De Zeventiende Eeuw. Jaargang 8
(1992)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
Politiek, religie en literatuur
| |
InleidingDeze bijdrage handelt over de Haagse drukker/uitgever Aert van Meurs of Meuris (Arnoldus Meursius) en zijn fonds.Ga naar eind2. Hij is het die Huygens' Otia heeft uitgegeven. Via mijn studie van de publikatiegeschiedenis van deze bundel heb ik nogal intensief kennisgemaakt met het fonds van Van Meurs. Huygens' bundel verscheen in 1625. Mijn behandeling van het fonds van Van Meurs beperkt zich om die reden tot de uitgaven van 1609-1625. In de lijst van uitgaven met Meurs' adres in het impressum onderscheid ik globaal drie categorieën: 1. politiek. 2. religie en 3 literatuur. Na een korte inleiding komen deze categorieën achtereenvolgens aan bod. De familie Huygens vormt langs de uitgaven van Meursius mijn rode draad. | |
Het fonds van Van MeursMet opzet gebruikte ik hierboven de omschrijving: lijst van uitgaven met de naam van Aert Meuris in het impressum. Van Selm heeft deze omschrijving aan het begrip fonds gegeven.Ga naar eind3. Ik sluit me bij hem aan. Dankzij de inspanningen die de medewerkers van de STCN (Short Title Catalogus Nederland) zich al jarenlang getroosten kon ik op een eenvoudige wijze beschikken over een lijst van uitgaven met de naam van Aert Meurs in het impressum. De lijst telt 172 nummers: werken van 1609 tot en met 1642. Ik gebruik deze lijst als basislijst. Dit quantum betreft alleen de exemplaren aanwezig in de Koninklijke Bibliotheek. Doordat de KB zich toelegt op het verzamelen van Haagse drukken, meen ik met deze basislijst niettemin een vrij volledig overzicht te hebben.Ga naar eind4. Mijn lijst heb ik aangevuld met gegevens ontleend aan de speciale bibliografieën van Op 't Hof en de studie van Schoneveld.Ga naar eind5. Tot 1626, het jaar dat mijn onderzoek begrenst, tel ik in de STCN-lijst 114 nummers, Schoneveld noemt daarbij nog vier uitgaven, het Huygensonderzoek voegt daar twee titels aan toe. Aldus komt het totaal aantal publikaties in mijn corpus op 120. In deze verzameling heb ik de hierboven reeds gegeven rubrieken onderscheiden. Ik heb niet gepoogd elk werk definitief te classificeren. Het daarvoor vereiste detailonderzoek heb ik niet verricht. Tot de politiek reken ik de werken die betrekking hebben op wat wij nu buitenlandse politiek en defensie zouden noemen. Ook de werken betreffende het binnenlands bestuur (Oldenbarnevelt) reken ik tot deze groep. In de categorie godsdienst breng ik onder: de acta van de synode van Dordrecht, de geschiedenis van het concilie van Trente, piëtistische geschriften en uitingen van persoonlijk geloof. Uitgaven waarbij de literaire vormgeving zich nadrukkelijk als zodanig presenteert, vormen de derde categorie. Deze indeling is voor mij overigens voornamelijk | |
[pagina 140]
| |
een hulpmiddel bij de presentatie van mijn gegevens. Ze kan niet al te strikt doorgevoerd worden. Politiek en religie werden in de jaren voor en tijdens het Twaalfjarig Bestand voortdurend in de geschriften met elkaar in verband gebracht, vaak bovendien in een literaire vorm. | |
PolitiekAert van Meurs wordt door Harline in zijn Pamphlets, printing, and political culture in the early Dutch republic uit 1987 gerekend tot de belangrijkste pamflettendrukkers.Ga naar eind6. De statistische methode die hij heeft gevolgd levert eenzelfde beeld op als ik met behulp van de STCN-lijst kan schetsen. Uit zijn tabel blijkt een hevige toename in de produktie van pamfletten in de jaren 1617-1626 met als absoluut topjaar 1618. Juist in deze periode verschijnen er bij Meuris maar liefst 88 paskwillen. Zijn produktiefste jaren zijn 1619 en 1621. Men behoeft niet eens een groot kenner van de vaderlandse geschiedenis te zijn om te kunnen bevroeden welke gebeurtenissen deze grotere produktie hebben veroorzaakt: de discussies over de afloop van het Bestand in 1621 en in 1619 de binnenlandse godsdiensttwisten en de tragedie rond Oldenbarnevelt. Op Meurs' verzoek om de ‘sententie gepronuncieert aan de geexecuteerde in den persoon van Mr. Johan van Oldenbarneveldt, geweesen advocaet in de provincie van Hollandt’ met octrooi te mogen drukken, werd niet geheel voldaan. Twee andere drukkers, de landsdrukker Hillebrant Jacobsz en Louis Elzevier, hadden ook een dergelijk verzoek gedaan. Hierop besloten de Staten tot een compromis: Elzevier kreeg octrooi op de Franse tekst, Hillebrant Jacobsz op de tekst in de ‘Nederlantsche spraecke’ en aan Aert Meurs werd ‘consent ende octroy geaccordeert’ (...) ‘omme voor den tyt van twee jaeren naestcomende de sententie alleene te mogen drucken ende uytgeven in de Latynsche spraecke’.Ga naar eind7. Dat is ook gebeurd (drie issues: Knuttel 2911; Knuttel 2888, 2918, 2918a en Knuttel 2923). De politieke onderwerpen die in de pamfletten van Meuris' pers aan de orde komen, hebben alle zonder uitzondering een godsdienstig vertrekpunt. De bezorgdheid over de lotswisseling in de protestantse zaak komt elke keer tot uitdrukking, zowel in een pamflet uit 1618 waarin een ooggetuigeverslag wordt gegeven van de zogenaamde defenestratie te Praag, als in de pamfletten die betrekking hebben op de politiek van Jacobus I van Engeland. Ook de publikaties uit 1621 die de hervatting van de oorlog met Spanje bepleiten, doen dat. Ik geef van elke soort een voorbeeld. De familie Huygens kan bij elk van deze teksten een bemiddelende rol hebben gespeeld. ‘Copie van twee brieven gheschreven wt Praghe den 21 ende 28 may anno 1618’ luidt de titel van een pamfletje dat zonder aanduiding van jaartal op de titelpagina bij Aert Meuris is verschenen (Knuttel 2499). De eerste brief is ondertekend met initialen. Onder de tweede brief zijn deze aangevuld tot ‘V.L. Vriendt Iaecques Hoefnaghel’. In het exemplaar dat ik gezien heb, is de achternaam van de auteur met inkt doorgehaald. Dat is ook gebeurd met de naam van de geadresseerde ‘Sr. Du Bois’. Philibert du Bois werkte sedert het einde van de zestiende eeuw als vertaler ten behoeve van de Staten-Generaal in Den Haag.Ga naar eind8. Jacques Hoefnaghel was een volle neef van Constantijn Huygens, een zoon van de beroemde miniaturist | |
[pagina 141]
| |
1. Kopie van twee brieven (KB pamflet 2499)
Joris, die een broer was van Susanna Hoefnaghel, Huygens' moeder.Ga naar eind9. De genoemde brieven zijn zeer vroege verslagen van de gebeurtenissen die te Praag het begin vormen van de Boheemse opstand. Min of meer particuliere brieven worden via de drukpers vermenigvuldigd om in de behoefte aan nieuws te voorzien. Het contact tussen de ontvanger van de brief en de drukker van het pamflet, zou kunnen hebben gelopen via de familie Huygens. Mijn tweede voorbeeld. Uit brieven gewisseld tussen Constantijn Huygens, zijn ouders en zijn broer Maurits weten we dat het lot van de protestantse vrijheidsstrijders in Bohemen en de Palts de familie zeer bezighield. Ook de Engelse politiek op dit punt wordt meermalen besproken.Ga naar eind10. Zo schrijft moeder Huygens in 1624 aan haar zoon die dan wederom in Engeland is: ‘Wy verblyden ons vast met de goede tydingen, die aen de Coninginne geschreven syn van den prince, maer als myn heeren de Staeten daer voor der tyding af hebben, dan sullen wy ons noch meer verblyden. Dien brief gaet nu in druck wt; Jacobus moet nu syn woort vast houden, als ick hope dat hy sal.’Ga naar eind11. De genoemde druk verscheen bij Meuris (Knuttel 3520). Al veel eerder had Van Meurs de mening van Jacobus I via zijn drukpers verspreid. In 1618 namelijk drukte hij een Latijnse en een Nederlandse versie van de rede die George Carleton op 5 november 1618 in de vergadering van de Staten-Generaal had gehouden (Knuttel 2716). Constantijn Huygens was met deze bisschop teruggereisd uit Engeland. Carleton was een der Engelse afgevaardigden naar de Dordse Synode. Het derde voorbeeld betreft de commotie in 1621 over de vraag wat er moest ge- | |
[pagina 142]
| |
2. Oostende (KB 3094 C 23)
beuren na afloop van het Bestand. Bij Van Meurs verscheen in 1621 de Propositie die de ambassadeur Peckius had gedaan (Knuttel 3187, 3187a). Hij drukte een pamflet met de programmatische titel: Het lof vanden oorloghe boven den Spaenschen Peys (Knuttel 3216). Ook kwam bij hem van de pers een dik boek geschreven door Philippe Fleming dat de titel draagt: Oostende vermaerde, gheweldighe, lanckduyrighe, ende bloedighe belegheringhe, bestorminghe ende stoute aenvallen: mitsgaders de manlijcke, cloecke ende dappere teghenweer ende defensie by den belegerden meer dan drie volle jaren langh cloekmoedelijcken ghedaen, inde jaren 1601, 1602, 1603 ende 1604 (KB 3094 C 23). De titelpagina is opgesierd met een afbeelding van twee strijdende leeuwen bij de stad onder de veelzeggende spreuk ‘Huyden mijn, Morgen dijn’. Het boek zelf is verlucht met portretgravures van de kolonels der regimenten die Oostende hadden verdedigd. Onder hen Frederik van Dorp, naast wiens weduwe en kinderen de familie Huygens in 1614 was komen wonen. Ook vrienden en bekenden als Daniel de Hertaing, Sir Francis Vere en Charles vander Noot worden erin afgebeeld. In 1621 heeft dit boek duidelijk argumentele waarde gehad voor diegenen die na het Bestand opnieuw in oorlog wilden gaan met Spanje. De overgang naar de volgende categorie maak ik met Jan van Brederode's Wederbloeyende Lely uit 1621 (Knuttel 3273). De titelprent heeft als onderschrift de bekende regels uit het Hooglied: ‘Als een Lely onder de Doornen, Soo is mijn Vriendinne onder de Dochteren’. De identiteit van deze vriendin wordt duidelijk in de afbeelding. We zien de Hollandse tuin met daarbinnen een bloeiende oranje-boom om de stam waarvan zich een lelie naar boven windt. Een duidelijk voorbeeld van een bijbelse vergelijking in een politieke contekst. | |
[pagina 143]
| |
3. Weder-bloeyende lely (KB pamflet 3273)
| |
GodsdienstIn 1619 had de landsdrukker Hillebrant Jacobsz van Wouw een verzoek gericht tot de Staten Generaal om ‘de acten, decreten en decisien ende conclusien, die by het Synode Nationael sullen werden gedecreteert ende gearresteert’ te mogen drukken. Ook Aert Meuris deed een dergelijk verzoek. Beide drukkers grepen echter naast de winst. De Staten Generaal besloten dat het drukwerk in Dordrecht zelf moest worden vervaardigd en ze verleenden het octrooi aan Izaak Jans. Canien ‘met zyn consorten, boeckdrukkers tot Dordrecht’.Ga naar eind12. Van Meurs was geen remonstrant. Hij volgt trouw de politiek van Maurits en wordt na 1617 meer openlijk contra-remonstrant, net als bijvoorbeeld ds. Lamotius (en Constantijn Huygens). De vertalingen van Engelse piëtistische geschriften door Johannes Lamotius vormen een substantieel deel van het fonds van Meursius. Tot 1626 verschijnen er vertalingen van werken van: John Dod en Robert Cleaver (1614), Thomas Howes (1618), John Abernethy (1623), John Udall (1623); Paul Baynes (1624) en John Sprint (1625). Na 1625 volgen nog vertalingen van andere werken van Paul Baynes. In zijn dissertatie heeft Op 't Hof Lamotius uitvoerig behandeld. Ik wijs hier alleen op een aantal levensbijzonderheden van Lamotius: zoon van een Zuidnederlander, lidmaat van de Nederlandse gemeente te Londen, predikant van de Waalse en van de Nederlandse gemeente te Den Haag.Ga naar eind13. Zowel Christiaan Huygens als zijn zoon Constantijn hadden veelvuldige en | |
[pagina 144]
| |
4. Historie des Conciliums van Trente (KB 2104 B 4)
vriendschappelijke contacten met uit de Nederlanden afkomstige calvinisten in Engeland. Via een zo'n contact is m.i. waarschijnlijk een fameus boek in het fonds van Van Meurs terecht gekomen: Sarpi's Historie des conciliums van Trente. In de huldebundel voor Zilverberg heeft Theun de Vries deze belangrijke Venetiaan en de betekenis van zijn boek behandeld. Ik verwijs graag naar zijn stuk.Ga naar eind14. Constantijn Huygens was al vanaf zijn studietijd in Leiden zeer bevriend met Cesare Calandrini, de zoon van Jean Calandrini, een rijke koopman en bankier die in Londen de financiële belangen van tal van Nederlanders behartigde. Cesare was na zijn theologiestudie te Leiden vertrokken naar Engeland. Op zijn eerste reis naar Engeland (7 juni 1618 - 2 november 1618) brengt Constantijn een bezoek aan vader Calandrini. In de brief waarin hij hierover mededelingen doet, vertelt hij dat zijn vriend Cesare ook in de stad is gekomen en zijn intrek heeft genomen bij Marcantonio de Dominis, aartsbisschop van Spalato, ‘son symmista’ (of zoals het in een andere brief luidt ‘son maistre confrere’).Ga naar eind15. Daar bezoekt Huygens regelmatig zijn vriend en maakt hij kennis met De Dominis. Calandrini schrijft later vanuit Dordrecht, waar hij de Synode bijwoont, aan Huygens zelfs dat De Dominis een brief van Huygens ontving ‘avec grande demonstrance de son affection envers vous’.Ga naar eind16. Vanuit Londen schrijft Calandrini op 17 juli 1619 aan Huygens dat de aartsbisschop een boek heeft laten drukken over het concilie van Trente, dat door een Venetiaans senator is geschreven.Ga naar eind17. Op 23 oktober 1619 verkrijgt Van Meurs bij de Staten Generaal octrooi op de Nederlandse vertaling van dit boek dat inderdaad in 1621 bij hem verschijnt (KB 2104 B 4).Ga naar eind18. Het komt mij als zeer waarschijnlijk voor dat Meursius hiervoor getipt is door Constantijn Huygens. | |
[pagina 145]
| |
5. Vertalinghe vande eerste Weeck der Scheppinghe (KB 763 D 1)
In de rubriek ‘godsdienst’ horen ook thuis de religieuze gedichten die Constantijn Huygens in 1619 het verschijnen bij Van Meurs: Verclaringh vande XII Artyckelen des christeliicken geloofs (exemplaar Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum 143 L 28) en Christelijcke bedenckinghen over de thien geboden des Heeren (Knuttel 2998). Ook een werkje met de titel Troostelijck ghebedt voor alle aenghevochten, bedroefde ende bedruckte zielen suchtende onder de ghescheurde Christenheyt, voornemelijck inde provincie van Hollandt ende naebuerighe plaetsen uit 1621 (Knuttel 3278) hoort in deze categorie genoemd te worden. Het is van de hand van Victor Rijckelsma, wiens naam we ook tegenkomen in de laatste categorie die ik aan de orde wil stellen. | |
LiteratuurConstantijn Huygens bemoeide zich verregaand met lay-out en oplage van het gedicht dat hij in 1617 schreef op de dood van Maurits van Nassau, de bastaardzoon van prins Maurits. Dat is bekend.Ga naar eind19. Hier wijs ik erop dat Constantijn in een brief aan zijn broer over dit gedicht de uitgever met alleen de voornaam aanduidt.Ga naar eind20. Een aanwijzing dat de gebroeders Huygens Van Meurs kenden. Ook over de druk van Constantijn Huygens' eerste verzamelbundel Otiorum libri sex uit 1625 is zeer veel bekend. De drukgeschiedenis van deze bundel hoop ik binnen niet al te lange tijd te kunnen publiceren in de inleiding op de historisch-kritische editie van zijn Nederlandse gedichten tot 1625. Graag leg ik nu een aantal andere literaire werken uit het fonds van Van Meurs | |
[pagina 146]
| |
op tafel. Ik begin dan toch weer bij Huygens. In een verzamelbundel met handschriften van hem over van alles bevindt zich een aantekening met de volgende inhoud: De Weke der scheppinge van W. de Saluste heere van Bartas, vertaelt door Wessel vanden Boetzeler Vrij-heere van Asperen etc. Deze tekst noteerde Huygens gecentreerd alsof het een ontwerp voor de titelpagina betreft.Ga naar eind21. De vertaling verscheen in 1622 bij Aert Meuris. Het werk bevat lofdichten van Constantijn Huygens, uiteraard zou men zeggen, en van diens literaire vrienden Daniel Heinsius, Anna Roemers, I.V.V. (Joost van Vondelen). Een prominente plaats in het voorwerk wordt ingeruimd voor maar liefst drie gedichten die ondertekend zijn met D.S. Ook de reeds genoemde Victor Rijckelsma draagt een sonnet bij tot lof van Bartas en ‘Den Heer van Asperen’ (KB 763 D 1). Rutger Wessel de zevende vrijheer van Asperen en Merwede (1562-1632) heeft een bescheiden plaatsje gekregen in de literatuurgeschiedenis met de genoemde vertaling van Du Bartas, maar ook met een Franse bundel Meditations Chrestiennes sur trois Pseaumes du Prophete David. In zijn eigen tijd was zijn naam echter bekender. In de Inwydinghe vande Neerlandtsche Academie te Amsterdam in 1617 wordt hij als een der weinige dichters buiten Holland genoemd. Van P.C. Hooft is een brief uit 1615 aan Van Asperen overgebleven.Ga naar eind22. Interessant en aardig is ook een puntdichtje van Petrus Scriverius ‘Aen den seer Eedelen ende Ghestrengen Heer HEER WENCESLAUS Baroen van Asperen etc.’ dat ik hier graag citeer omdat het op geestige wijze Van den Boetzelaers levensloop samenvat: Vergeeft, manhaftich Heldt, vergeeft mijn dese reden;
Dat ghij soo meenich jaer de paerden hebt beschreden
Dat acht ick maer niet veel. Nu dat ghij zijt bedaert
En Pegasus u voert, nu sit ghij eerst te paerdt.
Door een ongelukkige val van zijn paard kon de baron niet langer de functie van ritmeester vervullen en wijdde hij zich geheel aan zijn bestuurlijk werk in de Staten Generaal en aan de poëzie. Scriverius schrijft dit epigram op hetzelfde blad papier dat hij met een lofdicht van Van Boetzelaer erop via Petrus Bertius had ontvangen.Ga naar eind23. De heren kenden elkaar. Van Boetzelaer had in Leiden gestudeerd. Via Petrus Bertius zal Wessel vanden Boetzelaer in contact gekomen zijn met D.S., de lofdichter met de meeste gedichten. D.S. is namelijk Dionysius Spranckhuysen, leerling van Petrus Bertius aan het Statencollege te Leiden en nadien in 1609 beroepen als predikant in Asperen, waar de baron het collatierecht bezat. Ook Victor Rijckelsma studeerde te Leiden bij Bertius.Ga naar eind24. Het zou mij niet verbazen als hij via het lofdicht voor de Du Bartas-vertaling met zijn eigen werk in Van Meurs' fonds was opgenomen. Zijn Landwinninge ofte Loff van de Beemster dateert namelijk net als zijn Wilde eenden-iacht ofte Beschrijvinge vande Hollandsche Vogelkoyen (eerste druk 1621 KB 767 C 75, herdruk 1622 KB 767 C 74) en het al eerder genoemde Troostelijck Ghebedt uit dezelfde tijd. Vooral de Wilde eenden-iacht verdient nadere bestudering. Het heeft een hoog literair gehalte, kent tamelijk veel mythologische beeldspraak en het is, naar het mij voorkomt misschien wel bedoeld als allegorie voor de gang van zaken tijdens de godsdiensttwisten in Holland. Dit dient nog nader onderzocht. Op de valreep noem ik tenslotte een auteur uit het fonds van Van Meurs die ook afkomstig is van het Leids Statencollege en die wel de literatuurgeschiedenis heeft gehaald: Jacob | |
[pagina 147]
| |
6. Wilde eenden-iacht (KB 767 C 75)
Westerbaan.Ga naar eind25. Van hem verschenen in 1624 Minnedichten (KB 199 C 18) en een satyre die een navolging genoemd kan worden van Huygens' Costelick Mall, Sic soleo amicos, satyra, ofte 'tnood-saeckelick mal (KB 759 B 17). | |
ConclusieIk heb geprobeerd enkele verbanden aan te geven tussen onderdelen uit het fonds van de drukker/uitgever Aert van Meurs. Slechts enkele plekken heb ik duidelijk kunnen invullen omdat ik inderdaad voor die stukken kon beschikken over voldoende stof. Ik heb hoop ik, duidelijk gemaakt dat het fonds van Van Meurs enige samenhang vertoont. In het eerste kwart van de zeventiende eeuw waren er in Den Haag drie drukkers actief: Hillebrant Jacobsz. van Wouw, de officiële drukker van de Staten, Henricus Hondius, die voornamelijk plaatwerk afleverde en Aert van Meurs.Ga naar eind26. De zekere mate van homogeniteit in het fonds van de laatste zou pragmatisch gesproken verklaard kunnen worden uit het gegeven dat er voor dit soort particulier drukwerk nauwelijks een andere drukker was te vinden. De nu gegeven samenhang in het fonds vindt dan toch zijn verklaring in de groepering die voor zijn pers schreef. En als we deze groep onder één noemer willen brengen, wordt het een breuk met onder de streep: contra-remonstrant, hoog opgeleid, vaak een hoge positie bekledend in kerk of maatschappij. De familie Huygens kan voor deze groep model staan. |
|