De Zeventiende Eeuw. Jaargang 6
(1990)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Deel 1]Mercator Sapiens
| |
InleidingIn de geschiedschrijving van de Europese stadsplanning neemt de zeventiendeeeuwse uitleg van Amsterdam een eminente plaats in. De royale grachtengordel met haar schitterende, luxueuze koopmanshuizen wordt tot de dag van vandaag beschouwd als een perfecte demonstratie van orde, het welsprekend bewijs van de beheersing van tumultueuze demografische en economische bewegingen die de stad sedert het laatste kwart van de zestiende eeuw had doorgemaakt. Minder uitgesproken zijn evenwel de meningen over de preciese aard van de samenhang tussen stadsplan en economie. Het denken daarover is vertroebeld door de hardnekkigheid waarmee de grachtengordel wordt gezien als een zuiver architectonisch plan, een geniaal ontwerp dat in visie en vormwil de vergelijking met Christopher Wren's plan voor de wederopbouw van Londen (1666) kan weerstaan. Om beter zicht te krijgen op het Amsterdamse grachtenplan als een uniek voorbeeld van een ‘economische ruimte’, het resultaat van zowel een boekhoudkundige rekensom als van een inventieve vorm van ‘zonering’, is het zinvol om de wording van dit stadsplan te bestuderen aan de hand van twee metaforen die van de Mercator Sapiens en die van de Città Ideale. | |
Urbanisatie in de RepubliekAmsterdam maakte aan het eind van de achttiende eeuw deel uit van een geografisch fenomeen, dat planologen nog niet zo lang de Randstad noemen. Samen met de steden Utrecht, Rotterdam, 's-Gravenhage en Haarlem bezette Amsterdam in 1795 een gebied waar méér dan 625.000 inwoners woonden, dat wil zeggen méér dan 30% van de totale bevolking, waarvan 70% in steden. Amsterdam nam daarvan een prominente plaats in, maar zeker geen dominante. De Republiek is anders dan bijvoorbeeld Frankrijk of Engeland, niet getypeerd door één grote stad met metropolitane allures, zoals Parijs, London of Madrid, maar door een reeks van steden. Een ander, typerend aspect van de urbanisatie in de Nederlanden sedert het eind van de middeleeuwen, is het feit dat met name in de provincie Holland, de urbanisatie zich voltrok via uitbreiding van de bestaande steden. Niet de uitbrei- | |
[pagina 2]
| |
ding van één stad, Amsterdam bijv., maar van een aantal steden, die, met behoud van eigen economische en politieke identiteit, niettemin tesamen een uniek stedelijk netwerk vormden. Een uniek fenomeen dat zich op buitengewone wijze manifesteerde in de aanleg en geleidelijke koppeling van verschillende kanalensystemen tot één groot infrastructureel netwerk. | |
Mechanismen van de Amsterdamse stadsuitlegDe ruimtelijke ontwikkeling van Amsterdam sedert het midden van de zestiende eeuw - met als hoogtepunt de derde uitleg in 1613 - laat duidelijk zien, dat ten tijde van de Republiek het uitleggen van een stad géén opgave was van architectonische en representatieve allure. Stadsuitbreiding was allereerst een economische activiteit, direct gericht op het welvaren van de stad; niet zelden begonnen naar aanleiding van militaire overwegingen en hoofdzakelijk tot een goed einde gebracht door militaire ingenieurs en landmeters wier creatieve oplossingen op het vlak van waterbouw en landinrichting de eigenlijke matrix vormen voor de architectonisch stedebouwkundige inrichting. In Amsterdam werden de eerste resultaten van de economische bloei uit het begin van de zestiende eeuw voorlopig opgevangen binnen het middeleeuwse ruimtelijk patroon van de stad. Dat werd gekenmerkt door een opmerkelijke congruentie tussen twee straten ter weerszijden van de oude haven (Damrak), te weten de Warmoesstraat en de Nieuwendijk. Aan deze parallelle ontwikkeling kwam in het tweede kwart van de zestiende eeuw, van overheidswege, een eind door de aanleg van een doorlopende kade langs de westzijde van het Damrak. Deze bracht een grondige verschuiving met zich mee; niet alleen in sociaal-economisch opzicht, maar ook in architectonisch-stedebouwkundige zin. Het is een vroeg voorbeeld van een stedebouwkundig ideaal, dat van het op het water georiënteerde, maar daarvan door een brede kade gescheiden woon-en pakhuis dat aanvankelijk nog slechts uit economisch oogpunt aantrekkelijk werd gevonden, maar dat allengs, eerst via de tweede stadsuitleg van 1585, ten westen van de Singel, en vooral daarna, vanaf 1613, door middel van het grachtenplan, het ideale ruimtelijk patroon is geworden van het Amsterdamse koopmanshuis. Nadat mede vanwege de grote belangen op het gebied van onroerend goed, allerlei initiatieven voor een ruime stadsuitleg waren mislukt, moesten de noodzakelijke nieuwe woon- en bedrijfsruimten allereerst binnen de oude stad zelf worden gezocht. Spectaculair was de snelle en inventieve herbestemming van de kerkelijke bezittingen die sedert 1578, het jaar van de Alteratie, waren geseculariseerd. De bedrijvigheid in de oude stad, de herinrichting van voormalige klooster- en kerkgebouwen ten bate van de huisvesting van tal van nieuwe sociale instellingen, staat in schril contrast met de bestuurlijke besluiteloosheid ten aanzien van de modernisering van de haven en de stadsmuren. Vooral na 1578 volgden de tekeningen, plannen en besluiten elkaar in hoge snelheid op, ogenschijnlijk zonder veel bestuurlijke samenhang. Pas in 1591, toen men aan de oostzijde van de stad nog bezig was met een voorlopige inlijving van de voor de scheepsbouw zo belangrijke Lastage, kwam er een plan op tafel dat niet alleen | |
[pagina 3]
| |
voorzag in een volledig nieuw fortificatiestelsel, maar dat tevens in belangrijke mate vooruitliep op een functionele zonering welke pas met de derde stadsuitleg, die van 1613, zijn definitieve beslag zou krijgen. Voorlopig kunnen we bij de uitvoering van het plan na 1591, drie zéér verschillende, ruimtelijke systemen onderscheiden. In tegenstelling tot de westzijde van de stad werd de grond in de Lastage niet onteigend. De eigenaars behielden hun erven, maar moesten aan de stad een melioratiebedrag betalen, een soort heffing op de waardevermeerdering van de grond. Het hier door de stedelijke landmeters ontworpen straten- en grachtenplan conformeerde zich aan de bestaande eigendomsverhoudingen, een praktijk die bij de uitleg van 1613 ook voor de Jordaan zou worden toegepast. Uit de verkavelingsprocedure blijkt dat vrijwel de hele Lastage werd herbestemd tot woonbuurt ten koste van de traditioneel hier gevestigde scheepstimmerwerven en aanverwante industrieën, die een veel ruimere plek kregen toegewezen op de oostelijke eilanden. De planning van dit nieuwe haven- en industriegebied verliep weer anders dan die van de Lastage. Hier werd wèl alle grond onteigend, waardoor de stad een veel grotere greep kreeg op de inrichting en bestemming van de nieuwe wijk. Opmerkelijk evenwel is het stratenplan, dat door een der burgemeesters zelf was opgesteld. Dit plan is met zijn ideale maten een model van een helder doordacht, mathematisch stadsplan, een waarlijk prototype van het in 1613 gerealiseerde grachtenplan. Aan de westzijde van de stad, tenslotte, leek de stadsaanleg nauwelijks kans te krijgen, zozeer waren de uit te voeren werken bepaald door militaire overwegingen. In 1586 (vrijwel gelijktijdig met de vaststelling van het stratenplan voor de Lastage) werd besloten om binnen de nieuwe fortificatie de voormalige stadsgracht te verbreden tot een woongracht. Bovendien werd aan de binnenkant van de wal een nieuwe, smalle vest geprojekteerd die later, in de derde vergroting, weer zou worden verbreed en veranderd in de huidige Herengracht. | |
Een kosmopolitische stadDe ‘nieuwe uitleg’, waartoe de stad officieel in 1613 besloot, moet gezien worden vanuit de grote verschuivingen die sedert 1600 in de stad hadden plaats gevonden. Op de eerste plaats was daar de werkelijk stormachtige demografische groeisedert 1585. In directe samenhang daarmee staat de koortsachtige uitbouw van de stedelijke economie, die voor een deel afleesbaar is uit de steeds hechtere organisatie van het gilde- en bedrijfsleven, en vooral ook uit de versterking van het kapitalistisch element, met name in de grote, buitenlandse handel. Een onmiskenbaar gevolg van deze ontwikkeling was de geleidelijk groter wordende maatschappelijke differentiëring van de Amsterdamse bevolking, waardoor de sociale verhoudingen - vóór het einde van de zestiende eeuw nog relatief eenvoudig - ná 1600 snel het karakter kregen van die van een grote, kosmopolitische stad. De planning en uitvoering van de grote stadsuitleg van 1613 is niet alleen een vitaal onderdeel van dit proces maar tegelijk ook een ruimtelijke demonstratie van haar ongekende dynamiek. De schaalvergroting in de handel, de aanwezigheid van een internationaal bezochte beurs, de dominante positie van de Amsterdam kapitaalmarkt beteken- | |
[pagina 4]
| |
den het einde van de traditionele figuur van de koopman-ondernemer, die geheel op zichzelf, in de directe omgeving van zijn woning, zijn handelswaar produceerde, verpakte of verhandelde. De koopman nieuwe stijl handelde en verhandelde op de beurs goederen die hij nooit zelf te zien kreeg. Deze praktijk veronderstelde niet alleen een groot investeringskapitaal, maar vooral ook het ruim voorhanden zijn van kwalitatief zeer gedifferentieerde ruimte. Voor een groot deel van de Amsterdamse kooplieden betekende dit een scheiding tussen wonen en werken. Een tweede gevolg van deze economische ontwikkeling was de groeiende machtspositie, zowel op het politieke als economische vlak, van de genoemde groep kooplieden in de binnen- en buitenlandse handel, bij wie het kapitaal zich voornamelijk ophoopte. Het waren deze rijke en machtige kooplieden - die vóór 1578 geen toegang hadden tot het stadsbestuur -, die zich in de loop van de zeventiende eeuw een stevige positie wisten te verwerven in het stedelijk regentenpatriciaat en zich goed vertegenwoordigd wisten in alle bestuurscolleges van de stad. Zowel in levensstijl als in levenshouding gingen zij zich steeds meer onderscheiden van andere kooplieden - de groothandelaren - en de gewone neringdoende burgers in de stad. Eén van de belangrijkste middelen die hen daarbij ter beschikking stonden was het beheer en bestemmen van de totale stedelijke ruimte, waartoe de inrichting van een grootschalige nieuwe stadsvergroting hen de eerste gelegenheid bood. | |
De stadsuitleg van 1613Het beschikbare archiefmateriaal maakt duidelijk dat Amsterdam in 1613 niet of nauwelijks beschikte over één uitvoerbaar plan van uitbreiding, maar dat gelijktijdig volgens verschillende regels werd gewerkt en gebouwd op vijf locaties: te weten de nieuwe fortificatie, de grachtengordel, het gebied dat tegenwoordig de Jordaan heet, het stratennet in de omgeving van de Haarlemmerdijk en tenslotte de drie westelijke eilanden. De oorzaak van deze merkwaardige praktijk is niet uitsluitend te herleiden tot de gevoerde grondpolitiek. Deze lijkt veel meer het instrument te zijn geweest om specifiek ruimtelijke karakteristieken van de nieuwe economische orde te kunnen realiseren. Deze orde was niet zozeer gebaat bij een architectonisch ideaalplan - waarbij alle bestemmingen hiërarchisch ten opzichte van elkaar gedacht zijn - maar veeleer bij het tegendeel: een boekhoudkundig model dat leiding geeft aan een zo lucratief en efficiënt mogelijk bepalen van maat en plaats van onderling elkaar uitsluitende functies. Het is vrijwel zeker dat tussen 1609 en 1613 in de Vroedschap uitsluitend is gesproken over het profiel en tracé van de toekomstige fortificatie, terwijl gelijktijdig een commissie bestaande uit leden van de Vroedschap zelf, werkte aan een plan van inrichting voor een deel van de nieuwe uitleg, te weten de grachtengordel. Op 5 maart 1613 viel de beslissing. Toen kwam men in de Vroedschap overeen om de oude stad te voorzien van een royale forfificatie en daarbinnen een deel te bestemmen voor een grachtengordel. Terwijl in de Vroedschap over de aanleg van de grachtengordel uitvoerig gediscussieerd is - over de te volgen onteigeningsprocedures, de exacte maten van grachten, kades en erven, over het weren van ongewenste bedrijven, de uitgifte van erven, - is er weinig of niets af- | |
[pagina 5]
| |
gesproken over het resterende gebied van de nieuwe uitleg, waaronder het woonen werkgebied dat later de Jordaan is gaan heten. Wat hier gebeurde was niet veel meer dan het verbreden van sloten en grachten, het transformeren van paden tot sloten, kortom: het zoveel mogelijk respecteren van de bestaande verkavelingen. De stelling lijkt gewettigd dat de kooplieden-regenten - de eigenlijke architecten van de uitleg - deze niet anders zagen dan als een lucratieve onderneming, die in financieel, civiel-technisch en juridisch opzicht weinig verschilde van soortgelijke projecten als de grote droogleggingen van Beemster-, Purmeren Schermerpolders (1608-1631), waar niet alleen dezelfde investeerders bij betrokken waren, maar soms ook dezelfde ingenieurs en landmeters. | |
De boekhoudkundige stadDoor een zo efficiënt mogelijke uitbating van het beschikbare grondoppervlak, met verkavelingen gericht op een handige en lucratieve bouwgronduitgifte; maar bovenal door het vrijwel volledig ontbreken van representatieve, openbare ruimten, is de uitleg van 1613 een bijna volmaakt voorbeeld van de boekhoudkundige stad. Het ideaal van een dergelijk stadsmodel was aan het begin van de eeuw op buitengewoon heldere wijze geformuleerd door Simon Stevin in het enige, Nederlandstalige tractaat over de stad in het pré-industriële tijdperk, Van de Oirdeningh der Steden (c. 1605). Veeleer dan een architectonisch ideaalplan in de grote traditie van de humanistische literatuur over de stad, is Stevins schema voor een koopmanstad gebaseerd op een nieuw organisatieprincipe: dat van het moderne legerkamp. Het is op de eerste plaats een pragmatisch en neutraal model van een koopmansstad dat, parallel aan de logica van het legerkamp, zijn betekenis ontleent aan het feit dat het een niet aan één plaats gebonden, reproduceerbaar schema oplevert voor het zo soepel en efficiënt mogelijk organiseren van het pluriforme leven in de stad. Hoewel het zeer onwaarschijnlijk is dat de Amsterdamse kooplieden ten tijde van de uitleg kennis hadden van Stevins geschrift, is er zoals Hendrick Stevin al in 1649 opmerkte, een overeenkomst in orde, welke hierin bestaat dat zowel Stevin als de kooplieden-regenten met hun werkwijze niet streefden naar het vastleggen van een idee over stad of samenleving maar naar het perfectioneren van een kunde, een techniek. Een praktijk van landmeetkunde, de ervaringen opgedaan op het gebied van waterbeheersing en landinrichting, het zijn deze traditionele technieken die aan de basis liggen van de fysionomie van zowel de grachtengordel als de koopmansstad van Stevin. Lang voordat aan de grachtengordel het als een eenheid opgevatte gevelblok verschijnt - blok huizen met een breed front, gemarkeerd door midden- en hoekaccent - is het grondschema, de geometrie daarvan, bepaald door de landmeetkundige detaillering van het door de kooplieden-regenten bedachte afwisselende schema van woongracht en erfblok. De precieze maten daarvan vormen het eigenlijke, mathematisch bepaalde ritme van de stad, een primair principe van orde, welke Barlaeus bij de eerste aanblik al vermoedde. Een orde die niet alleen de straten, grachten en kaden op hun plaats houdt, maar die tegelijk op subtiele wijze samenhang geeft aan een veelvoud van architectonische verschijningsvormen. In | |
[pagina 6]
| |
Stevins koopmansstad wordt pas goed zichtbaar wat op fragmentarische wijze aanwezig is in de ‘architectuur’ van het grachtenplan van 1613: de reputatie van de mathematica in het openbare leven. Een reputatie die niet alleen glans gaf aan het snel toenemend prestige van de (militair)ingenieur en landmeter, maar ook aan de nieuwe sociale en intellectuele status van de koopman-regent. Aan de Mercator Sapiens, die niet alleen goed thuis is in de wetmatigheden van de economie, maar die de kennis daarvan deelt met andere, ‘humanistische’ wetenschappen als geografie, letterkunde en, natuurlijk, de mathematica. Dit ideaal van de ‘wijze koopman’, is ten tijde van de stadsuitleg het duidelijkst verwoord door Casper Barlaeus, in diens beroemde rede ter gelegenheid van de opening van het Athenaeum te Amsterdam (1632). De stichting van deze openbare onderwijsinstelling stond geheel in het teken van de intellectuele aanspraken van de Amsterdamse kooplieden.Ga naar eind1. Ga naar eind2. |
|