De Zeventiende Eeuw. Jaargang 9
(1993)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||
Autonoom maar kwetsbaar. De Middelburgse regenten en de opstand van 1651
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||
Men smeet int huys, de glasen dat zij vlogen,
Elck vloeckt en tiert en was heel opgetogen
't was wonder ooc dat dit huys noch bleef staen.’Ga naar eind6.
De predikanten bleven die nacht het huis van Thibaut bewaken om verdere ongeregeldheden te voorkomen.Ga naar eind7. Na deze kortstondige uitbarsting keerde de rust in Middelburg terug. In de nasleep van de opstand bleek hoe breed de basis voor de opstand geweest was. Een factie van het stadsbestuur toonde duidelijk sympathie voor de opstandelingen.Ga naar eind8. Er werden geen plunderaars terechtgesteld of zelfs voor het gerecht gedaagd. De gilden en ook de meeste predikanten bleken openlijk tot opstand te hebben aangezet. Waarom trad de Zeeuwse elite niet krachtdadiger op? Hoe was het mogelijk dat dergelijk geweld getolereerd werd? Deze vragen staan in nauw verband met het brede draagvlak van de opstand en met de terughoudendheid van het Middelburgse bestuur om een beroep te doen op hogere instanties in de Republiek. Om de gebeurtenissen in het kader van de tijd te plaatsen wordt eerst een schets gegeven van de sociaal-economische situatie. Een korte uiteenzetting over de sociaal-politieke verhoudingen in Zeeland volgt. Beheersing van het stadsbestuur van Middelburg bleek van enorm belang voor elke machtstrijd, vooral bij conflicten die het lokale niveau overstegen. Tenslotte wordt de mobilisatie voor de opstand vanuit de verschillende groeperingen geanalyseerd. | |||||||||||||||||||||||||
Zeeland en Middelburg in de zeventiende eeuwAl vanaf de late middeleeuwen had Middelburg een centrum-functie voor de regio. Lange tijd was de stad een voorhaven voor Brugge en Antwerpen.Ga naar eind9. Bovendien schonk Karel V haar belangrijke voorrechten, zoals de stapel van wijn, een vaste zetel in het waterschap van Walcheren en het recht om een nieuw havenkanaal te graven. Uitbreiding van havens van concurrenten als Vlissingen en Arnemuiden werd - met succes - tegengegaan, terwijl de stad zelfs jurisdictie en waterschapsrechten verwierf op Noord- en Zuid-Beveland.Ga naar eind10. Zeeland was bekend om haar tarwe van hoge kwaliteit, die naar de geurbaniseerde gebieden in Vlaanderen, Brabant en Holland werd geëxporteerd. Het eiland Walcheren kenmerkte zich echter door gespecialiseerde kleine bedrijven die Middelburg en haar handelscompagniën voorzagen van de nodige levensmiddelen. Veel belang hechtte de stad aan een goede verstandhouding met het omringende platteland. Middelburg had er aanzienlijke invloed, nog versterkt door het aantal heerlijkheden dat de stad opkocht. Bovendien woonden veel grondeigenaren in de stad zelf.Ga naar eind11. De bevolking groeide aanzienlijk, met name in de latere zestiende eeuw. Er vestigden zich veel vluchtelingen uit de door Spanje bezette gebieden. Aanvankelijk was de stad zelfs de tweede havenstad van de Republiek. Haar economische macht werd vergroot door de oprichting van belangrijke financiële en commerciële instellingen, zoals de Wisselbank, een Kamer van Assurantie, een Bank van Lening, en de Zeeuwse kamers van de VOC en de WIC.Ga naar eind12. Tevens wist Middelburg een van de vijf zetels van de admiraliteit te verkrijgen. In Zeeland was Middelburg veruit de grootste stad, met maar liefst 23% van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||
Tabel 1. Verdeling belastingopbrengst Zeeuwse steden: gemene middelen en huisbelasting, 17e eeuw (in percentages).
Bron: Smallegange, Nieuwe Cronyk, 409, en Rijksarchief Zeeland 87 11a ‘Huijsschattinge’.
de Zeeuwse bevolking binnen haar grenzen.Ga naar eind13. De andere vijf steden die een stem hadden in de Staten van Zeeland waren Zierikzee, Goes, Tholen, Veere en Vlissingen. De onderlinge verhouding was zichtbaar in de opbrengsten van de provinciale belastingen (zie tabel 1). Het rendement van de ‘gemene middelen’ (in de eerste kolom), die voornamelijk op consumptie werden geheven, toonde ongeveer de proportie van het inwoneraantal.Ga naar eind14. Middelburg nam daarbij een derde voor haar rekening. Vlissingen en Veere, de twee andere Walcherse steden, vertegenwoordigden samen een derde. De drie overige tenslotte vormden bij elkaar het laatste derde deel. Toch was deze verhouding niet evenredig met de opbrengst uit de belasting op huizen. Deze cijfers (in de tweede kolom) lieten zien dat Middelburg het duurste woningenbezit had. Hier droeg de stad niet een derde maar meer dan de helft van de totale inkomsten bij. De machtspositie van Middelburg was nauw verbonden met de economische veerkracht van de regio. Deze laatste nam echter aanzienlijk af. In de zestiende eeuw was de bijdrage van Zeeland aan de quota inkomsten van de Republiek nog een kwart van de Hollandse geweest. In het begin van de zeventiende eeuw was dit een zesde, en aan het eind van de achttiende eeuw was de verhouding zelfs ineengekrompen tot een zestiende.Ga naar eind15. Meer dan vroeger werd de Zeeuwse economie afhankelijk van de inkomsten van de landbouw.Ga naar eind16. Zoals bleek uit de inkomsten van belastingheffing leek de omslag zich rond 1650 voor te doen. In Walcheren brachten zij gemiddeld 7435 ponden vlaams op gedurende de jaren 1646-1648. Dit bedrag daalde tot 7148 in 1649-1651. Voor 1651 alleen waren de inkomsten zelfs de laagste ten opzichte van de voorgaande vijf jaar: 6986 ponden vlaams.Ga naar eind17. Deze tendens was ook merkbaar in de verhoudingen van de in- en uitvoerrechten.Ga naar eind18. Vergeleken met de admiraliteit van Amsterdam waren de inkomsten van de admiraliteit van Middelburg, eens de tweede handelsstad van de Republiek, gekenmerkt door een dalende trend. Rond het midden van de zeventiende eeuw werd de handel van Middelburg voorbij gestreefd door die van Rotterdam. Ook de bevolking nam af. Buitenlandse kooplieden voelden zich minder aangetrokken tot de eens zo machtige stad. Een en ander hield verband met stagnatie in economische activiteit in de Antwerpse regio en de verschuiving van de handelsroutes in noordelijke richting.Ga naar eind19. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||
De Middelburgse handel had eveneens te lijden van een geduchte concurrent, de haven van Vlissingen. Deze wist zich aanzienlijk uit te breiden in de tijd van de Republiek. Terwijl de Habsburgse vorsten de belangen van Middelburg voorop hadden gesteld en verzoeken tot vergroting van de Vlissingse haven hadden genegeerd, waren de politieke verhoudingen na de opstand zodanig dat Middelburg de groei van Vlissingen moest gedogen.Ga naar eind20. De toename van de invloed van de kleinere Zeeuwse steden was gevolgd op hun keuze voor de prins in de eerste fase in de opstand terwijl Middelburg de Spaanse koning trouw bleef. Beducht voor een overwicht van de kleine steden had Middelburg zelfs een voorkeur om zich bij Holland aan te sluiten. Onder druk van de andere steden in de regio, die de commerciële belangen van Holland vreesden met het oog hun eigen belangen in de graanproduktie (Zeeland als exporteur van tarwe) kwam toch een eigen provincie tot stand.Ga naar eind21. Het souvereine gewest Zeeland werd in de tijd van de Republiek bestuurd door de Provinciale Staten. De steden waren dominant: van de zeven stemmen één voor de Eerste Edele (de stadhouder of zijn vertegenwoordiger) en zes voor de stemhebbende steden.Ga naar eind22. Mede door de onevenredige macht van de kleine steden vergaderde men aanvankelijk bij toerbeurt in verschillende plaatsen. Aan het eind van de zestiende eeuw werd besloten om de zetel permanent in Middelburg te vestigen.Ga naar eind23. Dit gaf de hoofdstad een ‘natuurlijk’ overwicht op het besluitvormingsproces. Bovendien mocht zij als eerste stad stemmen, zodat zij elke discussie behoorlijk kon beïnvloeden. Om de macht van Middelburg wat te beknotten werd bepaald dat de Eerste Edele (of zijn vertegenwoordiger) voorzitter zou zijn, of de pensionaris in zijn naam. Voorts protesteerden de andere steden tegen het feit dat de meeste ambtenaren uit Middelburg kwamen. In 1625 wisten zij een besluit aan te nemen dat provinciale ambten niet aan ‘de bekwaamste’ (in de praktijk Middelburgers) vergeven werden, maar bij toerbeurt aan kandidaten van de zes steden. Middelburg stribbelde tegen, uiteraard, maar gaf toe in 1644.Ga naar eind24. Naast de Staten van Zeeland was er nog een ander bestuurlijk lichaam, de Gecommitteerde Raden. Zij verschilden van soortgelijke instanties in de andere provincies omdat zij geen afgevaardigden van de Staten waren. In Zeeland benoemde de stadhouder de gecommitteerde van de Eerste Edele en van elk van de zes steden één uit tweetallen (later drietallen). Middelburg had er de voorkeur aangegeven om ze gedeputeerden te noemen, zodat de gewestelijke invloed groter zou zijn, maar de stadhouder handhaafde de term gecommitteerden nadrukkelijk. In de praktijk functioneerden de zij als dagelijks bestuur, behalve als de Staten van Zeeland zitting hadden. De souvereine taken bleven in principe voorbehouden aan de Staten.Ga naar eind25. Ondanks de bovengenoemde reglementen die haar invloed trachtten te beperken bleef de positie van Middelburg centraal. Met de neergaande economische trend werd controle over politieke ambten, vooral die in Middelburg, steeds belangrijker. Nu de concurrentie over ambten toenam, gingen heersende families onderling afspraken maken over de begeving van de posten. Daardoor werd de kring van families waaruit regenten werden gekozen steeds kleiner.Ga naar eind26. Tegelijkertijd steeg de invloed en macht van het provinciale bestuur op de regio. De regelgeving nam toe, evenals de beschikbare middelen. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog was de bevolking gedwongen geweest om steeds meer belastingen op te brengen. Die druk werd, tegen de verwachting in, nauwelijks gereduceerd na het | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||
sluiten van de vrede.Ga naar eind27. De uitgaven van de provincie bleven hoog door de veelvuldige rentebetalingen op de leningen die tijdens de oorlog waren aangegaan.Ga naar eind28. Van deze leningen profiteerden bij uitstek de Zeeuwse stedelijke elites, die - al moesten ook zij belastingen betalen - tenminste enig gewin terugzagen van het provinciale bestuur. | |||||||||||||||||||||||||
Aanleiding en mobilisatie voor de opstandDe vroegtijdige dood van stadhouder Willem II in 1650 gaf de factiestrijd nieuwe impulsen.Ga naar eind29. Lange tijd hadden de oranjegezinde elites de boventoon kunnen voeren. Evenals vier andere provincies verkoos ook Zeeland om door te gaan zonder stadhouder. Daardoor steeg de stedelijke dominantie in de Provinciale Staten van Zeeland van 86% van de stemmen naar 100%. Toch betekende dit niet dat alle zittende oranjegezinde magistraten direct werden vervangen. Wel nam de stedelijke autonomie toe, nu er geen stadhouder meer was die jaarlijks het stadsbestuur uit genomineerden kon aanstellen. Indertijd was Hendrik Thibaut de machtigste regent in Zeeland.Ga naar eind30. Zowel in het Middelburgse stadsbestuur als in de provinciale regering bezette hij cruciale posities. Hij stond bekend om zijn eerzucht naar ambten: ‘aen elken vingher aen handen en voeten hadt by een’.Ga naar eind31. Vanuit de WIC wist hij aanzienlijke kapitalen te verwerven door de Guineese goudhandel. Hij was berucht en beroemd, onder andere als grondspeculant en reder van kapers.Ga naar eind32. Destijds was Thibaut een belangrijke steun geweest voor stadhouder Frederik Hendrik. Ook Willem II kon op zijn loyaliteit rekenen: Thibaut wist ervoor te zorgen dat de Bank van Lening geld verschafte voor de omstreden onderneming van de prins tegen Amsterdam.Ga naar eind33. Ondanks het feit dat hij tot de oranjegezinden werd gerekend wist hij zijn positie na 1650 te verstevigen. In overleg met enkele families bereidde hij op grote schaal benoemingen voor van ‘adherenten’ op posten in de generaliteit, in de admiraliteit, in het provinciale bestuur en in het stadsbestuur, waar onder anderen zijn zoon, schoonzoon en neef van zouden profiteren.Ga naar eind34. Deze benoemingen waren uitermate ongunstig voor de concurrerende factie van Appolonius Veth.Ga naar eind35. De kwestie wie het stadsbestuur mocht benoemen na het wegvallen van de stadhouder moest worden voorgelegd aan de souvereine macht, in dit geval de Staten van Zeeland. Middelburg stelde in maart 1651 voor om dit recht in eigen hand te nemen. Daarnaast achtte het stadsbestuur (dat bestond uit twee burgemeesters, elf schepenen en twaalf raden) de tijd rijp om zich van een ander institutie te ontdoen, waar zij relatief weinig greep op hadden: het college van de kiezers. Deze twaalf kiezers waren notabele ingezetenen die geen deel uitmaakten van het stadsbestuur vanwege het feit dat zij niet in Middelburg of omgeving (‘Bewester Schelde’) waren geboren. In 1518 was dit college ingesteld door Karel V om het voor buitenlandse kooplieden aantrekkelijk te maken zich in deze stad te vestigen. Samen met de twaalf raadsleden van de stad Middelburg konden deze twaalf kiezers personen voordragen voor benoeming, waaruit dan het College van Wet (de burgemeesters en schepenen) werd gekozen. Tot de kiezers behoorden vooral gevluchte calvinisten, kooplieden, VOC-bewindhebbers, notarissen en doktoren.Ga naar eind36. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||
In het nieuwe reglement, dat ook aan de Staten werd voorgelegd, was echter de verplichting opgenomen om in de voordracht de zittende raden (twaalf in getal) op te nemen. Het spreekt vanzelf dat dit de invloed van de kiezers ernstig beknotte. Samen met de factie-Veth waren nu een aantal notabele ingezetenen overtuigd van de noodzaak om iets tegen de factie-Thibaut te ondernemen. Zij vonden steun bij het merendeel van de Middelburgse predikanten.Ga naar eind37. Veel kiezers stonden bekend als ‘ijverige’ kerkgangers. De ontevredenheid over de beperking van het kiezersrecht viel samen met onrust over een andere maatregel die zeer onpopulair was. Om het herstel van de kerk te financieren had het stadsbestuur besloten dat er belasting moest worden betaald voor de plaatsen in de kerk. ‘Gods huis’ dreigde daardoor tot ‘koop-huis’ worden.Ga naar eind38. Bovendien waren de predikanten gekant tegen burgemeester Jacob Lansbergen.Ga naar eind39. Hij was afkomstig uit een familie van predikanten met een remonstrantse beschouwing en hij zou auteur zijn van pamfletten met een meer rekkelijke godsdienstige opvatting. Daarnaast was er sprake geweest van onenigheid tussen een aantal predikanten en burgemeester Hendrik Thibaut. Zelfs hun traktement was opgeschort. Toen de predikanten daarover een klacht indienden dreigde de burgemeester hen uit het ambt te zetten. Het was dan ook niet verbazingwekkend dat de predikanten openlijk stelling namen tegen de verandering van bestuur en de bevolking opriep om te protesteren als de nieuwe voorschriften door de Staten van Zeeland zouden worden behandeld.Ga naar eind40. Tevens kwam er tegenstand vanuit de gilden. Een bezwaarschrift wees op de aantasting van hun rechten door het stadsbestuur van Hendrik Thibaut.Ga naar eind41. De politieke macht van de ambachtsgilden was echter gering. Door middel van overdekens hield de stedelijke regering hen stevig onder de duim.Ga naar eind42. Waarschijnlijk doelde men op het recht om geraadpleegd te worden bij belangrijke institutionele wijzigingen. In dat geval zouden vooral de drie schuttersgilden zich tekort gedaan voelen. De schutters hadden wel politieke zeggenschap. Bij de verandering van het reglement van de kiezers had men ze in ieder geval moeten consulteren.Ga naar eind43. Herstel van privileges was in dit geval een mobilisatie-factor. De gilden klaagden ook over het beheer van het weeshuis, waar Lansbergen president over was. Er zouden hoge gages voor de regenten zijn betaald, terwijl de wezen verzwaarde arbeid moesten verrichten. Ook eisten de gilden dat de belasting op de kerkbanken moest verdwijnen, te vervangen door een vrijwillige bijdrage. De kerkbanken mochten in geen geval gereserveerd worden voor de rijken.Ga naar eind44. Onomwonden werd Thibaut door een gilde-broeder, in een ander pamflet, een ‘giergaard’, ‘onderdrukker’, en ‘rechte Machiavel’ genoemd.Ga naar eind45. Vanwege de ontevredenheid op al deze verschillende terreinen (factie-Veth, kiezers, predikanten, gilden) was de opkomst op de bewuste zesde juni 1651 groot. Het is aannemelijk dat voor de lagere klassen nog bijkomende redenen waren om in opstand te komen, die te maken hadden met de belastingheffing en de opwaartse druk daarvan op de prijzen. De algemene verslechtering van de economische omstandigheden had wellicht ook een weerslag. In ieder geval werd bij de eerstvolgende vergadering van de Provinciale Staten (in september) besloten om ‘tot soulagement van de onvermogende gemeente’ de zeer zware belasting op gemalen meel met een kwart te verminderen.Ga naar eind46. Het effekt van de korte, geweldadige uitbarsting was aanzienlijk. De heersende | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||
regentenfactie van Thibaut moest het veld ruimen voor de concurrerende, meer staatsgezinde factie van Veth. Het voorstel betreffende het kiezerscollege werd weer ingetrokken. De predikanten zagen hun positie voor het leven veilig gesteld en kregen op 9 juni een verering van f 150, wat in de daarop volgende jaren herhaald werd.Ga naar eind47. De ene regent na de ander achtte het raadzaam af te treden. Lansbergen vertrok naar Den Haag, gevolgd door de secretaris Johan Serooskerke en de ontvanger van kerkelijke goederen Paulus Jansz Serooskerke. Hendrik Thibaut nam de wijk naar Sluis, om, zoals hij het zelf stelde, de ‘verwoetheydt’ van het grauw te ontlopen. De bescherming die hij van de predikanten op 6 juni had genoten was tijdelijk en beperkt. Inderdaad hadden zij voor zijn huis gepost om te verhoeden dat er zou worden geplunderd, maar zij hadden hem ook laten weten dat hij moest aftreden. Zoniet, dan zou zijn huis diezelfde nacht nog hetzelfde lot ondergaan als dat van Lansbergen en konden zij niet langer instaan voor zijn veiligheid.Ga naar eind48. Thibaut legde inderdaad het burgemeestersambt neer en trad af als lid van de raad van Middelburg. Maar hij gaf zich niet direkt gewonnen. Er waren immers nog andere functies die hij uitoefende in de stad.Ga naar eind49. Zijn ‘Vrunden’ waarschuwden hem echter dat het ‘Graeuw’ hem ongetwijfeld zou aanvallen als hij zich op straat vertoonde. Van de zittende burgemeesters eiste hij vervolgens bescherming tegen het gevreesde ‘Straet-gewelt’.Ga naar eind50. De nieuwe regeerders wilden echter ongeregeldheden vermijden en weigerden Thibaut de gevraagde bescherming. Wellicht vreesden zij dat Thibaut door zijn uitgebreide connecties weer aan de macht zou komen. De verbanning was daarmee een feit.Ga naar eind51. Ten einde raad deed Thibaut een beroep op het Hof van Holland en Zeeland. Het was de eerste keer dat een beroep werd gedaan op een hoger staatsorgaan. Maar ook dit was tevergeefs. Thibaut kreeg het gelijk aan zijn kant, maar de factie van Veth weigerde goede maatregelen te treffen voor de veiligheid van de vroegere magistraat.Ga naar eind52. Op den duur was Thibauts macht echter te groot om te weerstaan. Er waren immers teveel zittende regenten die dank verschuldigd waren aan de Machiavel. In 1654 wist Middelburg niet te voorkomen dat hij Rentmeester Bewesterschelde (Hoog-baljuw over Walcheren) werd, met een zetel in de stad. En in 1662 en 1665 werd hij zelfs weer burgemeester van Middelburg. In die jaren werd ook de oligarchiserende tendens weer sterk.Ga naar eind53. | |||||||||||||||||||||||||
n="4" Het dilemma van stedelijke autonomieEen opstand als die van Middelburg in 1651 was inderdaad reden tot bezorgdheid voor de heersende elites. Bij ontstentenis van een sterk staatsapparaatGa naar eind54. moest men zorgvuldig met dergelijke oproeren omgaan. Bijzonder gevaarlijk was het als de schutters de zijde van de opstandelingen kozen.Ga naar eind55. In 1651 kon het stadsbestuur geen beroep op hen doen. De predikanten bleken wel in staat om het geweld in te dammen. Uit het verloop van de opstand kon men opmaken dat zij wellicht meer gekant waren tegen Lansbergen dan tegen Thibaut, gezien het feit dat zij de eerste plundering niet tegenhielden. Maar de steun van de schutters en de predikanten was niet het enige. Het effect van het oproer kon zo groot zijn vanwege de vermoede ‘patronage’ van een regenten-factie en de niet-regerende elite (kiezers).Ga naar eind56. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||
De regulering van opstandigheid probeerde men zoveel mogelijk in eigen hand te houden. Elk beroep op hogere staatsorganen (de Provinciale Staten, de Gecommitteerde Raden, de Staten-Generaal) droeg het gevaar in zich dat het lokale gezag zou verzwakken. Bij opstanden hadden interventies van landsheren of andere souvereine instituties doorgaans de plaatselijke autonomie aangetast.Ga naar eind57. Een beroep op het leger zou de Staten Generaal hebben gedwongen tot bemoeienis met de Zeeuwse verhoudingen. Ook de Provinciale Staten (lees: de andere Zeeuwse steden) hadden dan een grotere zeggenschap gekregen over de magistraatstelling. En pas nadat Thibauts positie verloren was, bleek hij bereid om het Hof van Holland en Zeeland in te schakelen. De voorkeur voor lokale oplossingen bleek met regelmaat terug te keren.Ga naar eind58. Het gevolg van deze keuze was dat stedelijke elites een grote zeggenschap behielden in de staatsstructuur. Elke militaristische invloed bleef zwak.Ga naar eind59. Steeds moesten de stadsregeringen terdege rekening houden met de belangen van de diverse groeperingen in de stad. Een nadeel voor Zeeland, vergeleken met Holland, was dat gilden een grotere rol speelden tijdens de oproeren.Ga naar eind60. In deze provincie was ook de religieus-ideologische faktor sterk. De Provinciale Staten voerden bijna altijd een calvinistische politiek vanwege de mogelijkheden voor predikanten om de publieke opinie te mobiliseren.Ga naar eind61. Het is in dit perspektief te begrijpen dat Roorda de oligarchie van Zeeland zwak noemde.Ga naar eind62. Een gevolg was dat de lokale autonomie bijzonder groot bleef in de Nederlandse machtsverhoudingen.Ga naar eind63. Het dient gezegd dat een systeem van indirect rule geen uitzondering was in het vroeg-moderne Europa. In de zogenaamd gecentraliseerde monarchieën regeerde de vorst via lokale agentschappen, die ook een grote autonomie bezaten. Maar uitzonderlijk voor de Republiek was wel de kracht en de duurzaamheid van de lokale machtsstructuren. Terwijl veel andere landen langzaam maar zeker bewogen naar meer centralisatie en naar een grotere integratie van territoria, bleef de heersende klasse in de Nederlandse Republiek tot 1795 een hardnekkig particularisme voorstaan.Ga naar eind64. |
|