De Zeventiende Eeuw. Jaargang 6
(1990)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
‘... te bekomen voor een Civielen prijs’
| |
[pagina 99]
| |
uit 1636.Ga naar eind6. Overigens moet ik opmerken dat het zeker ook de schuld is van de bibliografen en boekhistorici dat de boekprijzen zo genegeerd zijn.Ga naar eind7. In geen enkele Nederlandse descriptieve bibliografie van een zeventiende-eeuws auteur of genre worden boekprijzen vermeld, terwijl het mijns inziens gaat om één van de meest essentiële onderdelen van een boekbeschrijving.Ga naar eind8. | |
De bruikbaarheid van bronnen met boekprijzenVoor prijsonderzoek hebben we diverse soorten bronnen tot onze beschikking. Ik noem als voorbeelden aankooplijsten van particulieren, rekeningen van boekverkopers, prijsvermeldingen in boeken, notariële boedelbeschrijvingen met de getaxeerde waarde van de goederen, veilingverslagen en gedrukte veilingcatalogi met in handschrift de behaalde prijzen. Om met deze laatste soort te beginnen: uit zo'n bron blijkt bijvoorbeeld dat op de veiling van het boekenbezit van de Leidse stadsbeschrijver en oud-burgemeester Jan Jansz Orlers op 3 januari 1647 een exemplaar van de Neederlandsche Histoorien uit 1642 10 gulden en 15 stuivers opbracht. Het betrof een exemplaar op groot papier, met andere woorden een exemplaar van de luxe-uitgave.Ga naar eind9. Twintig jaar later bracht een exemplaar uit het bezit van de schilder Pieter Jansz Saenredam meer op, namelijk 12 gulden en 1 stuiver, maar dat was een exemplaar met het Vervolgh verschenen in 1654. Een kavel met Hoofts Historien uit 1642, het Vervolgh uit 1654 en Hoofts Henrik de Grote, verschenen bij Blaeu in 1626, werd op de veiling van de bibliotheek van de predikant Willem Anslaer in 1696 afgeslagen op 6 gulden en 5 stuivers.Ga naar eind10. In hoeverre zijn deze prijzen nu bruikbaar bij het onderzoek? De laatste veiling is een halve eeuw later gehouden dan de eerste en de druk uit 1642 was toen al meer dan een halve eeuw oud. In hoeverre werd de prijs beïnvloed door de specifieke eigenschappen van de exemplaren, met name door de waarde van de banden? Veilingprijzen kunnen sterk wisselen, want ze worden mede bepaald door factoren als het aantal aanwezige kapitaalkrachtige kopers, de economische situatie op een bepaald moment en de toevallige omstandigheid van een overvloedig aanbod van tweedehands boeken op een groot aantal veilingen. Aangezien al deze invloedrijke factoren onbekend blijven, zijn geannoteerde exemplaren van veilingcatalogi slechts van beperkte waarde bij de studie van zeventiende-eeuwse boekprijzen. In vele archivalische bronnen, zoals boedelbeschrijvingen, worden boeken meestal zo summier vermeld dat het niet mogelijk is om vast te stellen welke editie aanwezig was. Archieven van boekverkopers en drukkers zijn wat dat betreft beter bruikbaar, aangezien met veel meer zekerheid de bedoelde druk aangewezen kan worden. Helaas zijn er maar zeer weinig van dit soort bronnen uit de zeventiende eeuw overgeleverd. Uitzonderlijk is natuurlijk het omvangrijke archief van de firma Plantijn-Moretus te Antwerpen, waar de Grootboeken en de Journalen vele mogelijkheden bieden die tot nu toe niet zijn benut. Uiteraard zal de meeste belangstelling uitgaan naar de prijzen van nieuwe boeken. Wat moesten, om naar mijn voorbeeld terug te keren, de eerste kopers eind 1642 voor Hoofts Histoorien betalen? Een mogelijk antwoord is te vinden in de afrekeningen met boekverkopers die te vinden zijn in de archieven van ste- | |
[pagina 100]
| |
den, gewesten en de Staten-Generaal.Ga naar eind11. Op 17 december 1642 kreeg de thesaurier van 's-Gravenhage opdracht om de Haagse boekverkoper Abraham Elzevier 10 gulden en 10 stuivers te betalen voor de leverantie van ‘de historye van Nederlandt by P.C. Hooft vuytgegeven’.Ga naar eind12. En op 11 februari 1643 ontving dezelfde boekverkoper 168 gulden van de Staten van Holland voor maar liefst 16 exemplaren van de ‘Nederlandsche Historie van den heer Pr. Hooft’, wat neerkomt op dezelfde prijs van 10 gulden en 10 stuivers per exemplaar.Ga naar eind13. Deze Abraham Elzevier was een neef van de boekverkoper Louis (III) Elzevier die op het titelblad van Hoofts werk als uitgever wordt vermeld.Ga naar eind14. De boeken werden dus gekocht bij een lid van dezelfde familie, of zo men wil, bij een filiaal van de grote en kapitaalkrachtige firma Elzevier. Was het boek nu in de plaats van uitgave, Amsterdam, goedkoper dan in Den Haag? Uit het feit dat voor één exemplaar naar verhouding net zoveel betaald moest worden als voor 16 exemplaren, maak ik op dat het vervoer niet in rekening werd gebracht. Ook de afname van een vrij groot aantal exemplaren maakte geen verschil. Rest natuurlijk nog de vraag naar de staat van de exemplaren: waren de exemplaren ingenaaid of zelfs ingebonden? Dit laatste zal wel niet het geval zijn geweest. Waarschijnlijk hebben de kopers zelf voor het binden gezorgd en hebben we hier te maken met particuliere eindprijzen waarin de kosten van het innaaien als gebruikelijke dienstverlening waren opgenomen.Ga naar eind15. In rekeningen van boekverkopers voor particuliere klanten of overheidsinstanties, dan wel bij registraties van aankopen door eigenaren wordt zelden of nooit de staat van het boek vermeld. Dat maakt het hachelijk om de prijzen zonder meer te vergelijken. Daar komt nog bij dat in dit soort bronnen slechts een heel klein en beslist niet representatief gedeelte van de boekproduktie te vinden is. Met vlijt en geluk is wel wat te achterhalen, maar voor een materiaalrijke studie over boekprijzen zullen we ons toch op andere bronnen moeten baseren. Magazijncatalogi met gedrukte prijzen zijn voor ons doel zeker bruikbaar. Helaas zijn er uit de zeventiende eeuw maar twee bekend, namelijk die van de Amsterdamse boekverkoper Hendrick Laurensz uit 1638 en 1647.Ga naar eind16. Bij het werk van Hooft wordt in de catalogus uit 1647 de boekhandels- en niet de particuliere eindprijs vermeld. De ‘Historie van Hooft, in fol.’ was verkrijgbaar voor 7 gulden en 10 stuivers netto.Ga naar eind17. Dit was met andere woorden de prijs waarvoor de collega's het werk bij deze Amsterdamse boekverkoper konden kopen, de prijs inclusief de boekhandelskorting. Een boekhandelskorting van 20% was in de zeventiende eeuw niet ongebruikelijk, maar vergeleken met de verkoopprijzen van 10 gulden en 10 stuivers was die korting hier aanzienlijk groter, namelijk 28,5%.Ga naar eind18. Hoe kan men nu verklaren dat een boekverkoper die niet zelf de uitgever was aan collega's een zo grote korting kon geven? Had hij ze zo voordelig verworven? Of wordt met ‘netto’ een wijze van betalen bedoeld, namelijk de verkoop aan collega's uitsluitend tegen geld en niet - zoals op dat moment gebruikelijker was - het ruilen tegen andere boeken. Dit voorbeeld laat zien met welke nieuwe vragen de boekhistoricus geconfronteerd wordt bij het onderzoek van prijzen. Alvorens mijn betoog te hervatten, wil ik een opmerking maken over de koopkracht. Om vast te stellen wat de prijs van meer dan tien gulden voor een boek in de jaren veertig nu precies inhield, kan men het beste inkomens van relatief ar- | |
[pagina 101]
| |
me academici als vergelijkingsmateriaal gebruiken. Een Delftse predikant die in 1658 wilde aantonen dat hij van een traktement van 500 gulden per jaar onmogelijk kon leven, reserveerde 25 gulden per jaar voor boeken, papier, pennen, inkt en couranten.Ga naar eind19. Als hij Hoofts werk gekocht zou hebben, zou hij dat jaar nog slechts een enkel goedkoop boekje hebben kunnen aanschaffen. Het is goed om vast te stellen dat we hier te maken hebben met een luxe produkt slechts bereikbaar voor een koopkrachtige elite. Het meest bruikbaar voor serieel onderzoek zijn zeventiende-eeuwse fondscatalogi met gedrukte of geschreven prijzen. Het gaat hierbij om onogelijke boekjes, van soms maar één katern, die vooral bestemd waren voor de collegaboekverkopers. Zoals andere reclame-drukwerkjes werden ze meestal na gebruik weggegooid. Alleen in sommige buitenlandse bibliotheken zijn er enkele bij toeval bewaard gebleven.Ga naar eind20. Het is van belang deze bronnen zo zorgvuldig mogelijk op te sporen en te publiceren, want voor het onderzoek van de toenmalige boekhandel zijn ze van onschatbare waarde. Ze hebben in elk geval als groot voordeel dat alle prijzen in één catalogus onderling vergelijkbaar zijn. Het zijn immers prijzen die op één bepaald moment werden vastgesteld en/of in rekening gebracht en het zijn prijzen voor boeken die in dezelfde staat verkeerden, namelijk in losse vellen, een vorm die in de handel tussen boekverkopers onderling gebruikelijk was.Ga naar eind21. Bovendien is het meestal vrij goed mogelijk om vast te stellen welke editie achter de summiere vermelding schuil gaat. Vaak zal het daarbij immers gaan om de druk die door de betreffende boekverkoper-uitgever zelf op de markt is gebracht. | |
De fondscatalogus van Johannes van Ravesteyn uit 1656Voor mijn prijsonderzoek heb ik allereerst gebruik gemaakt van de fondscatalogus van Johannes van Ravesteyn uit 1656. Deze Van Ravesteyn, geboren in 1618, moet beschouwd worden als één van de belangrijkste boekverkopers uit het derde kwartaal van de zeventiende eeuw. Na zijn huwelijk in 1649 betrok hij een winkel op het Water, het huidige Damrak, met als adres ‘In het Schrijfboeck’. Op 3 januari 1681 werd hij in de Nieuwe Kerk te Amsterdam begraven, maar reeds enkele jaren voor zijn dood had hij de boekhandel verlaten. Op 15 februari 1678 en volgende dagen werd zijn fonds geveild.Ga naar eind22. Helaas is er nog geen onderzoek gedaan naar zijn leven en werk. Wie snel een indruk wil krijgen van de aard en omvang van zijn fonds, kan het beste zijn catalogi ter hand nemen. We kennen van hem fondscatalogi uit de jaren 1656, 1658, 1663 en 1670.Ga naar eind23. Uit 1674 is een grote magazijncatalogus overgeleverd, terwijl ook de catalogus van de fondsveiling uit 1678 bij toeval bewaard is gebleven.Ga naar eind24. Dit zijn prachtige bronnen om de ontwikkeling van deze firma te bestuderen. De groei van de handelsvoorraad was in de jaren 1656-1658 overigens onstuimig. Terwijl de fondscatalogus uit 1656 nog maar 119 titels bevat, treffen we er in de catalogus van 1658 al 230 aan, bijna een verdubbeling in twee jaar. De fondscatalogus uit 1663 bevat 349 titels, bijna 52% meer dan in 1658 en in 1670 is het aantal werken tot bijna 800 gestegen, een toename van meer dan 100%. De catalogus van de fondsveiling uit 1678 bevat 1077 titels, met andere woorden een | |
[pagina 102]
| |
aanzienlijke handelsvoorraad. De oudstbekende catalogus uit 1656 bestaat uit slechts één katern in octavo, met andere woorden uit 16 bladzijden. Met een titelpagina en drie blanco bladzijden resteren er 12 voor de vermelding van de boektitels. De aard van deze catalogus blijkt duidelijk uit de tekst op de titelpagina: ‘Catalogus Librorum Joannis à Ravesteyn. Catalogus Van de Boecken Die Joannes van Ravesteyn heeft doen drucken, ofte van andere ghekocht, by hem te bekomen zijn.’ Zoals alle oude fondscatalogi bevatte zo'n lijst dus niet alleen werken die hij zelf had uitgegeven, maar ook uitgaven van andere boekverkopers waarvan hij een hoeveelheid exemplaren in voorraad had.Ga naar eind25. Op verschillende manieren kon een handelaar zo'n voorraad opbouwen, onder andere door zijn eigen uitgaven te ruilen tegen fondsartikelen van anderen.Ga naar eind26. Blijkens de catalogus had Van Ravesteyn zeventien uitgaven van de Leidse Elzeviers in huis. Ook collega's konden deze werken dus bij hem bestellen. Wanneer na het overlijden van een boekverkoper zijn magazijn werd geveild, kon men voor relatief weinig geld en onder gunstige betalingsvoorwaarden vreemde fondsartikelen kopen.Ga naar eind27. Zo vinden we in de catalogus drie uitgaven van Broer Jansz die Van Ravesteyn wel gekocht zal hebben op de veiling die na het overlijden van Broer Jansz in 1653 gehouden is. Ook zijn er elf uitgaven van Hendrick Laurensz bij die door Van Ravesteyn gekocht kunnen zijn op de veiling van zijn handelsvoorraad in juli 1649.Ga naar eind28. Van Dirck Pietersz Pers heeft Van Ravesteyn twee uitgaven in zijn fondscatalogus staan.Ga naar eind29. De catalogus uit 1656 bevat in totaal 119 vermeldingen van 114 verschillende edities. In het impressum van slechts 41 edities komt de naam van Van Ravesteyn voor. In alle andere gevallen betreft het uitgaven van andere boekverkopers die bij Van Ravesteyn in meerdere exemplaren voorradig waren. In vier gevallen wordt een werk tweemaal vermeld. Die titels waren namelijk verkrijgbaar op gewoon en op ‘Schrijf-papier’, dat wil zeggen in een luxeuitgave op groter en dus duurder papier. Bij die vier titels is ook direct te zien hoezeer de papierprijs de produktieprijs bepaalde en daarmee de eindprijs van het boek. Guilielmus Becanus Institutie ofte grondighe verklaringhe, een uitgave van Van Ravesteyn uit 1651 waarin ook Joannes Wollebius' Kort begrip van de christelicke gods-geleertheyt was opgenomen, kostte 4 gulden en 12 stuivers op gewoon, en 7 gulden op ‘groot Schrijf-papier’. De luxe uitgave was dus maar liefst 52% duurder! De Leyd-star uyt de Heydensche duysternisse tot het heldere licht des heyligen Evangeliums van de hoogleraar Johannes le Maire kostte 11 stuivers op gewoon en 15 stuivers op ‘fijn papier’, een prijsverschil van 36%.Ga naar eind30. De verschillen in percentage zijn te verklaren uit het verschil in omvang van de boeken: hoe meer papier en in dit geval kostbaar papier er voor een boek nodig was, hoe groter het prijsverschil. Om de factoren op te sporen die van invloed waren op de boekprijzen in de zeventiende eeuw, moeten we de prijzen omrekenen naar vergelijkbare eenheden. De constatering dat er een groot prijsverschil is tussen goedkope werkjes als een Latijnse catechismus in octavo voor twee stuivers - de laagste prijs in deze catalogus - en zeer kostbare werken als het Lexicon Arabico-Latinum van Jacobus Golius uit 1653 in folio van 25 gulden, de hoogste prijs, helpt ons niet verder.Ga naar eind31. Het ligt voor de hand om de prijs vast te stellen per ongevouwen vel.Ga naar eind32. Ook in de zeven- | |
[pagina 103]
| |
tiende en achttiende eeuw werd het bedrukte vel papier in de handel als een eenheid met een bepaalde waarde beschouwd. Het was zeker niet ongebruikelijk om eigen uitgaven tegen die van een andere boekverkoper te ruilen en wel ‘bladt tegen bladt’, de gangbare term voor het ongevouwen vel papier. Vooral in de handel met buitenlandse boekverkopers had deze ‘change’ - de vakterm voor de ruilhandel in boeken - gezien de vele muntsoorten van wisselende waarde grote voordelen.Ga naar eind33. Zo stelden de gebroeders Verdussen in een brief van 13 oktober 1670 Daniel Elzevier voor om twee nieuwe Elzevier-uitgaven tegen een eigen nieuwe uitgave ‘te mangelen bladt tegen bladt’.Ga naar eind34. Zij waren van mening dat de waarde per ‘bladt’ van deze boeken ongeveer gelijk was. Gezien dit handelsgebruik is het begrijpelijk dat in enkele fondscatalogi niet slechts de particuliere eindprijs, maar ook de prijs per bedrukt vel van elke uitgave werd vermeld.Ga naar eind35. Met zo'n fondslijst in de hand was het uiteraard gemakkelijker om bedrukte vellen van gelijke waarde tegen elkaar te ruilen. Blijkens die catalogi hebben heel wat boeken van uiteenlopende omvang en bibliografisch formaat toch dezelfde prijs per ‘bladt’. Dat is minder vreemd dan het lijkt, want in de zeventiende eeuw was de prijs van een boek niet afhankelijk van zeldzaamheid of plaats van herkomst, maar vooral van kostprijsberekening bij de produktie. De directe produktiekosten van niet-geïllustreerde werken werden voor de helft - soms zelfs voor meer dan de helft - bepaald door de kosten van het papier. Aangezien vele boeken verschenen in ongeveer dezelfde oplage, variërend van 750 tot 1250 exemplaren, en ook het gebruikte papier vergelijkbaar was, liepen de produktiekosten per vel papier soms niet erg uiteen. Boekverkopers berekenden de particuliere eindprijzen door de produktiekosten met ongeveer een factor twee te vermenigvuldigen. Bij het vaststellen van die eindprijzen zullen concurrentie-overwegingen en gangbare marktprijzen een belangrijke rol hebben gespeeld.Ga naar eind36. Om meer aan de weet te komen over de factoren die in de zeventiende eeuw de prijs van het boek bepaalden en om de prijsontwikkeling in kaart te brengen zullen we uit moeten gaan van de prijzen per bedrukt vel. Alvorens die te berekenen moet ik echter vast stellen met welke soort prijzen we in de genoemde fondscatalogi te maken hebben. Gaat het hier om boekhandelsprijzen, prijzen waar de korting voor de boekverkopers al vanaf was afgetrokken, of noteerde men in deze fondscatalogi, die toch allereerst tot doel hadden om de collega's te informeren, de particuliere eindprijzen?Ga naar eind37. De aard van de prijs wordt in de door mij gebruikte bronnen weliswaar niet expliciet vermeld - dat zou voor de beoogde gebruikers een overbodige mededeling zijn geweest -, maar het is wel duidelijk dat het om particuliere prijzen gaat. Bij een aantal titels staat namelijk de aanduiding ‘netto’ en hiermee wordt de lezer geattendeerd op het feit dat bij die titels de boekhandelsprijs wordt genoemd. Ook in de catalogus van Van Ravesteyn uit 1656 is bij vier titels zo'n netto-prijs opgegeven. Als voorbeeld noem ik een werk van Johannes Dallaeus uit 1655 dat blijkens het impressum op kosten van Van Ravesteyn was uitgegeven en dat voor drie gulden netto in de catalogus genoteerd staat.Ga naar eind38. Blijkens de aantekening van een boekverkoper in zijn handexemplaar van de magazijncatalogus van de firma Blaeu uit 1659 was de particuliere prijs van dit boek 5 gulden.Ga naar eind39. Aangezien ik natuurlijk niet boekhandels- en particuliere prijzen wilde vermengen, heb ik de vier titels met | |
[pagina 104]
| |
netto-prijzen in mijn berekeningen buiten beschouwing gelaten. Om nu de prijzen per vel te kunnen berekenen, is het noodzakelijk de titels in de fondscatalogus te identificeren. Van elke uitgave die toen door Van Ravesteyn werd gedistribueerd, moet worden vastgesteld uit hoeveel bedrukte vellen de editie bestaat. Van de 119 titels in de fondscatalogus uit 1656 heeft mijn medewerker H.W. de Kooker er 80 met voldoende zekerheid geïdentificeerd en beschreven om een betrouwbare prijs per bedrukt vel te kunnen berekenen. De gemiddelde prijs van deze 80 titels is 0,961 stuiver, met andere woorden iets minder dan een stuiver per bedrukt vel. Met dit gemiddelde kunnen we nu naar diverse afwijkingen kijken om de factoren te beschrijven die de hoogte van de prijs beïnvloedden. Een meer dan gemiddelde prijs per vel is te vinden bij wetenschappelijke standaardwerken met zetwerk in het Arabisch, Hebreeuws of Grieks. Ik noem als voorbeelden het Lexicon Arabico-Latinum van Jacobus Golius uit 1653 met een prijs van 1,319 st. per vel, de Theologia Judaica van Antonius Hulsius uit 1653 en de twee bijbelboeken van Samuël in het Hebreeuws en Latijn uit 1621.Ga naar eind40. Andere boeken met een velprijs boven het gemiddelde zijn werken in kleinere en kleinste formaten, waarvan sommige met enkele kopergravures. Een voorbeeld van een categorie boekjes die in absolute zin niet duur waren - namelijk tussen de 10 en 18 stuivers -, maar relatief wel zijn de befaamde Republieken uitgegeven door de Elzeviers. Het gaat hier om boekjes in het kleine viginti-quarto formaat (24o) met een prijs van circa anderhalve stuiver per vel, indien er kopergravures in voorkomen zelfs nog meer.Ga naar eind41. Illustraties maken een boek uiteraard duurder, maar veel geïllustreerde werken zijn er in het fonds van Van Ravesteyn niet te vinden. Wel had hij een titel in voorraad die uit het fonds van Dirck Pieters Pers afkomstig was, namelijk de bekende Nederlandse vertaling van Cesare Ripa's Iconologia of uytbeeldingen des verstands. Dit boek kostte in 1656 vijf gulden, dat is 1,2 stuiver per vel.Ga naar eind42. Duidelijk onder de gemiddelde prijs zitten de wat oudere werken uit de eerste decennia van de zeventiende eeuw. Zo is er een uitgave van Plutarchus, De libris educandis verschenen in Arnhem 1606 met een prijs van 0,35 stuiver per vel. Ook het derde Boeck van de Amadis-roman, verschenen in 1613, is met een halve stuiver per vel spotgoedkoop. De twee delen van het omvangrijke Frans-Nederlandse en Nederlandse-Franse woordenboek van d'Arsy kostten samen 4 gulden en 10 stuivers, maar de prijs van 0,6 stuiver per vel was bepaald aan de lage kant.Ga naar eind43. In het algemeen kan men stellen dat de wat oudere werken vaak een wat lagere velprijs hebben, vooral als het om Nederlandstalige werken gaat, terwijl de werken die vlak voor 1656 waren verschenen en dus vrij nieuw waren, een velprijs hebben van even boven de stuiver. De uitgaven van Van Ravesteyn zelf zijn vaak iets duurder dan die van andere boekverkopers. Deze constateringen leiden bijna vanzelfsprekend naar de volgende vragen. Is de lage velprijs van de oudere boeken het gevolg van een prijsvermindering? Anders gezegd: heeft Johannes van Ravesteyn de oorspronkelijk hogere prijs van deze werken verlaagd, omdat hij op veilingen deze werken voor een aantrekkelijk bedrag heeft kunnen verwerven? Of zijn de boekprijzen in de zeventiende eeuw voortdurend gestegen en heeft Van Ravesteyn eenvoudig de oude lage prijzen gehandhaafd? | |
[pagina 105]
| |
Gelukkig zijn er bronnen beschikbaar om een voorlopig antwoord op deze vragen te formuleren. Nu ik een indruk heb gegeven van de prijzen bij Van Ravesteyn in het midden van de eeuw, wil ik eerst 25 jaar terug gaan om daarna de prijzen van een kwart eeuw later te onderzoeken. Op basis van drie meetpunten, namelijk 1628, 1656 en 1675, is het verantwoord om voor de zeventiende eeuw een hypothese te formuleren met betrekking tot de ontwikkeling van de boekprijzen in de Republiek. | |
De boekprijzen in 1628 en 1675Voor het onderzoek in het jaar 1628 zal ik twee fondscatalogi gebruiken, namelijk een Leidse van de Elzeviers en een Amsterdamse van Hendrick Laurensz. In deze laatste staan 506 titels, waarvan er 139 vrij eenvoudig geïdentificeerd konden worden. Als het op gemakkelijke vindbaarheid aankomt, zijn dure boeken sneller te identificeren dan goedkope, aangezien dure nu eenmaal veel beter bewaard zijn gebleven. Die 139 geïdentificeerde titels zullen daarom eerder leiden tot een te hoog dan tot een te laag gemiddelde. Dat gemiddelde is 0,6 stuiver. Bekijken we de afwijkingen hiervan dan blijken ook bij Laurensz boeken met kopergravures aanzienlijk duurder te zijn, oudere werken aanzienlijk goedkoper. Ook boeken die bestemd waren voor een breed publiek en altijd wel aftrek vonden, zoals schoolboekjes, liedboekjes, catechismussen, bijbels en psalmboeken, hebben meestal een lage prijs per vel.Ga naar eind44. Zoals geconstateerd komen er in het fonds van van Ravesteyn maar weinig uitbundig geïllustreerde werken voor. Om een goede vergelijking mogelijk te maken is het juister de echte (en dure) plaatwerken van Laurensz buiten beschouwing te laten en alleen te rekenen met de 104 niet of schaars geïllustreerde werken. De gemiddelde velprijs van deze 104 edities is 0,492 stuiver, met andere woorden bijna een halve stuiver per vel. Een andere bron uit 1628 is de oudstbekende fondscatalogus van de Leidse Elzeviers. In tegenstelling tot reeds genoemde catalogi bevat dit document geen gedrukte prijzen. Het enig bekende exemplaar dat bewaard wordt in het Museum Plantin-Moretus te Antwerpen bevat echter wel handgeschreven prijzen.Ga naar eind45. Die moeten door een deskundige, naar ik aanneem een boekverkoper, zijn aangebracht. Helaas weten we niet op welk moment dat is gebeurd, maar aangezien zo'n catalogus vrij snel verouderde en achterhaald werd door de verschijning van nieuwe aangevulde drukken zullen deze prijzen zeker voor de jaren rond 1630 hebben gegolden. Deze fondscatalogus bevat heel wat dure boeken. Ik denk daarbij aan de hierboven genoemde Republieken die gemiddeld meer dan een stuiver per vel kostten en aan de werken in Oosterse talen met een prijs van 1,3 stuiver per vel. Desondanks is de gemiddelde velprijs van 125 boeken in deze catalogus ‘maar’ 0,73 stuiver. In vergelijking met het midden van de eeuw waren de boeken aan het eind van het eerste kwart inderdaad aanzienlijk goedkoper. Stellen we het gemiddelde van de catalogi van Laurensz en Elzevier op 0,6 stuiver, dan zijn de prijzen gemeten aan de catalogus van Van Ravesteyn met meer dan 50% - om precies te zijn 57% - gestegen. Hoe is de situatie rond 1675? In zijn fondscatalogus van 1675 heeft Daniel Elzevier bij de titels niet alleen het boekformaat en het corps - dat is de lettergrootte | |
[pagina 106]
| |
- vermeld, maar ook de omvang in bedrukte vellen, de prijs per vel (of zoals hij dat noemde per ‘blad’) en tenslotte de particuliere prijs van het boek.Ga naar eind46. In dit geval leek het mij niet nodig om de vermelde titels zelf in handen te nemen om de omvang in vellen vast te stellen. Op basis van de velprijzen van 118 titels die door Elzevier zelf in deze bron worden vermeld, kan men snel komen tot een gemiddelde van 1,33 stuiver.Ga naar eind47. Bij dit hoge gemiddelde moet men bedenken dat deze kwaliteitsuitgever een vrij duur fonds had met werken in het Latijn en Frans bestemd voor de internationale markt, een fonds ook waarbij de nodige zorg werd besteed aan papier en grafische vormgeving. Het is mogelijk niet juist om zo'n fonds op één lijn te stellen met produkten bestemd voor massale distributie in de Nederlandse gewesten. Het is daarom beter om na te gaan of ook Nederlandstalige boeken rond 1675 zo duur waren. Ook in de fondscatalogus van Hendrick en Dirck Boom uit 1676 zijn bij vele titels de prijzen per vel vermeld.Ga naar eind48. De 50 Nederlandstalige werken die in het tweede gedeelte van zijn catalogus worden opgesomd, kostten gemiddeld 1,14 stuiver per vel. Overigens blijkt reeds bij vluchtige beschouwing dat de particuliere eindprijs die wordt opgegeven, vaak hoger is dan de som van het aantal geprijsde vellen. Helaas zijn deze en andere bronnen nog niet diepgaand geanalyseerd, zodat ik moet volstaan met een voorlopige indruk. De velprijzen zijn mogelijk boekhandelsprijzen en dat zou het verschil met de particuliere prijzen verklaren. Gezien de berekeningswijze die ik voor de vroegere catalogi heb gehanteerd, moet ik eigenlijk met een velprijs van 1,18 stuiver of meer rekenen; kortom een bedrag dat iets lager ligt dan het gemiddelde bij Elzevier, maar aanzienlijk hoger dan bij Van Ravesteyn in 1656. Op basis van deze bronnen stel ik vast dat de prijs per bedrukt vel van Nederlandse boeken in de halve eeuw tussen 1628 en 1675/6 grofweg is verdubbeld, namelijk van ca. 0,6 naar ca. 1,25 stuiver per vel. Deze prijsstijging van meer dan 100% vraagt om een verklaring. Kijken we naar de lange golfbeweging in prijzen en lonen, de zogenaamde seculaire trend, dan zien we hoe in de 16de en de eerste helft van de zeventiende eeuw evenals in andere Europese landen het algemeen prijsniveau in de Republiek omhoog is gegaan. Vanaf circa 1650 tot circa 1740 schijnen de prijzen niet meer te zijn gestegen, in het algemeen zelfs iets gedaald.Ga naar eind49. De stijging van de boekprijs in het derde kwart van de zeventiende eeuw moet dus een specifieke oorzaak hebben. De nominale lonen hebben vanaf 1580 in ons land over het algemeen een sterke stijging ondergaan die zich tot in het tweede of derde kwart van de zeventiende eeuw heeft voortgezet.Ga naar eind50. Voor zover bekend zijn de lonen van zetters, correctoren en drukkers vanaf de jaren dertig van de zeventiende eeuw niet meer gestegen. Ze bleven nominaal op hetzelfde peil en de stijging van de boekprijs kan dus niet door loonsverhogingen in de drukkerij verklaard worden. De oorzaak moet gezocht worden in de prijzen van de belangrijkste grondstof van de grafische industrie: het papier. Volgens de papierhistoricus Voorn zijn geschikte bronnen voor serieel prijsonderzoek niet bewaard. Hij kwam tot de slotsom dat er over papierprijzen maar weinig te zeggen viel ‘omdat de hierover gevonden gegevens te schaars en vooral te onduidelijk zijn’. Wel constateerde hij dat tussen 1654 en 1671 de papierprijzen in het algemeen stegen en dat daarna een duidelijke daling inzette.Ga naar eind51. | |
[pagina 107]
| |
Zoals reeds opgemerkt waren de prijzen in de zeventiende-eeuwse boekhandel afhankelijk van de kostprijsberekening bij de produktie. De extreem hoge boekprijzen in de jaren zeventig zullen vooral veroorzaakt zijn door het invoerverbod van papier uit Frankrijk dat in 1671 werd uitgevaardigd en pas in 1674 werd ingetrokken.Ga naar eind52. Weliswaar was de produktie van wit papier omstreeks 1670 in Noord-Holland goed op gang gekomen en steeg het aantal papiermolens ook op de Veluwe gestaag, maar toch moest in 1674 het drukpapier nog voor circa 40% ingevoerd worden.Ga naar eind53. De grote behoefte aan papier bij het schaarse aanbod in die jaren moet tot extreem hoge prijzen hebben geleid. De geweldige opbloei van de papierindustrie aan de Zaan en op de Veluwe in de laatste twee decennia van de zeventiende eeuw leidde weer tot lagere prijzen.Ga naar eind54. Verschijnselen als de sterke prijsschommelingen van levensmiddelen hadden in het geheel geen invloed op de boekprijzen.Ga naar eind55. | |
Het boek- en cultuurhistorisch belang van prijsonderzoekDe kennis van de gemiddelde velprijs in de zeventiende eeuw maakt het ons mogelijk om vast te stellen of een bepaald boek relatief duur dan wel goedkoop was. Volgens een rekening uit 1610 blijken de daar vermelde pamfletten per vel uitgesproken duur te zijn.Ga naar eind56. Die prijzen maken het begrijpelijk waarom het produceren van deze drukwerkjes een lucratieve bezigheid was. Ook een spectatoriaal tijdschrift als de Haegse Mercurius verschenen van 1697-1699 was met een prijs van 2 stuivers per vel erg kostbaar.Ga naar eind57. Het uitgeven van dit soort blaadjes moet zelfs winstgevend zijn geweest bij kleine aantallen verkochte exemplaren. Uit een rekening van de Haagse boekverkoper Jan Veely blijkt dat de Haagse magistraat in 1648 per geleverde krant anderhalve stuiver moest betalen.Ga naar eind58. Kranten bestonden op dat moment slechts uit een half vel, zodat er naast de stuiver voor het bedrukt vel maar liefst twee stuivers werd berekend voor de zo gewaardeerde nieuwsvoorziening. Nog sprekender is het voorbeeld van de Mercure Anglois, een Franstalige krant met Engels nieuws, op de markt gebracht door Samuel Brown, boekverkoper te 's-Gravenhage. De Staten-Generaal kochten elke week twaalf exemplaren en zij betaalden meer dan 4 stuivers per stuk, dat was voor dit halve vel in-octavo maar liefst 8 stuivers per vel.Ga naar eind59. Zoals bekend had een publikatie- of verkoopverbod in de Republiek meestal slechts economische gevolgen. Het aanbod kon niet gelijke tred houden met de sterk gestegen vraag en de handelaren profiteerden daar onmiddellijk van. Toen het gerucht de ronde deed dat de Staten-Generaal het drukken en verspreiden van De Groots Apologie, zijn Verantwoordingh van de wettelijcke regieringh van Hollandt, wilden verbieden werd de prijs in de Haagse boekwinkels prompt met 20 (!) stuivers verhoogd en dan mocht je volgens Nicolaes van Reigersberch nog dankbaar zijn als je er één kon kopen.Ga naar eind60. Het werk is tenminste zesmaal herdrukt, tot groot profijt van de handelaren. Blijkens de catalogus van Hendrick Laurensz uit 1647 kostte het boek toen 2 gulden en 5 stuivers, dat is met een prijs van bijna 1,2 stuiver per vel duidelijk boven het gemiddelde van dat moment.Ga naar eind61. Met een toespeling op een artikel van Groenveld moet de zeventiende-eeuwse Republiek in elk geval als ‘Het Mekka der boekverkopers’ worden betiteld.Ga naar eind62. | |
[pagina 108]
| |
Voor de particulier zal de prijs meestal een rol hebben gespeeld bij zijn beslissing een boek al dan niet te kopen. Kennis van die prijzen kan ons veel leren over het bereik van bepaalde werken. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht was de beroemde uitgave van het Groot lied-boeck van Gerbrand Adriaensz Bredero uit 1622 geen verkoopsucces.Ga naar eind63. Met een prijs van 1 gulden en 14 stuivers in 1628 was dit werk in quarto-oblong voor een Nederlandstalig boek vrij kostbaar. Ook de prijs per vel van 0,85 stuivers laat zien dat het ging om een luxe-object voor liefhebbers die bereid waren om voor het grote formaat en de kopergravures het nodige te betalen.Ga naar eind64. De uitgave van Alle de Spelen van Bredero die in 1622 bij Pieter van Waesberge in Rotterdam verscheen, kostte iets minder, namelijk 1 gulden en 10 stuivers, maar men kreeg wel veel meer tekst en de gemiddelde prijs per vel is met 0,462 stuiver de helft van die van het Lied-boeck. Het geestelijk liedboekje van Karel van Mander, De gulden harpe (1626), kostte in 1628 slechts 12 stuivers, dat is een kwart stuiver per vel, met andere woorden minder dan een derde van Bredero's Lied-boeck.Ga naar eind65. Hoofts Neederlandsche Histoorien is in absolute zin met zijn 10 gulden en 10 stuivers een kostbaar werk, slechts binnen het financiële bereik van de maatschappelijke bovenlaag: regenten, kooplieden, hoge ambtenaren en andere welgestelde burgers. Relatief was dit werk met z'n prijs van 0,88 stuiver per vel beslist redelijk geprijsd.Ga naar eind66. Het boek is een economisch produkt en er is geld en dus inkomen nodig om het te verwerven. We weten dat sommige boeken vrij laag in de sociale pyramide terecht zijn gekomen. Ik denk daarbij niet alleen aan testamenten en psalmboeken, datgene wat in de zeventiende-eeuwse boekhandel werd aangeduid met ‘Kerck-goet’, maar ook aan ‘Boere-Catsen’, almanakken, school- en liedboekjes.Ga naar eind67. Lijnslagers, stadsmetselaars, schoenmakers, koopmansboden, kalkbranders en schippers - mensen die we kennen als bezitters van enkele boeken - moeten toch ernstig rekening hebben gehouden met de hoogte van boekprijzen.Ga naar eind68. Door ze te vergelijken met prijzen van eieren, roggebroden, kippen of turf krijgen we enig idee van het financiële offer dat eenvoudige mensen bij de aanschaf van boeken moesten brengen.
De uitkomst van mijn onderzoek naar de ontwikkeling van de boekprijzen in de Republiek wil ik uitdrukkelijk presenteren als een hypothese. Door in de komende jaren de prijzen in nieuwe bronnen te analyseren kan deze geverifieerd dan wel gefalsifieerd worden. Het lijkt niet waarschijnlijk dat het boek zo duur is gebleven als in de jaren 1675/6. Deze tijd was voor de boekhandel wel uitzonderlijk ongunstig en op de crisis van de jaren zeventig volgde een periode van herstel.Ga naar eind69. Vermoedelijk is de prijs in de laatste twee decennia van de eeuw weer gezakt tot ongeveer een stuiver per bedrukt vel, het gemiddelde dat we ook in de jaren rond 1650 aantreffen. In het kader van deze bijdrage kan ik de factoren die van invloed waren op de prijsvorming van het zeventiende-eeuwse boek, helaas niet diepgaand en genuanceerd analyseren. Voor het belangrijkste deel werd die prijs bepaald door de produktiekosten. De prijs van het papier was daarbij verreweg het belangrijkste kostenelement, maar ook de lonen van zetters en drukkers, de kosten van illustratie en correctie speelden een rol. Dat de zetterslonen van invloed waren blijkt overduidelijk uit de prijzen per vel die in de fondscatalogi van Daniel Elze- | |
[pagina 109]
| |
vier uit 1675 en de firma Janssonius Van Waesberge uit 1677 worden vermeld. Bij de meeste titels wordt namelijk ook het lettercorps vermeld waaruit het werk is gezet en dan blijkt dat globaal gezien een vel duurder is naarmate het gekozen lettercorps kleiner is. Behalve de directe produktiekosten hebben ook marktoverwegingen bij de prijsbepaling een rol gespeeld. Angst voor goedkopere herdrukken, de aanwezigheid van concurrerende uitgaven, het gevaar om beboet of bestraft te worden bij de verkoop van verboden boeken, de grotere waarde van nieuws en de te verwachten omzetsnelheid, het zijn evenzovele factoren die van invloed waren bij het vaststellen van de particuliere eindprijs. Die prijs blijkt ook voor ons opmerkelijk goed te berekenen. Veel beter dan in onze tijd was het voor de zeventiende-eeuwse consument mogelijk om vast te stellen of de prijs van een boek ‘civiel’, dat wil zeggen redelijk en billijk was. Onderzoekers op het gebied van de economische geschiedenis betreuren dat zij over zo weinig detailhandelsprijzen beschikken. Daarom zijn er maar weinig mogelijkheden ‘om te kunnen becijferen wat de precieze budgettaire mogelijkheden voor [bijvoorbeeld] dagloners waren’.Ga naar eind70. Noodgedwongen moeten zij voor het onderzoek van de koopkracht gebruik maken van de overgeleverde groothandelsprijzen van bijvoorbeeld roggebrood. In tegenstelling tot die van de primaire levensbehoeften kennen we wel veel detailhandelsprijzen van boeken. Beter dan voor andere goederen kunnen we daarom een beeld krijgen van de prijsontwikkeling in de boekhandels. Nu zijn boeken als objecten van onderzoek beslist veelzijdiger dan rogge, boter en haring. Het zijn immers niet alleen economische produkten, maar in de eerste plaats werken waaruit onze zeventiendeeeuwse voorouders lering en troost putten, die zij verachtten of lief hadden, hekelden of bewonderden. De aandacht voor prijzen vormt daarom slechts een onderdeel - voor de handel echter een wezenlijk onderdeel - van het onderzoek naar de betekenis en functie van boeken in de zeventiende-eeuwse samenleving. |
|