De Zeventiende Eeuw. Jaargang 8
(1992)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| ||||||||
Johan van Beverwijck als ‘instituut’
| ||||||||
[pagina 100]
| ||||||||
chitecten en artsen. Anders dan men misschien zou verwachten, houdt B geen technisch betoog voor ingewijden in de anatomie, maar toont hij met medische argumenten aan dat de gehele maatschappij niet meer om de geneeskundige wetenschap heen kan.Ga naar eind5. In zijn tijd bekeek menigeen het artsenvolkje met scepsis en B heeft ook bij andere gelegenheden geprobeerd op retorische wijze een lans te breken voor zijn professie, bijvoorbeeld in Lof der Chirurgie (1635) en in Lof der geneeskonste (1641), een nogal fel commentaar op Montaignes paradoxale aanval op de medische stand.Ga naar eind6. Hoewel hij zijn vak dus met verve verdedigt, hanteert B geenszins de botte bijl. Integendeel, zijn geschriften kenmerken zich door een zorgvuldige onderbouwing van zijn standpunten. Met een enorme belezenheid citeert hij uit Griekse, Romeinse, Arabische of meer contemporaine geneeskundige werken en waar het hem te pas komt grijpt hij bovendien naar geschiedkundige kronieken en biografieën, verhalen en beroemde gedichten en de bijbel. Hij vergelijkt alle gegevens minutieus met elkaar en met zijn eigen waarnemingen. Bij onopgehelderde medische kwesties aarzelt hij niet in subtiele bewoordingen zelf een oordeel te formuleren en dat aan collega's voor te leggen. In het beneden te bespreken Steen-stuck verdedigt B deze werkwijze expliciet: Want ick en wil onder 't getal niet wesen van de gene, die, gelijck het een schaep het ander, alleen volgen 't gene voor gaet, [...] en, sonder eenigh ondersoeck, toe-staen al wat de Oude ons na-gelaten hebben. Wel is waer, dat wy de Oude schrijvers, daer van ons soo vele treffelicke leeringen toe-komen, die eer en danckbaerheyt schuldigh zijn: maer sulcx moet even-wel soo verre niet gaen, dat wy daerom met sommige zouden seggen, liever te willen met de Oude misschen, als met de Nieuwe schrijvers wel gevoelen. [...] My en behaegt niet in yemants woorden te sweren, maer de waerheyt alleen voor oogen hebbende, alles vryelick te ondersoeken.Ga naar eind7. Zoals nogal wat Nederlanders behoorde B tot de ‘modernisten’ onder de 17de-eeuwse artsen. Zelf gepromoveerd aan de vooruitstrevende universiteit van Padua, had hij oog voor nieuwe ontwikkelingen en droeg hij met eigen experimenten een steentje aan de medische wetenschap bij. Als erkend anatomiedocent had hij daar natuurlijk alle kans toe. Zo verrichtte hij sectie op het lichaam van zijn zoon, om te concluderen dat een sterk vergrote lever de oorzaak van diens verstikking was geweest.Ga naar eind8. In de rol van chirurg opende hij levende lijven, op zoek naar stenen in nieren of blaas, die hij niet zelden succesvol verwijderde. Dergelijke operaties beschreef hij in het Steen-stuck (1638), een verhandeling die zijn neus voor het nieuwe goed weergeeft. Sinds de publikatie van de anatomische afbeeldingen door Vesalius (De humani corporis fabrica, 1543), waren er voor de geneeskunde stormachtige tijden aangebroken. In 1628 beschreef Harvey de bloedsomloop (Exercitatio anatomica de motu cordis et sanguinis in animalibus). Descartes sloot zich in zijn Discours de la méthode (1637) bij hem aan, maar de medici onderschreven de ontdekking toen nog niet. De reeks van openlijke erkenningen werd ingezet door B. In 1638 zond hij Harvey De renum et vesicae calculo, later vertaald als het Steen-stuck. Daarin stelde hij op basis van Harveys stellingen zelf een theorie over de nierfunctie op.Ga naar eind9. Gesterkt door eigen waarnemingen ontkende B opvattingen van Erasistratus, Averroës, Galenus, Hippocrates en anderen. Tevens formuleerde hij, na een vergelijkende discussie met allerlei bronnen, hypotheses over de samenstelling van de stenen en de oorzaken van de ‘graveel’kwalen. | ||||||||
[pagina 101]
| ||||||||
Harvey antwoordde dat hij de verhandeling met plezier gelezen had en moedigde de Dordtse arts aan zijn experimenten voort te zetten. Uit B's correspondentie blijkt dat ook andere vakgenoten het Steen-stuck bij de discussie over Harveys opvattingen betrokken, al was het maar omdat B hun het boekje zelf toezond! Overigens werd met de Dordtse steun het pleit van de bloedsomloop nog niet meteen gewonnen, maar het Steen-stuck droeg wel bij tot de doorbraak van Harveys opvattingen. Zo raakte de Leuvense hoogleraar Plemp, eerst fel tegenstander, door B's bewijsvoering overtuigd van de nieuwe leer.Ga naar eind10.
Harveys ontdekking was er slechts één uit een lange reeks. Uiteindelijk zou de medische wetenschap niet langer vasthouden aan de klassieke visie op de spijsvertering en de aanmaak van het bloed, zoals die vooral door Galenus geijkt was. Bij B zelf is daar nog geen sprake van: zonder fundamentele argwaan schuift hij de nieuwe ontdekkingen in in de traditionele leer van de vier humeuren. Met het Steen-stuck is dan ook zijn belangrijkste bijdrage aan de theorievorming besproken. Maar eigenlijk is de Dordtse arts bekender om zijn meer op de medische praktijk gerichte Schat der gesontheyt (SG, 1636), Schat der ongesontheyt (SO, 1642) en Heel-konste (H, 1645). Dit trio kan gelden als B's ‘verzameld werk’. Hier laat hij zich in zijn volle gewicht als ‘instituut’ kennen. In de eerste plaats heeft hij duidelijk als doel gehad een complete gezondheidsleer neer te schrijven voor een groter publiek dan enkel ingewijden. We krijgen een overzicht van B's kennis en opvattingen, vergezeld van allerlei praktische adviezen en recepten. Het blijft echter niet bij droge voorlichting: al naar gelang het onderwerp wordt het betoog gelardeerd met talloze anekdoten uit even zovele bronnen en met verzen van Cats. Bovendien passeren nogal wat voorvallen uit B's dagelijkse praktijk de revue. Nu zou deze medische encyclopedie nooit zo bekend zijn geworden als B zijn oorspronkelijke plan gevolgd had. Net zoals hij het Steen-stuck eerst in het Latijn had geschreven, was hij voornemens de SG in de taal van de geleerden te publiceren, maar zijn vriend Cats voorkwam dit. Wilde de dokter werkelijk een groter publiek bereiken, dan moest hij de eigen landstaal gebruiken, betoogde hij. B ging in op Cats' suggestie,Ga naar eind11. onder de voorwaarde dat de dichter de buitenlandse, meest Latijnse, citaten in Nederlandse verzen om zou zetten, want ‘[...] mijne Geest [is] niet tot de Poësy geboren [...]’.Ga naar eind12. Cats, voor B de ‘Nederlandse Homerus’, deed meer dan vertalen van de Latijnse passages: hij maakte voor elk hoofdstuk uit de SG ook een apart gedicht. Daarin vatte hij de kern van het betoog moraliserend samen en beval hij keer op keer Van Beverwijck als autoriteit bij het publiek aan. Wel aen dan, Hollants volck, leert na den regel leven,
Hier is dat u ontbrack, in onse Tael geschreven,Ga naar eind13.
roept hij in de Voor-reden van de SG uit en B zelf besluit het voorwoord met gepaste trots: De welcke [nl. de kunst om gezond te leven] alsoose van niemant oyt in onse Tale beschreven is, soo sullen wy hier den eersten steen leggen, en anderen een spoor geven, om ten dienste van onse landtsluyden yet beters in 't licht te brengen.Ga naar eind14. De samenwerking tussen de medicus en de raadpensionaris werd in mindere mate in SO en H voortgezet.Ga naar eind15. | ||||||||
[pagina 102]
| ||||||||
In de loop der jaren verschenen nogal wat herdrukken, waarbij regelmatig nieuw werk toegevoegd werd. Blijkbaar had B een gat in de markt gevonden. Naast de beschikbaarheid van een complete huisapotheek in de Nederlandse taal, lijkt me nog een factor verantwoordelijk voor dit succes: de systematiek die aan het geheel ten grondslag ligt. B heeft een stabiele visie op het thema ‘ziek of gezond’ en presenteert die op weloverwogen wijze. Hij hamert erop dat men gematigd en sober moet leven om ziekten te voorkomen en ervan te herstellen. Zijn waardering van nieuwe ideeën zette intussen nog niet meteen zijn geloof in ‘het Galenische systeem’ op de helling. Dientengevolge relateert hij oorsprong en genezing van alle kwalen aan de leer van de vier elementen en macro- en microkosmos. Dat deel van het publiek dat hierbij slechts de klok hoort luiden, wordt op weg geholpen door de heldere uiteenzetting van het systeem aan het begin van de SG.Ga naar eind16. Waar hij het nodig acht, bijvoorbeeld bij de uiteenzetting over verschillende soorten geneesmiddelen in de SO,Ga naar eind17. recapituleert Van Beverwijck de kern ervan. Bovendien verwijst hij voor nadere toelichting op bepaalde problemen vaak naar andere delen van zijn eigen werk. Overigens lijkt me ook deze laatste truc bijgedragen te hebben aan de bevestiging van zijn autoriteit! Zo kon men B uit de kast trekken in de strijd tegen de kleine ongemakken van het leven als wratten, eksterogen, hoofdpijn en de ‘nok’ (de hik). Tevens kon men zich laten adviseren over bijvoorbeeld aderlating, purgatie, zwangerschap en dieet. Zware kwalen schuwt B evenmin: hij behandelt dodelijke ziekten als kanker, tering en ‘watersucht’ en gaat uitvoerig in op de ‘blauwschuit’ (scheurbuik). Onder de meer psychische aandoeningen treffen we uiteraard de melancholie aan. Uit het Steen-stuck bleek dat B de vakliteratuur kende en respecteerde, maar er anderzijds niet voor terugdeinsde een eigen mening te formuleren. Dit gegeven loopt als een rode draad door zijn gehele oeuvre. Ik zal daarvan nu nog twee voorbeelden bespreken. Het eerste behelst de Inleydinge tot de Hollantsche genees-middelen.Ga naar eind18. Vanuit de stelling dat ‘elck Landt genoegh heeft, tot onderhoudt van het Leven ende de Gesontheyt der Inwoonders’,Ga naar eind19. betoogt B dat God Holland in ruime mate voorzien heeft van planten en kruiden om de hier voorkomende ziekten te verhelpen. Hollandse geneesmiddelen bezitten bovendien voordelen boven uitheemse: de werking ervan is beter bekend, men hoeft minder beducht te zijn bedrogen te worden bij de aankoop ervan en ze zijn veel minder duur dan wat van ver gehaald moet worden - de Hollandse koopman verloochent zich niet! In de rest van zijn werk bevestigt B deze principes keer op keer bij de beschrijving van recepturen: zo wijst hij er op dat meibloemen volop in het Haagse Bos groeien en dat paardebloemen te prefereren zijn boven ‘Endivye ende Cichoreye’ omdat ze bij ons in het wild groeien. Terecht vat Cats samen: Dan, al treft ons sieckt' en pijn,
Gantsch het Lant is medicijn.Ga naar eind20.
Een tweede voorbeeld van de manier waarop B een eigen standpunt bepaalde, brengt mij terug bij de discussie over theologische vraagstukken die ik al aan het begin van dit artikel aanstipte. Opnieuw is hier het eindpunt van het leven in het geding, nu niet als theoretische kwestie maar ten gevolge van een terecht gevreesde | ||||||||
[pagina 103]
| ||||||||
ziekte: de pest. Onze gewesten werden bijvoorbeeld in 1636 geteisterd door een epidemie en B zelf overleefde er in Italië een aanval van.Ga naar eind21. De medische wetenschap tastte hier nog grotendeels in het duister en alom stelde men hogere machten verantwoordelijk voor de epidemieën. Over ‘de Gave Gods’, de bijnaam van de pest, werd door theologen en medici veel gediscussieerd. Door de epidemie van 1636 kreeg B het zo druk dat hij ontslag nam als stadsarts. In hetzelfde jaar mengde hij zich in het debat met een Kort bericht om de Pest voor te komen.Ga naar eind22. Het typeert B's werkwijze dat hij hier met nadruk ook spreekt over natuurlijke oorzaken van de ziekte en haar niet alleen ziet als een straf van God. Weliswaar kan God de pest zenden, maar de werkelijke ontsteking in het lichaam vindt door natuurlijke factoren plaats. Hij wijst ook op het besmettingsgevaar en fulmineert tegen de mening dat men niets tegen de ziekte kan of mag ondernemen omdat God het lot van de mens totaal in handen heeft. Geloof in de predestinatie mag niet leiden tot een passieve houding: men dient er wel degelijk voor te zorgen zo min mogelijk kans op besmetting te lopen. Zoals gewoonlijk omlijst B zijn standpunt met allerlei citaten, maar de boodschap is onmiskenbaar. Nu hij de ziekte binnen menselijk bereik heeft gebracht door te wijzen op de aardse aspecten ervan, grijpt de medicus uiteraard zijn kans geneeskundige adviezen te verstrekken. Als altijd passen deze keurig in zijn systeem. Hij doet aanbevelingen op precies die zes gebieden die in SG de grondslag van zijn uiteenzettingen vormen: de passies oftewel de bewegingen des gemoeds, de toestand van de lucht en verder voeding, inspanning, slaap en stoelgang. Kenmerkend is ook dat de arts hier zijn ervaring in de schaal legt: de adviezen zijn uitzonderlijk praktisch. Men moet zo min mogelijk angst voor besmetting hebben, omdat door melancholie de vatbaarheid daarvoor wordt vergroot. Ook hygiëne is belangrijk. De lucht moet zo schoon mogelijk gehouden worden en het is dus bijvoorbeeld onverstandig de graven van pasgestorvenen open te laten liggen: de stank in de kerk kan de gemeente zelfs onder de preek besmetten! Eigenlijk is het beter tijdens een epidemie de doden buiten de kerk ter aarde te bestellen. Ook deze gevoelige kwestie wordt uiteraard weer ruim van bewijsplaatsen voorzien. Ik zal hier niet alle opmerkingen over voeding, rust en dergelijke samenvatten. Het komt erop neer dat men alleen maar zo gelijkmatig en verstandig mogelijk kan leven, omdat er niet echt een medicijn tegen de pest bekend is. Uiteraard moet men ook godvruchtig zijn, de eerste oorzaak van de pest blijft immers Gods straf. Overigens stond B met zijn pestbericht niet alleen: uit andere brochures blijkt eveneens dat de medici zich niet langer neer wensten te leggen bij de onontkoombare dood door de Gave Gods. Voor praktische maatregelen kon men dus bij verschillende schrijvers terecht, maar ik heb wel de indruk dat weinigen de ziekte zo volledig inpassen in het geheel van hun medische opvattingen als B.Ga naar eind23.
B treedt in zijn geschriften naar voren als een belezen, geleerd en verstandig man. Met het drietal SG, SO en H heeft hij in feite een medisch monument voor zichzelf opgericht. Uit de vele lofdichten voor hem en zijn uitgebreide correspondentie blijkt dat zijn tijdgenoten deze arts als een serieuze vakman zagen, met wiens mening terdege rekening gehouden moest worden. Zelfs in 1768 nog beschrijft Laurence Sterne hem in zijn Sentimental journey als ‘grave and learned’.Ga naar eind24. | ||||||||
[pagina 104]
| ||||||||
Al met al zie ik voldoende redenen om te spreken van een ‘geneeskundig instituut’, men zou kunnen zeggen een 17de-eeuws ‘medisch centrum west’. Het lijkt het me de moeite waard te bekijken of B's invloed ook verder strekte dan het medische vlak. Ik heb de indruk dat zijn visie op de mens vooruitstrevender was dan die van bijvoorbeeld Cats of Huygens, met name waar het de positie van de vrouw en de inheemse bewoners van West- en Oost-Indië betreft.Ga naar eind25. Of hij ook hiermee school maakte, zou een interessante vraag voor verder onderzoek zijn. | ||||||||
[pagina 105]
| ||||||||
Gebruikte literatuur
| ||||||||
[pagina 106]
| ||||||||
|
|