Wanneer was wie heer van Zeelhem?
Elisabeth Keesing
Mag ik in het interessante artikel van S.D. Post in De zeventiende eeuw 1992 p. 280 één ding rechtzetten?
Pieter de la Ruë kan in 1738 of kort daarna onmogelijk Constantijn Huygens de jonge (tekenaar, assistent van Christiaan en secretaris van Willem III) hebben gesproken, want die was toen al lang niet meer in het land der levenden. De heer van Zeelhem, tot wie De la Ruë zich richtte, moet een van de jongere zonen van Lodewijk Huygens zijn geweest.
Huygens (de dichter, diplomaat, secretaris van de Prins, musicus en nog veel meer) kreeg in 1645 Zeelhem in pandschap van Frederik Hendrik en in 1647 in eigendom voor hem en zijn erfgenamen. De weduwe van de vorige pandschaphouder, de secretaris-hofmeester van Philips Willem, liet hij tot haar dood in 1650 titel en inkomsten houden.Ga naar eind1. In 1651 schonk hij de heerlijkheid aan zijn oudste zoon Constantijn de jonge; misschien alleen de titel. Zelf bleef hij vooral heer van Zuylichem; en van Monnickenlant, dat hij nooit weggaf, hoewel Christiaan aan het Franse hof een titel goed had kunnen gebruiken.Ga naar eind2.
Kort na de dood van Constantijn Huygens senior werd Constantijn de jonge, als oudste, heer van Zuylichem; de opbrengst van Monnickenlant verdeelden de erfgenamen nauwgezet. En Christiaan kon zich heer van Zeelhem noemen. Toen hij in 1695 stierf, werd Zeelhem verloot onder de derde generatie. Zie het Journaal van Constantijn Huygens de jonge op 20 september 1695:
Resolveerden dat op vrijd. naest de lotingen souden doen tusschen mijn soon en de
oudste neef Huygens, over de Heerlijckht van Zeelhem, en wie deselve voor sijn lott
soude hebben.Ga naar eind3.
Op 23 september volgt: ‘Waeren op Hofwijck, daer de oudtste neef Huygens de Heerlt van Zeelhem voor sijn lodt trock.’Ga naar eind4.
Twee jaar later, in november 1697, stierf Constantijn de jonge. Zijn enige zoon, Constantijn III, werd toen heer van Zuylichem, tot zijn eigen dood in 1704. Daar Lodewijk in 1699 gestorven was, werd diens oudste zoon, Constantijn IV, die sinds 1695 heer van Zeelhem was, hoofd van de familie, dus heer van Zuylichem; blijkbaar heeft hij Zeelhem aan een van zijn jongere broers geschonken.
Constantijn II, heer van Zeelhem 1651-1687, zou nooit zo onverschillig over zijn vader hebben gepraat, als de kleinzoon in 1738 doet; hij zou niet ‘de oude heer Huygens’ hebben gezegd, maar ‘Papa’ of ‘mijn Vader’ of Monsieur mon Père' en hij had ten opzichte van Huygens' werk niet zo'n ongeduldige nonchalance aan de dag gelegd.
In de correspondentie met Christiaan komen wel kritische opmerkingen ten opzichte van ‘Papa’ voor, maar ook bezorgdheid.Ga naar eind5. Uit de paar keer dat Constantijn de jonge in zijn Journaal Huygens Sr. noemt, klinkt waardering voor hem door,
| |
in elk geval besef van wat ‘Papa’ waard was. Toen hij met Willem III een aantal Duitse hoven bezocht, kwam in Hannover de hertogin naar hem toe:
... et me dit d'un visage riant: Mr. de Zeelhem, Mr vortre père vit-il encore? Je luy
fis la révérence et dit qu'il estoit encore en vie et un jeune homme de 85 ans.Ga naar eind6.
Dat ‘un jeune homme’ slaat op de vitaliteit en hofmakerijen van ‘Papa’, waar dochter Suzanne met dezelfde geamuseerde verbazing over schrijft.Ga naar eind7.
In 1696, op veldtocht, ingekwartierd in een Benedictijner klooster bij Waveren, noteert de dagboekschrijver op 13 juni:
Een Monnick in 't clooster (daer hij maer alleen was nevens een ander) seyde, Papa
van reputatie wel gekendt te hebben, nevens sijne goede qualiteiten.Ga naar eind8.
Of Christiaan zijn vader en diens werk ook waardeerde, is een andere vraag, Hij had de tact en het respect een wiskundig vraagstuk dat Huygens Sr. bedacht had tegenover ‘Papa’ zelf te loven, al voegde hij er tegenover de broers aan toe dat het maar een makkelijke som was.Ga naar eind9. In 1693, zes jaar na Huygens' dood, was hij enigszins verbaasd, dat er belangstelling was voor een nieuwe uitgave van Huygens' gedichten; er werd hem gevraagd daarbij een biografische notitie te schrijven, wat hij ook deed met vooral veel nadruk op de voorname afkomst van de Huygensfamilie.Ga naar eind10.
De muziekboeken waren door Huygens speciaal aan Christiaan vermaakt, omdat hij de muzikaalste was, maar in de inventaris van Christiaans inboedel komen ze niet voor. Toch waren de erfgenamen zeker een jaar lang druk aan het boedel scheiden,Ga naar eind11. met name van de bibliotheek zegt een van de broers, dat er voor de veiling niet veel bijzonders overblijft, want het beste hebben ze zelf eruit gehaald.Ga naar eind12. Christiaan zat, zoals gewoonlijk, in geldnood. Instrumenten waren duur en sinds hij op Hofwijck woonde (waarvan Constantijn, aan wie het vermaakt was, hem het vruchtgebruik gaf) moest hij tot zijn schrik belasting betalen.Ga naar eind13. In een brief aan Lodewijk heeft hij het erover een van de obligatiën die hij, onder meer, geërfd had, te gelde te maken.Ga naar eind14. Zou hij dat met de muziekboeken ook hebben gedaan? Huygens' dochter, die zowel van haar vader als van Christiaan veel hield,Ga naar eind15. was eveneens een muziekliefhebster. Het lijkt me onwaarschijnlijk dat Christiaan de hem toekomende muziekboeken in het huis op het Plein liet liggen, maar het is wel mogelijk dat hij ze aan ‘Zus’ heeft afgestaan; uiteraard tegen betaling.
Suzanne stierf pas in 1725. Een van haar dochters, Constance Theodora, was getrouwd met Mattheus Hoeufft van Oyen, de andere met Constantijn IV, Lodewijks oudste zoon. Hun enige dochter trouwde een Wassenaer; dit huwelijk bleef kinderloos, maar het echtpaar Wassenaer-Huygens heeft ons wel de achttiendeeeuwse aanleg van Clingendaal nagelaten. De Hoeuffts hadden dertien kinderen, van wie er weinigen trouwden en ik meen dat er ook geen levende nakomelingen zijn. Maar ik noem deze twee families, omdat er een kleine kans is in een testament of boedelveiling sporen van Huygens-stukken tegen te komen. Wie weet wat iemand nog zoekt en vindt, want al had de Zeelhem van 1738 ‘geene genegenheid’ tot wat er ‘van zulk soort in den boedel van den ouden Heere Huygens’ te vinden was, ‘diergelijke’ worden driehonderd jaar na zijn dood door ons vreemden meer gewaardeerd dan eens door een kleinzoon.
|
-
eind1.
- Jacob Smit. De grootmeester van woord- en snarenspel, 's-Gravenhage 1980, p. 224, 225.
-
eind2.
- Christiaan Huygens. Oeuvres complètes [hieronder Oeuvres], Den Haag 1888-1950. 22 dln; deel VI, p. 123.
-
eind3.
- Constantijn Huygens de zoon. De journalen [hieronder Journaal]. Utrecht 1876-1888; deel II, p. 534.
-
eind4.
-
Journaal, deel II, p. 536.
-
eind5.
- De kinderen Huygens over hun vader, o.a. Oeuvres, deel IV, p. 96, 102, 104, 109, 167, 242, 289, 402, 482, 518; deel V, p. 20, 30, 42, 47.
-
eind6.
-
Journaal, deel III, p. 51.
-
eind7.
- Elisabeth Keesing. Het volk met lange rokken. Amsterdam 1987, p. 163.
-
eind8.
-
Journaal, deel II, p. 595. Iets dergelijks deel I, p. 381 en deel II, p. 579.
-
eind9.
-
Oeuvres, deel IV, p. 192.
-
eind10.
- De biografische notitie: Oeuvres, deel X, p. 455-457.
-
eind11.
-
Oeuvres, deel IX, boedelscheiding 1687-1688, passim; p. 243 o.a. over Zeelhem; op p. 295 krijgt Christiaan Hofwijck.
-
eind12.
-
Oeuvres, deel IX, p. 241, 246.
-
eind13.
- Christiaan in geldnood, o.a. Oeuvres, deel V, p. 30, 183; deel VII, p. 35; deel IX, p. 256, 313, 346; deel X, p. 335.
-
eind14.
- De obligaties: Oeuvres, deel IX, p. 256.
-
eind15.
- Vriendschap Christiaan en Suzanne: Oeuvres, deel IV-VIII passim.
|