De Zeventiende Eeuw. Jaargang 8
(1992)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
De Schadt-Kiste Der Philosophen Ende Poeten (Mechelen 1621):
| |
Het Mechelse rederijkersfeestHet was de organisatoren duidelijk ernst met deze minutieus voorbereide en groots opgezette manifestatie, die nog maar weinig had te maken met de meer lokaal gerichte feestactiviteiten die de in troebeler tijden sterk verarmde rederijkerskamer tot dan toe had ontplooid.Ga naar eind6. Het gebeuren richtte zich expliciet tot ‘de gheesten altemael, Die roeren Redenrijck in Neder-duytsche tael’ en het ‘Mechels pleyn’ als strijdperk voor poëten werd bewust niet alleen voor kamers uit de omliggende steden opengesteld maar ook voor gildebroeders en particuliere inzenders uit ‘menich Stede wyt’ en zelfs uit ‘t'gansche Nederlant’.Ga naar eind7. Het samenhorigheidsbesef dat uit een dergelijke bepaling spreekt, was in die periode nog duidelijk aanwezig, niet alleen in artistieke maar ook in politieke en religieuze milieus.Ga naar eind8. Om zich van een dergelijk breed deelnemersveld verzekerd te weten bepaalden de initiatiefnemers dat bijdragen eventueel konden worden toegestuurd terwijl er ook prijzen ‘voor t'verr'ste comen oft senden’ werden uitgeschreven.Ga naar eind9. Dat de Mechelse rederijkerskamer met deze maatregelen ook haar doel heeft bereikt, wordt in het boekwerk dat later naar aanleiding van het feest werd samengesteld, herhaaldelijk en met gepaste trots aangehaald.Ga naar eind10. Niet minder dan achtentwintig genootschappen en negen particulieren uit Brabant, Vlaanderen, Holland, Zeeland en het prinsbisdom Luik hebben met één of meer bijdragen op de uitnodigingskaart gereageerd;Ga naar eind11. samen dongen zij met een drietal intreden, zestien blazoenen, een honderdtal refreinen en ongeveer evenveel liederen mee naar de uitgeloofde prijzen. Het is niet duidelijk hoeveel kamers en particulieren op het eigenlijke feest aanwezig zijn geweest; wellicht hebben alleen | |
[pagina 76]
| |
inzenders uit de omliggende steden zich op drie mei in de Dijlestad gemeld.Ga naar eind12. Daar werden de feestelijkheden, die vermoedelijk enkele dagen in beslag hebben genomen, afgesloten met de opvoeringen van het treurspel Porphyre en Cyprine van de deken van de kamer, Johannes Thieuillier, en van het Esbatement Van vier personagien van de Mechelse factor, Hendrick Fayd'herbe.Ga naar eind13. De gepresenteerde werken werden niet meteen beoordeeld maar in de daaropvolgende maanden voorgelegd aan kamergenoten uit Brussel, Vilvoorde en Antwerpen opdat ‘aent oordeel nit int minst en sou gebreken’.Ga naar eind14. De uiteindelijke prijsuitreiking had in de herfst van 1620 met de opvoering van een ‘Present Spel’ te Brussel en te Antwerpen plaats.Ga naar eind15. De kamers uit deze naburige steden hadden immers het Mechelse ‘Feest soo heerelijck met staet (...) besocht’ dat de inrichtende kamer zich verplicht voelde ‘Om speel-wijs hennen loon elck in hen Stadt te geuen’.Ga naar eind16. Bovendien hadden de Antwerpse en Brusselse deelnemers ruim twee derde van de totale prijzenpot in de wacht gesleept. De andere kamers lagen te ver af om hen ‘seluer metter daet’ hun ‘Prijsen soo te draeghen.Ga naar eind17. Het bezoek aan Antwerpen heeft zijn sporen nagelaten in het rekeningenoverzicht van de Antwerpse kamer de Olijftack; daarin werd in 1620 de som van 33 ponden ingeschreven voor het ‘beschencken van die van Mechelen, soo Dekens ende Princen, Facteurs als personagien, int overbrengen vande prysen, blasoenen ende refereynen’.Ga naar eind18. Dit relaas over het Mechelse rederijkersfeest is vooral gebaseerd op gegevens uit het in 1621 gepubliceerde boek De Schadt-Kiste Der Philosophen Ende Poëten. Na de feestelijkheden werden de toegestuurde bijdragen met andere teksten die op het feest betrekking hadden, persklaar gemaakt en als een lijvig boekwerk in groot formaat op de markt gebracht. De uitgave die vaak in de vorm van een luxueus ingebonden presentexemplaar bewaard is gebleven,Ga naar eind19. werd voorzien van een uitvoerige opdracht aan de Mechelse stadsmagistraat die de onderneming royaal had gesubsidieerd.Ga naar eind20. | |
Een initiatief van deken ThieuillierDe belangrijkste initiatiefnemer van het ‘Blasoen-Feest’ was de bedrijvige literator, organisator en deken van het gilde, Johannes Thieuillier.Ga naar eind21. In 1617 had de Mechelse stadsmagistraat in overleg met het kapittel van de metropolitane Kerk deze getalenteerde Antwerpse zilversmid aangetrokken om met twee van zijn collega's en hun knechten ‘eene Silvere kasse, ter eeren van Sinte Rombout’, de Mechelse stadsheilige, te vervaardigen.Ga naar eind22. Thieuillier, die zich nu in Mechelen had gevestigd, werd er lid van ‘De Peoene’ die nog maar enkele maanden tevoren met de toelating van de aartshertogen officieel was heropgericht. Op die manier kon Thieuillier zijn vroegere activiteiten bij de Antwerpse Violieren voortzetten: hij was er o.m. ‘prince der personagien’ geweest, had er de schitterende meiïntreden mee verzorgd en was ook de auteur van enkele niet meer bewaarde kluchtige spelen.Ga naar eind23. Thieuillier was niet alleen het brein achter het Mechelse blazoenfeest, maar nam ook, met zijn mededeken Blomsteen, de verantwoordelijkheid voor de schitterende uitgave van De Schadt-Kiste Der Philosophen Ende Poeten op zich.Ga naar eind24. In artistiek opzicht paste Thieuilliers initiatief, dat uitdrukkelijk aansluiting zocht bij ‘den ouden Lof, van 'tLant-Iuwielsche seden’,Ga naar eind25. volkomen binnen de in- | |
[pagina 77]
| |
novaties die in die tijd ook in de Antwerpse rederijkerskamers werden ingevoerd.Ga naar eind26. Zo heeft Thieuillier b.v. de idee voor de organisatie van een blazoenwedstrijd gehaald bij zijn Antwerpse kunstbroeders: deze feestvorm werd in 1618 geïntroduceerd door leden van de Olijftak en had sindsdien ook elders in de rederijkersfeestcultuur ingang gevonden.Ga naar eind27. Streven naar vernieuwing blijkt tevens uit de dichtpraktijk van de deken van de Mechelse kamer. Ik verwijs b.v. naar Thieuilliers herdersspel Porphyre en Cyprine dat door Rens als een renaissancistisch, niet-klassiek romanesk spel werd gekarakteriseerd.Ga naar eind28. Vermeldenswaard in dit verband is ook de vreemde ‘Mate’ die door de inrichtende kamer ‘soo voor t'Blasoen als voor t'Refereyn’ werd voorgeschreven: de deelnemende literator had daarbij de keuze uit een verslengte van tien tot dertien syllaben. De ‘Missive’ die de ‘Caerte’ vergezelde, lichtte het voorschrift toe dat kennelijk was bedoeld om geit en kool te sparen; de bepaling had te maken met de ‘questien’ die in die tijd waren gerezen ‘Noopende d oude moeders tael [met tien tot twaalf lettergrepen], en [de nieuwere] Fransche maet [met twaalf tot dertien lettergrepen]’. Om niemand van deelname te weerhouden wenste ‘De Peoene’ in deze discussie geen stelling te nemen en liet de inzenders de keuze om gebruik te maken van de modernere versmaat dan wel te dichten volgens ‘d'oude stijlen’.Ga naar eind29. Toch droeg die oude stijl niet de voorkeur van de Mechelse deken weg: in zijn in poëtologisch opzicht belangwekkende ‘Prologhe’ tot Porphyre en Cyprine maakt Thieuillier wel degelijk een kwalitatief onderscheid: het allegorische personnage ‘Constminnende Hert’ voert er immers het woord in vloeiende vijfvoetige jamben terwijl zijn tegenspeler ‘T'ghemeyn Onverstant’ zich slechts weet uit te drukken in de Brabantse mate, ‘naer d'oude stijlen’.Ga naar eind30. | |
Een rederijkersfeest op de vooravond van het einde van het BestandDe betekenis van het Mechelse rederijkersfeest zou sterk worden gereduceerd, indien de gebeurtenis uitsluitend wordt verklaard vanuit een hang naar vernieuwing binnen de toenmalige rederijkerskringen. Ook de politiek-culturele context in de Nederlanden rond 1620 blijkt een belangrijke rol te hebben gespeeld. De inzendingen werden immers ingezameld op een ogenblik dat men zich in Noord en Zuid boog over de vraag of de oorlog tussen de Spaanse en de Staatse Nederlanden na het Twaalfjarig Bestand (van 1609 tot 1621) al dan niet moest worden hervat. Herhaaldelijk wordt in de Schadt-Kiste gerefereerd aan het Bestand en stellen de teksten dat de huidige vrede de heropbloei van de rederijkerskunst mogelijk heeft gemaakt.Ga naar eind31. Daarbij wordt graag gebruik gemaakt van de bekende topos over de oorlogsgod Mars (deze ‘bloethont fel’)Ga naar eind32. die de opbloei van de kunsten in de weg staat, maar die tijdens het bestand het veld heeft moeten ruimen ten voordele van Rhetorica.Ga naar eind33. Ter illustratie citeer ik de beginverzen uit het ‘Present Spel’ waarin vrouwe Peoene het relaas doet over haar opkomst, neergang en heropbloei: Eerst was ick groot geacht by elck in hooger weerden,
Daer naer wert ick verdruckt duer Mars en deur den nyt
Ghekerkert en geboeyt, veruolcht met roof en strijt,
Wel veertich Iaer oft meer moest ick dit swaer Iock trecken,
Verduldich leet ick al hen plucken en begecken,
Tot dat Iupien in als my had te recht beproeft,
| |
[pagina 78]
| |
En dat hy sach dat ick ter doot toe was bedroeft
Doen bood hy my de hant en ded my weder rijsen:
Door t'minnaers cleyn getal, die deur sijn onderwijsen
My stelden in den stoel voor ellick een ten thoon,
En streelden my soo op dat ick weer ben soo schoon
Als ick oyt heb geweest (...).Ga naar eind34.
Binnen de op dat ogenblik in Noord en Zuid heftig gevoerde discussie over het al dan niet voortzetten van de oorlog, neemt het Mechelse rederijkersfeest een duidelijke positie in. De Peoene wenste met haar groots opgezette artististieke manifestatie (met deelname van kamers uit de beide Nederlanden) de machthebbers ervan te overtuigen om zich voor de vrede uit te spreken. Het duidelijkst vertolkt de kamer deze visie bij monde van haar deken Thieuillier in het ‘Present-Spel’ dat in de herfst van 1620 werd opgevoerd. In de beginverzen memoreert de Peoene er vol trots hoe haar ‘Caerte’ werd uitgezonden ‘Door 'tgansche Nederlant om Constenaers te locken’ maar uiteindelijk dreigt de prijsuitreiking in de war te worden gestuurd door ‘den bloet hont Mars’ die haar en Rhetorica ‘in Cerbrus cot’ wil steken. Op dat ogenblik echter haalt Mercurius ongemeen hard uit naar de woedende oorlogsgod: Myn Vader v gebiet, dat ghy het minste hinder
Dees Nimphen, niet en doet ghy roekeloosen ghast,
Ter wijl ghy selfs noch sit in Ianus Tempel vast,
Al ist dat hier den tyt d'bestant schier bringt ten enden
De Goden, en den tijt die connent soo wel wenden
Dat vrede blijft int lant daer oorlooch schijnt gesaeyt.Ga naar eind35.
En aan het einde van het stuk richt Rhetorica zich tot de verzamelde kamers en spreekt er haar hoop uit op het behoud van de vrede.Ga naar eind36. De in de Schadt-Kiste afgedrukte opdracht aan de stadsmagistraat betekende wellicht dan ook meer dan een galante knieval voor een royale mecenas: de dedicatie richt zich immers met nadruk tot het stadsbestuur als de ‘lieue Vaderen ende Beschermers van 't gemeyn weluaeren’, genoopt ‘tot nootsakelijcken voorstandt vant gemeyn beste’. En de opdracht aan de lezers van het boek besluit met de wens ‘dat de Soet-vloyende Redenconst in dese Nederlanden, door eenen gedurighen vrede ofte bestandt mocht Floreren, tot Godts eeren’.Ga naar eind37. De deelnemende kamers brengen een gelijke visie naar voren en pleiten herhaaldelijk expliciet voor een verlenging van het Bestand. Ik denk b.v. aan de pregnante oproep tot vrede in het ‘Nievw Liedeken’ (een contrafact) van de ‘Balsemblom’ uit Haestrecht: Comt al ghy, Goden, goedertier
Verspreeckt, Mars, d'oorlooghs Godt
Die nu weer naer d'oude manier
Beghindt te keeren tot
Doorloogh met sijn gansche heer kracht
want hy krijght met sijn schilt weer macht
Om te dooden en tot neer slacht
Te brenghen menigh mensch
Naer zijnen lust en wensch.
| |
[pagina 79]
| |
Comt grooten, Godt Iupiter, vroet
Ghebiedt Mars dat hy still'
Blijft ende ons also behoet
Op dat met lust en will'
Elck een mach woonen ongheschendt
In sijn landt daer hy is bekendt
Comt Neptunis en v me wendt
Tot vreed' aen elcken cant
Hier in ons VaderlandtGa naar eind38.
De melodie die bij dit lied hoort, werd wellicht niet willekeurig gekozen.Ga naar eind39. Als wijsaanduiding wordt vermeld: ‘Op de wyse: Pavana de spaenje’. Nog afgezien van het feit dat het woord ‘spaenje’ in deze context mogelijk een beladen betekenis had, werd de melodie in Valerius' Gedenck-clanck (weliswaar uit 1626) gebruikt voor een tekst vol godsbetrouwen bij het bekampen van de vijand.Ga naar eind40. De melodie die dan oorspronkelijk hoorde bij een tekst met een meer strijdend karakter, wordt nu gebruikt voor een liedtekst die pleit voor vrede in het vaderland. Toch kleven er heel wat bezwaren aan deze interpretatie en werd de keuze van de melodie wellicht ingegeven door het plechtstatige danskarakter van de Spaanse pavane; de melodie sluit dan mooi aan bij de functie van de tekst: het ‘Nievw Liedeken’ was namelijk bedoeld om gezongen te worden door leden van de ‘Balsemblom’ tijdens hun ‘acte de présence’ op het Mechelse rederijkersfeest. Of worden we ook hier door ons huidige aanvoelen van de melodie (Matter heeft het over ‘een rustige statige dans’Ga naar eind41.) op het verkeerde been gezet en werd voor het ‘Nievw Liedeken’ gewoon een op dat ogenblik zeer bekende melodie gekozen? Toch vindt men in de Schadt-Kiste andere, meer overtuigende voorbeelden van contrafacten waarbij de nieuwe liedteksten via de gekozen melodie (mogelijk) refereren aan de oorspronkelijke liedtekst. Zo wordt het lied van de ‘Ionghe Lavwerieren’ waarvan verschillende strofen worden ingeleid door het anaforisch geplaatste en wervend bedoelde ‘Comt...’ gezongen op de melodie ‘O Heer wanneer sal comen een vred'samich nieuwe jaer’ terwijl de stokregel van het net daaraan voorafgaande refrein (van dezelfde auteur) luidt: ‘wijsheyt is den bant,, die vrede plant,, in't lant’.Ga naar eind42. Een ander voorbeeld is het lied van dezelfde kamer, geschreven op de melodie van het bekende geuzenlied ‘Maximiliaen de Bossu’.Ga naar eind43. De princestrofe van het nieuwe lied bevat een duidelijke aansporing om het bestand te verlengen (‘Den vrede compt nu seer triumphant, (...) Lang moet hy dueren in Nederlant’).Ga naar eind44. | |
Het aandeel van Rhetorica in het vredesprocesHet rederijkersfeest van ‘De Peoene’ werd tot nog toe in hoofdzaak gesitueerd binnen het debat over oorlog en vrede in de Nederlanden uit de jaren twintig. Het gaat hier slechts om één beperkt betekenisaspect, zij het bijzonder illustratief voor de wijze waarop het Blazoenfeest deelnam aan een discussie uit een bredere culturele en maatschappelijke context. Tot slot zou ik enkele refreinen uit de Schadt-Kiste willen toelichten, meer bepaald omdat ze ingaan op de maatschappelijke relevantie van de rederijkerskunst, in het bijzonder voor deze kwestie over oorlog en vrede. | |
[pagina 80]
| |
Het kernbegrip en sleutelwoord van de refreinen is filosofie of wijsheid, hier in de toen gebruikelijke zin op te vatten als een ethische gerichtheid op het goede, deugdzame handelen. Vergelijk b.v. het uitvoerige drempeldicht uit de Schadt-Kiste waarin vrouwe ‘Philosophie’ stelt: ‘wie my dan verkrijcht, verkrycht stantvaste deucht’. Deugd leidt op haar beurt ‘tot het gemeyn weluaeren’. Samen met haar ‘Suster Poesi’ (deze ‘Constighe manier van spreken’) voert zij immers tot ‘Reden’ die, zo blijkt ook elders uit de bundel,Ga naar eind45. als het opperste goed wordt beschouwd en door Rhetorica (de ‘Reden-Const’) wordt aangebracht.Ga naar eind46. Van hieruit is het uiteraard nog maar een kleine stap om de aangereikte kennis van belang te achten bij het uitstippelen van een beleid, b.v. met betrekking tot oorlog en vrede. In een aantal refreinen wordt deze stap inderdaad gezet. Zo wordt in een refrein het begrip ‘eendrachticheyt’ dat bij de ‘heydensche Philosophen’ hoog in aanzien stond, rechtstreeks op de Nederlandse situatie betrokken en de eerste strofe besluit met de versregels: Dies men wel mach segghen tot Nederlants baten,
Eendracht,, maeckt macht,, vrede sacht,, discoort versmacht.Ga naar eind47.
De raadgeving is onmiskenbaar tot de machthebbers gericht: Soo wie het ghemeyn goet sullen regeren,
Moghen twee leeringhen van Plato niet ontberen,
D'een dat sy der ghemeynt proffijt soecken moeten, (...)
D'ander, dat sy't gheheel lichaem (...)
In weluaert [moeten] besorghen (...).Ga naar eind48.
Een ander voorbeeld ontleen ik aan het refrein dat de ‘Ionghe Lavwerieren’ uit Den Bosch hebben ingestuurd. Daarin wordt ‘wijsheyt’ in één adem vernoemd met ‘wel-sprekentheyt’ als het ‘bequaem richtsnoer’ bij uitstek ‘d'welck vrede can openbaren’. En de eerste strofe sluit af met de opmerkelijke verzuchting: Waer wel-sprekentheyt hier, t'sou Nederlandt baten,
Iae Mars en Bellona sou men versteken,
De waerheyt te seggen en mach men niet laten,
Het lieflijck wel-spreken, can gramschap breken.Ga naar eind49.
Meteen illustreert deze passage de hoge waarde die de kamer aan Rhetorica toekent als factor in het vredesproces. Dat dit inzicht niet alleen de visie van de kamer uit Den Bosch, maar bijvoorbeeld ook van de inrichtende kamer weergeeft, blijkt uit de ‘Prologhe’ tot Thieuilliers Porphyre en Cyprine. Ook daar wordt omstandig aan de hand van verschillende exempla uit de klassieke oudheid de maatschappelijke en politieke impact van Rhetorica gedemonstreerd.Ga naar eind50. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de Schadt-Kiste in 1621 met zoveel nadruk aan de Mechelse stadsmagistraat werd opgedragen. In deze opdracht toont De Peoene zich zeer bewust van het belang van de gepresenteerde wijsheid voor de ‘lieue Vaderen ende Beschermers van't gemeyn weluaeren’ en zij hoopt dat het boekwerk door de stadsvaderen ‘soo werdigh geacht [zou] worden: Als in voorighe tijden de Boeken Iliada Homeri, byden grooten Alecxander’. De kamer meent immers dat de ‘goede onderwijsinghen die daer inne te vinden sijn’ en die door Rhetorica ter overweging worden aangeboden, de burgervaders bijzonder behulpzaam kunnen zijn bij hun ‘voorstandt vant gemeyn beste’.Ga naar eind51. |
|