De Zeventiende Eeuw. Jaargang 8
(1992)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
De Gentse drukkers Joos Lambrecht en Jan Cauweel
| |
Lambrecht 1539In 1539 drukte Lambrecht de Refereynen en de Spelen van zinne die geschreven werden voor het Gentse rederijkersfeest in datzelfde jaar. De refreinen werden voorgedragen op zondag 20 april, de spelen opgevoerd tussen donderdag 12 en maandag 23 juni.Ga naar eind4. Algemeen wordt aangenomen, wel op basis van de chronologie binnen de wedstrijd, dat Lambrecht de Refereynen vóór de Spelen gedrukt heeft. Daar kan thans een klein materieel bewijs voor gelden. De Gentse universiteitsbibliotheek bezit één exemplaar van de Refereynen en twee van de Spelen.Ga naar eind5. Hierin is het watermerk van het laatste vel in de Refereynen identiek met dat in het eerste vel van de Spelen.Ga naar eind6. Binnen de produktie van Lambrecht vormt de druk van de Refereynen die 110 bladen | |
[pagina 28]
| |
of 13 3/4 vel beslaat, een vrij omvangrijke onderneming. Heeft Lambrecht de druk op eigen risico gewaagd of werkte hij in opdracht, hetzij van de organiserende Gentse kamer De Fonteine, hetzij van de subsidiërende Gentse magistraat? Een aantal details pleiten voor Lambrechts eigen initiatief. Voor het formaat koos hij oblong octavo dat signaalwerking kon hebben: de eerste bundel refreinen van Anna Bijns in 1528 was eveneens een oblong octavo druk en ook haar tweede bundel in 1548 zou nog in dat formaat verschijnen. De refreinenbundel van Jan van Doesborch uit ca. 1530 bezat eveneens dit formaat, zij het met een afwijkende lay-out. Oblong formaat was de aangewezen drager voor het meer luxueuze liedboek (men kreeg meer ruimte voor notenbalken en illustraties) en zou populair blijven voor lyrische literatuur tot in de zeventiende eeuw. Een kenmerkende trek van de lay-out gaat terug op een eigenwillige beslissing van Lambrecht: de druk van de Refereynen is de eerste Nederlandstalige publikatie te Gent die niet meer in textura lettertype, maar wel in romein gezet is. In een veel geciteerd woord vooraf stelt de drukker: Ick schaems my der plompheyt, datmen in onzen landen zo menyghen mensche vindt, die ons nederlantsch duutsch of vlaemsche sprake, in Romeynscher letteren gheprentt, niet ghelezen en can, zegghende dat hy de letteren niet en kendt, maer het dijnckt hem latijn of griecx te wezen. Dit over ghemerct ende want ic dit boucxkin in Romeynscher letter (die allen anderen vlaemschen letteren, in nettigheden ende gracyen te bouen gaet) gheprentt hebbe, ende noch meer ander zin hebbe (metter gracye godts) in ghelijcker letter te druckene...Ga naar eind7. Het was een duidelijk op de toekomst gerichte beslissing die echter al te voorbarig bleek: Lambrecht zelf heeft dit experiment nooit meer herhaald, een bewijs dat het publiek en in dit geval in de eerste plaats een publiek van rederijkers doof bleef voor de lokroep van moderniteit - een moderniteit die de drukker in zijn kenspreuk propageerde. Op een ander punt had Lambrecht wel tegemoetkoming betoond tegenover mogelijke kopers: de refreinen in het zotte en die in het amoureuze hebben telkens een nieuw titelblad. Daarbij eindigt elk van de drie categorieën refreinen precies op de laatste bladzijde van een katern: de refreinen in het vroede beslaan vijf katernen (signering A-E), die in het zotte vier (F-I), die in het amoureuze vier en driekwart (K-O). Deze schikking, in combinatie met de afzonderlijke titelbladzijden kan slechts één bedoeling gehad hebben: eventuele kopers in staat te stellen slechts die categorie gedichten aan te schaffen die hun voorkeur wegdroeg. Een laatste eigenaardigheid die deze druk het karakter van een officiële publikatie ontzegt, is de afwezigheid van alle mogelijk bijwerk: er is geen lijst van de prijzen, laat staan van de prijswinnaars; er zijn evenmin liederen opgenomen die toch vermoedelijk samen met de refreinen moesten voortgebracht worden.Ga naar eind8. De refreinen worden alléén, op zichzelf, om zichzelf aangeboden. Wel heeft Lambrecht de spelling van de teksten vervlaamst. De reformatorische gezindheid in een aantal van deze refreinen, gevoegd bij de algemene schandaalsfeer die het Gentse rederijkersfeest van 1539 in de ogen van de autoriteiten al spoedig omgaf, zorgde ervoor dat het deze refreinen in lange tijd niet aan belangstelling ontbrak: in 1540 werden zij herdrukt door Adriaan van Berghen te Antwerpen, in 1550 kwamen zij op de Index terecht, in 1581 (in volle calvinistische bewind) werden zij te Antwerpen herdrukt door Hans Coesmans en nog in 1613 te Rotterdam door Jacob van der Hoeven.Ga naar eind9. Met de uitgave van de Spelen van zinne in hetzelfde jaar ondernam Lambrecht | |
[pagina 29]
| |
zijn belangrijkste produktie als drukker-uitgever: een kwarto van 154 bladen, groot 38 1/2 vel en geïllustreerd met twintig houtsneden. Hij moet snel gewerkt hebben: tussen het einde van de opvoeringen (23 juni) en de einddatum van de druk (31 augustus) bleef iets meer dan twee maand voor het verzamelen en redigeren van de teksten, het snijden van de illustraties, het zetten en drukken. Hoewel er maar een korte tijd kan liggen tussen de druk van de Refereynen en die van de Spelen, blijkt Lambrecht van zijn voornemen lettertype in romein voor Nederlandse teksten aan te wenden, radicaal teruggekomen te zijn: het hele werk is in textura gezet, met enkel de marginalia in romein. Opmerkelijk was alweer het formaat: Lambrecht koos voor kwarto, wel om aan zijn werk allure te verlenen; het was het formaat van de verslagen van blijde inkomsten; in een kleiner type van boek zouden de illustraties trouwens minder tot hun recht komen. In tegenstelling tot de Refereynen worden de Spelen ingeleid. Het voorwerk van vier bladzijden bevat na de titelpagina een lijst van de bekroonde steden met hun prijs, dan de solutiën, de rechtstreekse antwoorden die de kamers leverden op de vraag ‘welc den mensche stervende meesten troost es’ en op de vierde pagina een houtsnede met de afbeelding van het toneel. Na dit voorwerk volgen de bijdragen van de negentien kamers. Elk spel van zinne wordt voorafgegaan door een houtsnede, een ruitvormig blazoen met het schild van de kamer in kwestie. Lambrecht moet, zoals voor de refreinen, zich de teksten van de spelen op eigen initiatief bezorgd hebben: alleen zo is het te verklaren dat in het spel van Leffinge de introductie ontbreekt en dat de tekst van Oudenaarde onbegrijpelijk werd doordat de losse kopijbladen verhaspeld werden. Als onderdeel van Lambrechts redactionele werkzaamheid werd de spelling van de spelen, net zoals die van de refreinen, vervlaamst.Ga naar eind10. Geen andere druk van Lambrecht heeft meer nawerking gekend, zowel naar inhoud als naar uitzicht. Het reformatorisch getinte antwoord dat een aantal kamers op de vraag verstrekte, bezorgde het boek belangstelling van alle zijden. De overheid verbood het bij ordonnantie van 10 juli 1540.Ga naar eind11. Ondertussen was het boek al ijverig nagedrukt: wij kennen drie edities met het adres van Matthijs Crom te Antwerpen, één met als verschijningsdatum 15 oktober 1539, twee andere met datum 25 oktober van datzelfde jaar. Daarvan moet er ten minste één geantidateerd zijn. Nog een andere editie zou volgens het colofon voltooid zijn door Hans de Braeker te Wesel op 12 mei 1544.Ga naar eind12. In al deze latere drukken was de aandacht toegespitst op de tekst, niet op het rederijkersgebeuren. Daarom zijn deze edities niet langer geïllustreerd. Ook het formaat werd aangepast: men behoefde geen representatieve kwarto meer, maar drukte in octavo: boeken met deze afmetingen waren zeer geschikt voor contrabande literatuur, die wel eens vlug weggestopt moest kunnen worden. | |
Spelen 1562Daartegenover heeft lay-out en tekstschikking zeer duidelijk nagewerkt bij het volgende en tevens het uitvoerigste verslagboek van een zestiende-eeuwse rederijkerswedstrijd: de uitgave in 1562 van de Spelen van sinne die opgevoerd waren op het Brabants landjuweel in augustus van het jaar daarvoor. De overeenkomst heeft haar | |
[pagina 30]
| |
grenzen: de druk van Lambrecht telde 154 bladen, de Antwerpse kwarto 312 bladen, met daarnaast nog eens 66 bladen voor een tweede bundel met de haagspelen. Het was Willem Silvius, op dat ogenblik koninklijk drukker (zonder eigen drukkerij) die zich reeds in augustus 1561 van het recht van uitgave verzekerd had.Ga naar eind13. Het drukken zelf werd bezorgd door Christophe Plantin en Gillis Coppens van Diest voor de spelen van zinne en door Ameet Tavernier voor de haagspelen.Ga naar eind14. Het voorwerk van de Spelen van sinne werd aanzienlijk uitgebreid tegenover de Gentse uitgave: er komt eerst een voorrede, dan de tekst van de kaart, een verslag van de intrede van de kamers, maar dan drie bijdragen die rechtstreeks op de inleiding van Lambrecht teruggaan: de solutiën op de vraag ‘Wat den mensch aldermeest tot conste verwect’, de lijst van de prijzen en een prent met de afbeelding van het toneel. Ook in de behandeling van het aandeel van elke kamer merken wij invloed van het Gentse voorbeeld: een houtsnede met het wapenschild van de kamer staat telkens op kop van de literaire bijdragen. Wel beoogde Silvius tegenover 1539 heel wat meer teksten op te nemen: de presentatie (in refreinvorm), het poëtelijk punt (met illustratie) en, na het spel van zinne, de proloog, de factie en het factielied. Ook in de uitgave van de haagspelen treft men, overeenkomstig het Gentse model, in de inleiding de solutie, de volgorde van opvoering en de prijzen aan. Deze elementen werden toen reeds blijkbaar als noodzakelijk beschouwd: bij het punt ‘solutie’ werd gesteld dat de vier kamers hetzelfde antwoord gaven, waarbij naar de teksten verwezen werd - wat niet belette dat het afzonderlijk kapittel ‘solutie’ in de inleiding formeel gehandhaafd bleef. | |
Cauweel 1555Lambrecht verkocht in 1553 zijn bedrijf aan Pieter van den Keere die het vermoedelijk voor drie jaar verhuurde aan Jan Cauweel; wij kennen althans enkel drukken van deze laatste uit de periode 1554-1556. Zijn produktie was niet groot (zeven titels?) en evenmin spectaculair, afgezien dan van zijn oudst bekende druk, de eerste editie van Matthijs de Castelein, De Const van Rhetoriken. Voor een boek dat zich tot de rederijkers richtte, was de typografie zeer modern: het werk is gezet in romein en cursief. Cauweel zelf licht dit toe in een ‘Waerschuwijnghe tot den Lezer’. Men meent Lambrecht zelf te horen, wanneer hij zegt: Hoe wel, wy en twijffelen niet, ofte men zalder eenighe vinden die zegghen zullen, dat zij deze letteren onghewone zijn ende niet en kennen. Den welken wy voor een andwoorde gheuen, dat daer lettel belangs an es: want voorwaer, de ghene die noch zo verde niet ghestudeerd en hebben dat zij deze ofte andere dezerghelijcke letteren connen kennen, die en behouuen, zonder faulte, de lecture ende studatie van dezen waerke niet tangane: mids dat onzen Autheur Castelein voor alzulke Blonckaerds, ditte niet gheschreuen en heeft.Ga naar eind15. Twee constanten vallen op: zestien jaar na Lambrechts eerste poging om de romein voor Nederlandse teksten in te voeren, bestond er nog aversie bij een deel van het publiek; en anderzijds klinkt vanuit de typografische hoek in beide gevallen geïrriteerdheid om dit onbegrip. Nog steeds moet het gebruik van cursief en romein met het nieuwe geassocieerd worden. Cauweel heet De Castelein geen ‘retorisijn’ maar een ‘poëte moderne’. Zijn werk is niet zozeer een codificatie van traditionele voor- | |
[pagina 31]
| |
schriften als wel een leerboek, buiten kamerverband, voor aankomende dichters. Humanistische en renaissancistische trekken, zoals het geloof in de bonae litterae als beschavingsmiddel bij uitstek en een uitgesproken dichterlijke zelfbewustheid zijn De Castelein niet vreemd.Ga naar eind16. Daar sluit dan ook de oproep goed bij aan die Cauweel als woord vooraf richt tot alle Nederlandse dichters en beminnaars van poëzie. Hij beklaagt de huiver van de rederijkers voor de drukpers en het feit dat iemand die zijn werk liet drukken, getaxeerd werd als ambitieus en ijdel. Daartegen voert Cauweel niet alleen de antieken in het veld, maar ook de Fransen, onder wie Molinet en Ronsard. Ja, hij kent zelfs enkele Nederlandse auteurs die publiceren: Jan van den Dale, Jan van den Berghe, Cornelis van Ghistele, Marcus van Vaernewijck en De Castelein zelf. En hij concludeert: Ditte ghemaerckt dan, wat moghen wy Nederlanders meer verbueren, onslieder tale verrijckende ende vercierende, dan al ander uutlandsche natien, die noch daghelicks daertoe tendéren.Ga naar eind17. | |
D'Heere 1565Nog tien jaar zou het duren, vooraleer deze oproep in Gent zelf weerklank zou vinden: toen publiceerde Lucas d'Heere Den Hof en Boomgaerd der Poësien (1565), de eerste bundel in onze taal die een dichter zelf uitgeeft om niet louter leerstellig-didactische redenen, maar als uiting van een poëtisch individu. D'Heere kende de Const van Rhetoriken en dus ook het woord vooraf van Cauweel. In de opdracht van zijn eigen bundel aan de Gentse hoogbaljuw, gedateerd 1 juli 1565, acht hij het niet meer nodig zich rechtstreeks van de beschuldiging van zelfverheerlijking vrij te pleiten. Alleen doet hij een beroep op de topos ‘Affektierte Bescheidenheit’ via het argument van de vriendendienst, zeggende dat ‘de begheerte van zommighe’ hem daartoe gebracht heeft, deze verzen, waaronder ook jeugdwerk, te laten drukken. Een echo van het hierboven geciteerde woord vooraf van Cauweel kan men horen naklinken in de vermaning van D'Heere: ‘Ende bouen al behooren wy ons eyghen tale meer te ghebruycken om die ende ons land te vercieren: zoo ander nacien doen’.Ga naar eind18. En hoeft het gezegd dat ook in Den Hof en Boomgaerd geen letter textura meer voorkomt? Titels en prozateksten zijn gezet in romein, gedichten in cursief, een verdere verfijning die op rechtstreekse Franse invloed teruggaat, in casu op Lyonese uitgaven van Clément Marot. In het gebruik van de romein was Lambrecht zijn tijd al te ver vooruit, maar wel vond zijn lay-out voor de Spelen van zinne navolging. Cauweel moest dezelfde ervaring beleven: na De Const van Rhetoriken zijn al zijn drukken in textura gezet. Maar zijn oproep tot eigentijdse dichters om hun werk te laten verspreiden via de drukpers, kende dan wel weer een echo, zij het een laattijdige. Niettegenstaande de duidelijk werkzame wet van de inertie in de leesgewoonten van het publiek kregen beide drukkers het late gelijk aan hun kant. |
|