael’ of ‘Auontmael’.Ga naar eind3. Een dergelijke identificatie met het jodendom - waarmee de Reformatie overigens niet scheutig was - kon wel eens zijn ingegeven door de ervaringshorizon van de vluchtelingengemeente. Zij leren nu zelf het leven in de verstrooiing kennen als levensvorm van verdrukten en beseffen wat het is om in de vreemde de benen onder de eigen tafel te kunnen steken en in vrede samen te zijn.Ga naar eind4. | |
De praxis van de gemeenteMaar waar komt nu toch die uitgesproken aandacht vandaan voor de handeling van de gemeente? De ontwerpers van de liturgie beroepen zich op een eigen exegetische ontdekking. Ik beschouw het als een doorbraak in de uitleg van de avondmaalsteksten. Het betreft de bekende woorden waarmee Jezus brood en wijn uitdeelt: ‘Dit is mijn lichaam voor u...’ en ‘Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed...’ (1 Cor. 11:23 - 26). Rome en Reformatie zijn het in één opzicht altijd met elkaar eens geweest over deze woorden. Als Jezus ‘Dit..’ zegt, wijst hij op het brood en de wijn. Met zijn uitspraak duidt hij het wezen aan van deze elementen. Vervolgens vlamde de avondmaalstrijd tussen de kerken op over de interpratie van dit wezen van brood en wijn en wat ermee gebeurt en of dat gebeuren meer of minder realistisch, symbolisch of geestelijk moest worden verstaan. Een vreugdeloze discussie. In Londen zien a Lasco en Micron kans om deze discussie te doorbreken. Zij leggen uit dat het aanwijzend voornaamwoord ‘Dit’ niet slaat op de elementen van brood en wijn en op hun wezen. Het moet daarentegen betrokken worden op de handeling van het delen en eten van brood en wijn. ‘Dit’ is iets wat gedáán moet worden: ‘Doet dit!’, namelijk ‘Doet dit tot mijn gedachtenis!’ Kort en goed schrijft Micron: Het woordje ‘Dit’: ‘wijst nyet op het wesen des broots ende wijns, maar op het breken ende nutten des broots ende wijns...’.Ga naar eind5. Deze uitleg nu ontkrampte de fixatie op de elementen als zodanig en verbreedde de aandacht naar het geheel van de handeling van de gemeente: de gemeente die samenkomt, aanzit aan tafel, bidt, brood breekt, ronddeelt en eet, wijn schenkt, rondgeeft en drinkt, en dankt, en zo al doende een teken stelt dat zij gemeenschap viert met haar Heer. Van hieruit voelden a Lasco en Micron zich aangezet om een liturgie te ontwerpen waarin deze handeling tot haar recht zou komen. Zeker, van de grond af aan een nieuw ontwerp. Want - zeggen ze - als je de vormen niet verandert blijven de mensen in de oude patronen denken. Daarom hebben zij dan ook ten behoeve van deze nieuwe vormgeving ‘grootelicx gheaerbeidt’.Ga naar eind6. Ze hebben niet gerust voor zij de gemeente lijfelijk in de kerk aan tafel zagen zitten. Het beeld van de op eenzame hoogte celebrerende priester moest gebroken worden om ruimte te maken voor een nieuwe vorm van gemeenschap. | |
[pagina 27]
| |
Doorwerking en tegenwerkingHelaas voor de ontwerpers bleek de exegetische doorbraak intellectueel te fors om door de tijdgenoten verwerkt te kunnen worden. Zelfs in hun eigen denken blijft het bij een even helder oplichtende flits. Het vereist werkelijk een bijzondere salto om de overgang te kunnen maken van het denken over het wezen der dingen (ontologisch), naar het denken in termen van het communicatieve handelen van de gemeenschap. Hun vondst heeft de avondmaalsstrijd feitelijk niet doorbroken. Wat wel aansloeg was de liturgische vormgeving! Althans in de Noordelijke Nederlanden. Wellicht lag de noordelijke gemeenteleden het provocatieve karakter wel. Dat brutale aanschuiven aan de tafel des Heren, waardoor het laatste restje clericale zuurdesem opgeruimd werd. Op die bank bij de avondmaalstafel stelden zij een daad van verzet. Plompverloren vertrouwend op de realis presentia van een eerlijk hollands achterwerk. De calvinistische voorgangers, die gaandeweg meer invloed kregen, voelden er zich niet gemakkelijk bij. Waarom niet gewoon naar voren lopen en weer terug? Dan bleven de ambtsdragers tenminste op de plaats die hun toekwam. Maar reeds op de Synode van Dordrecht in 1574 moesten zij zich bij de feiten neerleggen. Nu de zittende vorm eenmaal is ingevoerd - luidt hun argumentatie - riskeren we een conflict met de gemeente als we dit nog gaan veranderen. We houden het zo, totdat de gemeente beter is geïnformeerd. Maar dat zou nog eeuwen duren.Ga naar eind7. Wat de predikanten wel veranderden was dat het draaiboek van Micron plaats maakte voor de formulieren in de geest van Heidelberg in de Pfalz. Dat was een zeer ingrijpende operatie. In deze formulieren wordt namelijk vrijwel met geen woord gerept over het handelen van de gemeente. Zij bevatten voornamelijk de teksten die de voorganger moet uitspreken. Dat betekent dat de agenda van de gemeente werd vervangen door de legenda van de voorganger. Daardoor werd aan de gemeente informatie onthouden over haar participatie aan de liturgie. Het is nog verwonderlijk dat eeuw in, eeuw uit, de aanwijzingen van Micron mondeling zijn doorgegeven. Dat wijst op een hardnekkige trouw. Daar zou de koster nog wel eens een grote rol bij hebben kunnen gespeeld. Het kon echter niet uitblijven dat geleidelijk aan het plezier van de ontdekking van Micron stolde. De maaltijd des Heren werd een stilleven met damast en zilver. Er was een nieuw liturgisch bewustzijn nodig om het leven er in te houden. |
|