De Zeventiende Eeuw. Jaargang 9
(1993)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Commentaren en mededelingenDe Republiek in Frans perspectief IV
| |
[pagina 68]
| |
onrust in de omliggende landen gepaard aan de betrekkelijke eendracht en de economische bloei te onzent deed vele jongeren besluiten in de Nederlanden te gaan studeren. De hier gelegde contacten werden ook na de repatriëring aangehouden door middel van briefwisselingen. Zo kregen zij toegang tot de ‘République des lettres’, dat intellectuele utopia dat bestond bij de gratie van een netwerk van correspondenties dat geheel West-Europa omvatte en waarvan ieder zichzelf respecterend ‘érudit’ zich ‘citoyen’ achtte. Het staatsburgerschap bracht overigens rechten en plichten met zich mee en eigen hoofse omgangsvormen. Zoals Dibon de opkomst van het verschijnsel briefwisseling beschrijft, lijkt het op een herleving van het oude ridderideaal uit Huizinga's Herfsttij der Middeleeuwen. Het ging inderdaad om de onbaatzuchtige dienstbaarheid aan een verheven ideaal, dat van de Respublica litteraria, een dienstbaarheid die gestalte kreeg in de communicatie - de uitwisseling van gegevens, ideeën en geschriften - tussen geleerden, die werkend aan de grenzen van de wetenschap in eigen omgeving onbegrepen en onbemind door het leven gingen. Dit althans is de indruk die men ouverhoudt aan Dibons uiteenzettingen. Het is verder interessant om met Dibon te constateren hoe die correspondenties al door de tijdgenoten werden opgevat als deel uitmakend van het wetenschappelijke of literaire oeuvre van de betrokkene. Zo werden, bij voorbeeld, de stukken van de correspondentie van Isaac Casaubon (1559-1614), de humanist en calvinistisch theoloog die het Corpus hermeticum ontmaskerde (1614), na zijn dood verzameld door zijn jongste zoon, Méric, waarbij aangetekend mag worden dat Casaubon Sr. daartoe zelf de eerste aanzet had gegeven. Méric Casaubon wist in 1621 de juist in Leiden tot hoogleraar in de theologie benoemde André Rivet (1572-1651) voor de onderneming te interesseren. Het tij bleek inderdaad gunstig. Zo verscheen in 1627, onder redactie van Daniel Heinsius, een editie van de brieven van J.J. Scaliger bij de Leidse Elseviers en Rivet had, met succes, de uitgevers weten te overtuigen van het belang van een complementaire uitgave van de correspondentie van Casaubon. Rivets enthousiasme werkte aanstekelijk en aanvankelijk waren er geen problemen bij het inzamelen van de manuscripten. In 1632 werd hij echter benoemd tot gouverneur van de jonge Willem II en moest opgeven. Pas in 1636 werd een waardig opvolger gevonden in de persoon van Johannnes Fredericus Gronovius (1611-1671). De laatste, afkomstig uit Hamburg, bleek de aangewezen persoon om het vooralsnog ontbrekende Duitse deel van Casaubons correspondentie op te sporen. Eindelijk, in oktober 1638, verschenen de Epistolae I. Casauboni, inmiddels overgenomen door drukkerij Th. Maire te 's-GravenhageGa naar eind4.. De verwikkelingen rond de editie van Casaubons correspondentie brachten Dibon ertoe zich nader te verdiepen in de briefwisselingen van de betrokken redacteuren Rivet en Gronovius. In samenwerking met zijn leerlingen J.A.H. Bots en E. (Bots)Estourgie werden beide eerst geïnventariseerdGa naar eind5., waarna een begin gemaakt werd met de tekstkritische uitgave van die van Rivet. Uiteindelijk zou een deel hiervan het licht zien onder verantwoordelijkheid van BotsGa naar eind6.. In 1984 verscheen nog een monografie, vrucht van een samenwerking met F. Waquet, gewijd aan de persoon van Gronovius en diens reizen, in de periode 1639-1642 als ‘pélerin de la République des Lettres’Ga naar eind7.. In Dibons optiek was de Republiek niet alleen een kruispunt in het intellectuele verkeer, maar tegelijk toevluchtsoord voor vrijheidslievenden (Descartes) en vervolgden (Bayle), waarbij het een niet los gezien moet worden van het ander. Des- | |
[pagina 69]
| |
correspondeerde via Marin Mersenne met zijn Europese collegae, terwijl Bayle het nieuwe medium, het internationale tijdschrift, vervolmaakte. Men doet, dunkt me, niemand tekort als men stelt dat Descartes een sleutelpositie inneemt in het oeuvre van Dibon. In de herdenkingsbundel ter gelegenheid van Descartes' tricentenaire debuteerde hij met een bijdrage getiteld ‘Notes bibliographiques sur les cartésiens hollandais’Ga naar eind8.. Later werd de benadering persoonlijker en directer. In zijn Leidse inaugurele rede, gewijd aan de geschiedenis van de cartesiaanse filosofie, bracht hij hulde aan zijn leermeester Sassen met de woorden waarmee Descartes zelf zíjn grote voorbeeld, Isaac Beeckman, had geëerd: ‘studiorum meorum promotor et primus author’Ga naar eind9.. Overigens was Dibon nauwelijks minder cartesiaans dan Descartes. Zonder enige terughoudendheid spreekt hij over de ‘révolution cartésienne’ in de wijsbegeerte - wijsbegeerte in XXste-eeuwse zin, wel te verstaan! - ‘daarbij geheel voorbijgaande aan Descartes’ wiskundige en natuurwetenschappelijke prestaties waarmee, laten we zeggen in de Essais van 1637, alles begon. Wanneer men die Essais afdoet als ‘si vite dépassés par les progrès des sciences’Ga naar eind10. om het contrast met de inleiding erop, het eigenlijke Discours de la méthode, beter te laten uitkomen, maakt men onzes inziens een kapitale beoordelingsfout. Men kan toch het - charmante ! - Discours [..] waarderen en tegelijkertijd inzien dat de Géométrie, het laatste van de drie ‘essais’, aan het begin heeft gestaan van de analytische meetkunde, een alom gerespecteerde tak van de moderne wiskunde. In organisatorisch opzicht heeft Dibon zich, ten slotte, niet onbetuigd gelaten. Sinds 1963 is hij directeur van de prestigieuze reeks Archives internationales d'Histoire des Idées (Den Haag: M. Nijhoff). Daarnaast is hij hoofdredacteur van het tijdschrift Nouvelles de la République des Lettres. In mei 1970 stichtte hijhet Instituut voor Intellectuele Betrekkingen tussen Westeuropese landen in de XVIIe eeuw en werd zijn leeropdracht, waarin aanvankelijk de Frans-Nederlandse culturele betrekkingen in de XVIIe eeuw centraal stonden, dienovereenkomstig aangepastGa naar eind11.. Sinds 1973 verschijnt in dit verband de collectie Studies van het Instituut [..] (Amsterdam: APA Holland University Press). Dibons medewerking aan zovele activiteiten van het Maison Descartes (Amsterdam) mag tot besluit niet onvermeld blijven. | |
[pagina 70]
| |
Colloquium over ‘Religie in overgang’, 1520-1570 23-24 september 1993Ter viering van het 75-jarig bestaan van de vakgroep Geschiedenis van de Vrije Universiteit te Amsterdam organiseert de Onderzoeksgroep ‘Geschiedenis van cultuur, samenlevingen Christendom in Nederland’ op 23-34 september een tweedaags colloquium over Religie in overgang. Godsdienstige beleving in de Nederlanden 1520-1570. Als sprekers zullen optreden: 23 sept.: C. Augustijn, Inleiding; W. Heijting, Ontwikkelingen in de vroege Nederlandse Reformatie blijkens de catechismi, confessies en de daaraan verwante geschriften van rond 1540; W. Waterschoot, Rederijkerskamers en de doorbraak van de reformatie in de Zuidelijke Nederlanden; M. Spies, Reformatorische tendensen in de Amsterdamse kamer De Eglentier ‘In Liefd' Bloeyende’; A. Duke, Reformation attitudes to religious images in the Low Countries. 24 sept.: H. de Ridder-Symoens, De verwereldlijking van het onderwijs in de Lage Landen (ca. 1450-1550); E. Put, Het volksonderwijs in de katholieke reformatie; I.M. Veldman, Reformatie en beeldende kunst in de Nederlanden (ca. 1525-1566); C.A. van Swigchem, Veranderingen in het interieur van de grote stadskerk na de overgang; J. Decavele, De opbouw van de doperse gemeenten (Vlaanderen en Brabant 1550-1566); A. Th. van Deursen, Overheidsbeleid en reformatie.
Kosten van deelname: f25,- (incl. inschrijving, koffie en thee, excl. lunch). Inschrijvingen: Vakgroep geschiedenis, De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam; tel. 020-5483036. |
|