De Zeventiende Eeuw. Jaargang 5
(1989)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
Orlandus Lassus (1532-1594) en het contrafact.
| |
[pagina 191]
| |
Van de vele uitgaven waarin composities van Lassus het voorwerp zijn geweest van tekstaanpassingen, citeren wij slechts de belangrijkste. Het betreft in de eerste plaats, zij het niet exclusief, contrafacten van Franse chansons. De eerste uitgave van reformatorische zijde dateert van 1570: Recueil du Mellange d'Orlande de Lassus (RISM 1570e),Ga naar eind4. verschenen te Londen bij Thomas Vautrollier, een Franse hugenoot die in 1562 naar Engeland was uitgeweken.Ga naar eind5. In La Rochelle, een van de zgn. ‘places de sûretés’ van de hugenoten in Frankrijk, verschenen in 1575 en 1576 bij Pierre Haultin twee bundels Mellange d'Orlande de Lassus contenant plusieurs chansons [...] desquelles la lettre profane a esté change en spirituelle (RISM 1575f en 1576k). De teksten van de contrafacten waren geschreven door Jean Pasquier. Nog in 1576 zorgde Pierre de Saint-André te Genève, hét toevluchtsoord bij uitstek van de hugenoten, voor een uitgave getiteld Thrésor de musique d'Orlande de Lassus (RISM 15764 en RISM 1576l), met contrafacten van Simon Goulart de Senlis. Deze publicatie kende een opmerkelijk succes: uit 1582 dateert een tweede vermeerderde uitgave (RISM 1582h) en twaalf later, in 1594, verscheen een derde, opnieuw aangevulde en omgewerkte uitgave bij Paul Marceau te Cologny, een klein plaatsje bij Genève (RISM 1594b). De vermelding van Cologny, waar eigenlijk geen drukkerijen gevestigd waren, was een handig middel om het verbod van de verspreiding van Geneefse drukken in Lyon te omzeilen. In de Zuidfranse stad was de invoer van boeken uit Genève immers verboden omdat zij goedkoper waren dan de aldaar op de markt gebrachte uitgaven!Ga naar eind6. In Heidelberg, sedert 1556 het centrum van het calvinisme in het Duitse taalgebied, droeg Louis Mongart, de auteur van de contrafacten, zijn bij Jerosme Commelin uitgegeven Cinquante Pseaumes de David. Avec la musique à cinq parties d'Orlande de Lassus (RISM 15976) op ‘à l'honorable compagnie des nourrissons, disciples, fauteurs et amateurs de la douce et saincte musique, à Amsterdam en Hollande’. In tegenstelling tot de vorige bundels, bevat deze uitgave meer contrafacten van Italiaanse madrigalen en Duitse liederen dan van Franse chansons.
Aan de katholieke kant zijn vooral drie verzamelingen te vermelden, die overigens niet noodzakelijk een contrareformatorisch stempel dragen, zoals blijkt uit de eerste bundel, een uitgave uit 1582 van Adam Berg (München), waarin ongeveer evenveel profane als geestelijke contrafacten zijn opgenomen. Het betreft de Etliche ausserlessne/ kurtze/ gute geistliche und weltliche Liedlein mit 4 Stimmen/ so zuvor in Frantzö-/sischer Sprach aussgangen/ jetzund aber allen Teutschen Liebhabern der edlen Mu-/sic zu günstigem gefallen mit Teutschen Texten/ sovil (ohne verenderung der Harmo-/nien) immer möglich gewest/ und mit des Herrn Au-/thoris bewilligung/ in truck/ gegeben. Durch Johannem Pühler von Schwandorff [...] (RISM 1582l). De tekstschrijver Johannes Pühler, die Lassus persoonlijk kende, vermeldt uitdrukkelijk dat hij de toelating van de componist had om de Franse chansons van Duitse teksten te voorzien. In La Fleur des chansons d'Orlande de Lassus, in 1592 te Antwerpen uitgegeven door Pierre Phalèse en Jean Bellère (RISM 15929 en RISM 1592b), zijn negen contrafacten overgenomen uit de verzameling van Simon Goulart van 1576. | |
[pagina 192]
| |
Tenslotte bevat de monumentale, door Lassus' zonen Ferdinand en Rudolph samengestelde postume uitgave (1604) met 516 motetten van hun vader, getiteld Magnum Opus Musicum, een aantal Latijnse geestelijke contrafacten van profane motetten.
De functie van deze contrafactcollecties is zeer verschillend en, zoals vermeld, zijn zij niet noodzakelijk strict religieus geïnspireerd. Vooreerst kon het omzetten van de oorspronkelijke teksten in een andere taal ingegeven zijn door een taalprobleem, zoals bij Johannes Pühler. Hij wenste namelijk in de eerste plaats een aantal van de Franse chansons van Lassus voor het Duitstalige publiek toegankelijk te maken. Ten tweede was een aantal uitgaven vooral bedoeld als ‘uitzuiveringen’, zodat het Franse of Latijnse religieuze repertoire op een gemakkelijke manier kon uitgebreid worden door profane teksten door geestelijke te vervangen, zoals in de psalmvertalingen van Mongart en in het Magnum Opus Musicum. Echt ‘propagandistisch’ tenslotte, en vanuit historisch standpunt de interessantste, zijn de verzamelingen met contrafacten die door de hugenoten in de jaren 1570-1576 werden gerealiseerd.Ga naar eind7.
Hoewel het calvinisme geen andere dan eenstemmige gezangen in de liturgie toeliet, was het niet verboden in de huiskamer of in beperkte kring, buiten liturgisch verband, religieus geïspireerde meerstemmige gezangen uit te voeren. Het repertoire was drievoudigGa naar eind8.: ten eerste waren er de bewerkingen, eenvoudig homofoon of meer ‘geleerd’ contrapuntisch’, van de melodieën uit het Geneefs psalter dat in 1562 voltooid was. Te vermelden zijn vooral Louis Bourgeois, tevens de componist van een aantal van de originele eenstemmige psalmliederen, Claude Goudimel (1514/20-1572), Claude Le Jeune (1528/30-1600) en de Nederlander Jan Pieterszoon Sweelinck (1562-1621). Verder bestond het huisrepertoire uit vrij gecomponeerde ‘chansons spirituelles’, die los stonden van de bestaande melodieën van het psalter. De eerste voorbeelden zijn van de hand van Didier Lupi, op teksten van Guillaume Guéroult (Premier livre de chansons spirituelles nouvellement composées par Guillaume Guéroult, Lyon, 1548). Het bekendste chanson uit die bundel is Susanne un jour, dat tot in de 17e eeuw uitzonderlijk populair bleef: meer dan 30 componisten, w.o. Lassus, hebben naderhand de tekst op muziek gezet, soms in meerdere versies en vaak met overname van de tenorpartij van het werk van Lupi.Ga naar eind9. Tot de latere productie behoren de in 1606 postuum gepubliceerde Octonaires de la vanité et inconstance du monde van Claude Le Jeune, op moraliserende teksten van de calvinistische prediker Antoine de la Roche Chandieu. Tenslotte vormen de Franse contrafacten een afzonderlijke groep, als composities waarin de muziek van bestaande meerstemmige profane chansons ongewijzigd bleef.
In verband met die uitgaven van de hugenoten rijzen een drietal vragen: waarom zoveel contrafacten, waarom precies op chansons van Lassus en waar- | |
[pagina 193]
| |
toe was er zoveel muziek nodig? De eerste vraag houdt verband met de kwantiteit van het repertoire; de tweede met de kwaliteit. Het derde probleem was van strict ‘intern’ religieuze aard. Aangezien de calvinisten in hun strijdendreligieuze ijver haast hadden om het geloof te verspreiden en zij aanvankelijk niet over voldoende composities beschikten, was de eenvoudigste en de snelste oplossing de teksten van bestaande werken aan te passen, een aanpassing die soms beperkt bleef tot het veranderen van slechts enkele woorden. In andere gevallen waren de wijzigingen ingrijpender en werd een totaal nieuwe tekst geschreven.Ga naar eind10. Alvorens de keuze van Lassus te verklaren, blijven wij even stilstaan bij de derde vraag: wat was precies de functie van de muziek in de religieuze beleving van de hugenoten? Het antwoord hierop is te vinden in de, vaak uitgebreide, voorwoorden tot de bundels.Ga naar eind11. Enkele citaten mogen dit verduidelijken: - ‘leur (van de chansons) vray et naturel suject, qui est de chanter la puissance, sagesse et bonté de Leternel’ (Mellange, 1575), - ‘donner quelque rafraichissement aux pauvres ames chrestiennes comme alterées de tant d'afflictions dont nous sommes exercez de tous costez’ (Mellange, 1575), - ‘faire la musique en vostre maison, pour (par ce moyen) vous aider a tromper aucunement l'ennuy, et la tristesse, que ces guerres civiles vous apportoient’ (Mellange, 1576), - ‘pour adoucir l'amertume, et difficulté des labeurs... en ce tems miserable, et calamiteux’ (Mellange, 1576), - ‘si l'on estime ce temps plein de troubles, n'estre encor du tout propre pour mettre ceci en lumière et qu'il faudroit plustost pleurer que chanter: je respondrai qu'il n'est point defendu aux gens de bien de s'esjouir en Dieu avec honneste moderation, pour adoucir aucunement leurs ennuis, comme de ma part j'ai trouvé en la musique d'Orlande specialement, des remedes souverains contre diverses blessures de l'ame’ (Simon Goulart in Thresor, 1576). De muziek werd derhalve vooral beoefend met een tweevoudig doel, enerzijds ter verheerlijking van de Schepper en anderzijds als troost in de moeilijke tijden, waarin de gelovige ten prooi was aan verdriet wegens de toenemende onrust en de steeds dreigende vervolging. De zuiver metafysische dimensie gaat hand in hand met de psychologische, nl. de muziek als therapeutisch middel. Ook uit de contrafactteksten zelf spreekt die dubbele opzet, zo bv. in volgende verzen: Chantons à Dieu tant doux et gratieux
Il resiouit tout coeur qui dueil endure,
een bewerking van Lassus' chanson Soyons joyeux sur la plaisant' verdure.Ga naar eind12.
Waarom ging nu precies de voorkeur uit naar Lassus? Er zijn meerdere redenen, waarvan er één expliciet vermeld wordt in de inleidingen tot de uitgaven, nl. de onovertroffen kwaliteit van zijn muziek, zowel zuiver | |
[pagina 194]
| |
muzikaal-technisch als wat de relatie tekst-muziek betreft. In Mellange, 1575 lezen we: Et Pource qu'entre tous les Musiciens de nostre siecle, Orlande de lassus semble (et à bon droit) devoir tenir quelque bon lieu, pour l'excellence et admirable douceur de sa Musique. In de Thresor van 1576 schrijft Simon Goulart: Qui est celui aussi, tant rude et barbare soit-il, qui n'ait l'ame picquee et comme tiree doucement du corps par les accords melodieux d'une si belle Musique que celle d'Orlande? en, Je ne doute point que plusieurs ne se plaignent que la Musique aura perdu sa grace, d'autant que Orlande l'avoit appropriée à la lettre, en quoi il est excellent (comme en tout ce qui est de ceste science liberale) pardessus tous les musiciens de nostre temps. Evenwel ook overwegingen van sociale, politieke en religieuze aard hebben een rol gespeeld in de voorkeur voor Lassus' oeuvre. Zijn chansons waren uitermate in trek in Frankrijk in het algemeen, en aan het hof van Karel IX in het bijzonder, vooral sedert de uitgaven van de ‘koninklijke drukkers’ Adrien le Roy en Robert Ballard, die vanaf 1565 instonden voor de verspreiding van Lassus' werk.Ga naar eind13. Reeds in 1570 verscheen onder de titel Mellange d'Orlande de Lassus een omvangrijke verzameling van 105 composities. In 1571 bracht Lassus een bezoek aan het koninklijke hof, waar hij zo vorstelijk werd ontvangen, dat men er in München een tijdlang voor gevreesd heeft dat hij zich definitief in Parijs zou vestigen. Karel IX hield blijkbaar in het bijzonder van het chanson Un jeune moine.Ga naar eind14. In 1576 verscheen een tweede, sterk vermeerderde uitgave van de druk van 1570, in 1584 gevolgd door een derde.
Vooreerst vestigen we de aandacht op enkele data, omdat alles er op wijst dat de hugenoten ‘klaar stonden’ om, van zodra een belangrijke chansonuitgave van Lassus verscheen, die nog in hetzelfde jaar om te werken tot contrafacten, zodat zij de verspreiding van de profane liederen eventueel zelfs konden voor zijn! Vautrolliers Recueil du Mellange van 1570 steunt op de uitgave van le Roy en Ballard uit datzelfde jaar, Simon Goularts Thresor van 1576 al op de tweede, in 1576 verschenen Parijse uitgave van Lassus' chansons. In verband met die data zijn nog twee feiten op te merken: eerst en vooral de plotse concentratie van hugenotendrukken in de jaren '70 en verder speciaal Goularts contrafactactiviteiten in de jaren 1576-77 (in 1577 gaf hij nog twee andere verzamelingen met contrafacten uit). Dat er op enkele jaren tijd verscheidene verzamelingen op de markt kwamen staat ongetwijfeld in verband met een onmiddellijke leniging van de nood aan re- | |
[pagina 195]
| |
pertoire, omdat vanaf 1572 een groot deel van de adel zich van de reformatie had afgewend, terwijl er daarentegen een enorme toename van geloofsgenoten was onder de burgerij, die men zo vlug mogelijk wilde voorzien van geschikte gezangen voor de huiskamer.Ga naar eind15. Simon Goularts drukke contrafactarbeid halverwege de jaren '70 staat ongetwijfeld ook in verband met een gebeurtenis uit zijn persoonlijk leven: op het einde van het jaar 1574 had hij, als hoofd van de kerk te Genève, vanwege het calvinistisch ‘Conseil’ aldaar een strenge berisping gekregen naar aanleiding van een pamflet, waarin hij zich al te beledigend had uitgelaten tegenover de Roomse Kerk, in casu over de transsubstantiatie, die hij op werkelijk wansmakelijke wijze had beschreven. Wellicht om zich tegenover de gemeente te rehabiliteren, legde Goulart zich gedurende enkele jaren toe op het chanson spirituelle onder de vorm van contrafacten.Ga naar eind16. Wanneer we bij de vermelde jaartallen nog 1572 voegen, het jaar van de beruchte Bartholomeusnacht, toen duizenden hugenoten werden gedood (w.o. Claude Goudimel), dan zijn er voldoende aanknopingspunten om te begrijpen dat de populariteit van Lassus in zekere zin werd misbruikt om de Roomse Kerk en het Franse hof in diskrediet te brengen. Immers, de originele teksten van een aantal van Lassus' chansons waren bijzonder aanstootgevend, vooral door de vulgaire, vaak sterk erotisch getinte uitdrukkingen. Ook vanuit contrareformatorische hoek rezen er op een zeker ogenblik bezwaren tegen de teksten van Lassus' profane werken, waarin o.m. de draak werd gestoken met de sexuele praktijken van de geestelijkheid: toen de godsdiensthervormer Walram Tummler in 1581 vanuit Rome naar München kwam, verweet hij Lassus onbetamelijke boeken op de markt te hebben gebracht (‘libri editi indigni’).Ga naar eind17. Via de hugenoten kwam Lassus aldus in een dubieuze positie te staan: enerzijds werd hij als componist hemelhoog geprezen vanwege de waarde van zijn kunst, anderzijds werd zijn kunst het mikpunt voor kritiek op de Roomse Kerk, die een componist in dienst had die dergelijke onbetamelijke teksten op muziek zette, en op de aristocratie, die genoegen schepte in het uitvoeren en aanhoren van die werken (zo o.m. de erotische anecdote Un jeune moine, het lievelingslied van Karel IX)! In de contrafactverzamelingen van de hugenoten werden sommige teksten zelfs ongewijzigd overgenomen om de verdorvenheid van de katholieke geestelijkheid aan de kaak te stellen, bv. Monsieur l'abbé, op een gedicht van Clément Marot, waarin de drankzucht van een priester wordt bezongen. Ditzelfde lied werd dan wel bij de katholieke uitgever Phalesius te Antwerpen een chanson over Maistre Robbin...Ga naar eind18. Omtrent de onaanvaardbaarheid van Lassus' chansonteksten geven de voorwoorden andermaal enige toelichting. In de Mellange van 1575 heeft Jean Pasquier het over ‘des chansons si profanes, si sales et impudiques, que les oreilles chastes et chrestiennes en ont horreur’. Vandaar had hij het tot zijn taak gerekend ‘repurgeant ces tresgracieux et plaisans accords de tant de vilenies et ordures, dont ilz estoient tous souillez’. In een van de inleidende gedichten tot diezelfde bundel lezen we: Les paroles ainsy impudiques et vaines,
Pervertissent les sens et corrompent les meurs.
| |
[pagina 196]
| |
Een ander vers bevat de volgende aansporing: Au lieu de ces chansons infames,
Qui ne font que souiller les ames,
Prenez ces Cantiques de foy:
Si que d'une ardeur vehemente,
Sans cesse vostre bouche chante,
Les oeuvres de la sainte loy.
Goulart formuleert het in 1576 aldus: La lettre accomodée à la Musique d'Orlande imprimée a Paris et a Louvain estoit sotte, lascive et profane presque en toutes les chansons. En ostant quelques mots ou plusieurs et les acomodant (au moins mal qu'il m'a esté possible) à la Musique, j'ai rendu ces chansons honnestes et Chrestiennes pour la plupart, met als resultaat dat [...] les chansons d'Orlande de lassus (sont) tellement changees qu'on les peut chanter de la voix et sur les Instruments sans souiller les langues ni offenser les oreilles Chrestiennes. De bewerkers wijzen uitdrukkelijk op het probleem van de aanpassing van een nieuwe tekst aan de bestaande muziek, omdat Lassus in zijn werk een zeer enge band woord-toon nastreeft. Dat de auteurs zich in verband met de contrafacten eerder verontschuldigend uitlaten over hun aanpassingen, wijst er eens te meer op in welke mate deze vraagstelling tijdens de Renaissance in het centrum van de belangstelling stond.Ga naar eind19. Men stelt vast dat uiteindelijk niet estetische categorieën doorslaggevend zijn geweest bij de omwerking tot contrafacten, maar dat louter praktisch-religieuze overwegingen primeerden, vandaar ook dat sommige liederen echte propagandistische strijdliederen zijn geworden of zelfs spotliederen om de Roomse Kerk verdacht te maken.Ga naar eind20.
Als conclusie kunnen we dan ook stellen dat de uit de Lage Landen afkomstige katholiek Orlandus Lassus, die als kapelmeester werkzaam was aan het katholieke Beierse hof, ongewild bemiddelaar is geweest, als het ware als katalysator heeft gefungeerd, bij de verspreiding van de Reformatie in West-Europa, en dit vanuit de dubbelzinnige situatie dat, enerzijds, zijn werk kwalitatief zo hoogstaand was dat de populariteit van zijn oeuvre ongekende vormen aannam, en, anderzijds, de aanstootgevende teksten van zijn chansons in de kaart hebben gespeeld van de Reformatie doordat het eigen katholieke kamp werd gecompromitteerd. Tegen de achtergrond van de religieuze conflicten in de tweede helft van de 16e eeuw tekent de componist Orlandus Lassus zich dan ook af als een tragische figuur. |
|