De Zeventiende Eeuw. Jaargang 5
(1989)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| |
‘Geene vredemaeckers zijn zonder tegenspreeckers’
| |
[pagina 104]
| |
monstrantse zaak en aan de kerkelijke eenheid. Hij vergenoegde zich derhalve met zijn isolement, in de verwachting dat de harde calvinisten onder politieke druk ooit tot inkeer zouden komen en een revisie van de Dordtse besluiten zouden toestaan. Dit optimisme vond echter geen bevestiging in de praktijk van alledag, want voorlopig bleef de situatie eender. Dordt belette een protestantse verbroedering en de vaderlandse theologen volhardden in hun onverzoenlijkheid, zodat Grotius zijn poging eerherstel af te dwingen door in 1631 onverhoeds in Holland terug te keren, deerlijk zag mislukken. Met een prijs op zijn hoofd moest hij het jaar daarop vanuit Amsterdam naar Hamburg uitwijken. Enige tijd later gloorde er echter plotseling licht aan de duistere kim. In 1635, kort nadat Grotius zich als ambassadeur van Zweden in Parijs had gevestigd, polsten de predikanten van Charenton hem opnieuw over een toetreding en nu gaven zij de stellige indruk dat hun opstelling tegenover aanhangers van het remonstrantisme principieel veranderd was. Alès was een vergissing geweest, zo heette het; zij wilden verdraagzaam zijn en daarom beriepen zij zich op een beslissing van de enkele jaren daarvóór, in 1631 te Charenton gehouden Nationale Synode, die verordonneerd had dat lutheranen zonder afzwering van hun gevoelen aan de diensten mochten deelnemen. Deze bepaling opende voor Grotius een prachtig perspectief. Tot dusver had hij steeds zijn eenheidsidealen beleden zonder enige vooruitgang te boeken. Nu werd het hem, notoir aanhanger van het remonstrantse gevoelen, vergund in de kwaliteit van vertegenwoordiger van het lutherse Zweden aan de godsdienstoefeningen der calvinisten deel te nemen. Zo kon hij door niet minder dan drie geloofsrichtingen in zich te verenigen een voorbeeld stellen, dat hopelijk door vele vredelievende gelovigen toegejuichd en nagevolgd zou gaan worden. De onderhandelingen waren reeds in een vergevorderd stadium, toen er opeens problemen opdoemden. Grotius kreeg in de kerk van Charenton een plaats toebedeeld die hij beneden zijn diplomatieke status achtte. Hij protesteerde, maar vond de tegenpartij in deze protocollaire kwestie niet tot concessies bereid. Vermoedelijk zijn de Charentonisten op het laatste nippertje voor een overeenkomst teruggeschrokken. Omdat Grotius zijn rekkelijke ideeën niet wilde verloochenen en die zelfs bij gelegenheid dacht uit te dragen, zullen zij hebben ingezien dat het onverstandig was gastvrijheid te bieden aan een dissident, wiens opvattingen als een splijtzwam zouden gaan werken, zeker nu hun eigen geloofsgemeenschap over leerstellige kwesties in een hevige beroering was geraakt.Ga naar eind6. Grotius peinsde er niet over met zijn diplomatieke status te schipperen. Hij bleef zo met lege handen zitten en besloot daarom maar uitvoering te geven aan een plan dat hem door vrienden al veel eerder als de meest logische oplossing was aanbevolen. Hij trok een eigen predikant aan. Als Zweeds ambassadeur voelde hij zich gehouden een lutheraan te benoemen, maar omdat hij zijn persoonlijke overtuigingen niet wilde verzaken, zocht hij naar een kandidaat, wiens opvattingen zó rekkelijk waren dat hij zich onder aanmoediging van zijn heer voor de vereniging der christenen wilde inzetten. Uiteindelijk beriep Grotius een zekere Brandan Daetri, afkomstig van de meest rekkelijke Duitse universiteit, Helmstedt. Daetri was een veelbelovende leerling van de gematigde lutherse | |
[pagina 105]
| |
theoloog Georg Calixt, in wie Grotius een nauwe geestverwant zag. Zo bezat de nieuwe predikant antecedenten die werkelijk onberispelijk waren, en daarom zal Grotius' teleurstelling des te heviger zijn geweest, toen bleek dat dogmatische verschillen opnieuw een goede samenwerking beletten: Daetri betoonde zich weldra minder verdraagzaam dan was voorzien. In zijn preken voer hij heftig tegen katholieken èn calvinisten uit, en gooide zo de reputatie van zijn heer te grabbel. Ofschoon hij zich op de Heilige Geest als inspirator beriep, kon hij niet in zijn functie gehandhaafd worden. Na Daetri's ontslag heeft Grotius geen andere predikant meer in vaste dienst genomen, al toonde hij zich dan wel bereid de Zweedse pastor Jonas Hambraeus in de ambassade te laten preken. Hambraeus bezat sinds 1630 een privilege, dat hem door de Franse overheid was verleend en dat hem vergunde in Parijs voor Zweden en Duitsers lutherse erediensten te organiseren. Omdat hij evenwel in Grotius' ogen doctrinair en veel te onverdraagzaam was, kwam hij als huispredikant voor de ambassadeursfamilie niet in aanmerking. Vermoedelijk heeft Hambraeus in de periode dat Grotius in Parijs Zweden vertegenwoordigde, niet of slechts incidenteel, bij officiële gelegenheden, in de ambassadewoning gepredikt. Hoewel zijn diplomatieke status hem toestond een predikant naar eigen smaak aan te stellen, heeft Grotius van dit privilege geen gebruik meer gemaakt. In de praktijk bleek het onhaalbaar een regeling te treffen die zowel met de eisen van het ambt als met zijn persoonlijke voorkeur strookte, en Grotius legde zich na enkele vruchteloze pogingen een vervanger voor Daetri aan te trekken bij de realiteit neer. Wel gaf hij zich tegenover zijn bezorgde relaties in het vaderland nog moeite zijn buitenkerkelijke positie te rechtvaardigen. Daarbij wees hij op zijn heilige afkeer van scheurmakerij. Wie buiten zijn schuld was verstoten, deed er slecht aan een eigen geloofsgemeenschap in het leven te roepen. Het was beter te berusten en ondertussen door de lectuur van stichtelijke werken zijn zieleheil veilig te stellen. Voor zijn familie achtte hij in deze situatie het Nieuwe Testament, Thomas à Kempis, Erasmus en de remonstrantse predikant Eduard Poppius voldoende om zich de essentiële of allernuttigste inzichten eigen te maken.Ga naar eind7. Opmerkelijk is in dit verband dat Grotius zich zo nu en dan geroepen voelde zijn buitenkerkelijke positie te rechtvaardigen en dan telkens naar twee grote voorbeelden verwees: Melanchthon en Erasmus. Bij herhaling, bijvoorbeeld in het overleg met de predikanten van Charenton, bestempelde hij zich tot een volgeling van Melanchthon om aan te geven hoe zijn inzichten van die van de orthodoxe calvinisten verschilden.Ga naar eind8. Het arminianisme of remonstrantisme was in zijn ogen zelfs een regelrechte voortzetting van Melanchthons overtuigingen.Ga naar eind9. Zijn schatplichtigheid aan de grote humanist Erasmus heeft Grotius evenzeer beklemtoond, al is het dan wel moeilijk precies aan te geven hoe Erasmus zijn houding beïnvloed heeft. In ieder geval was Erasmus volgens Grotius vooral te prijzen omdat hij, ondanks zijn scherpe kritiek op de misstanden in de kerk, niet tot een reformatorische afscheiding had willen bijdragen, maar steeds de eenheid had nagestreefd.Ga naar eind10. Afsplitsingen hadden in het verleden geen verbetering gebracht, integendeel, en daarom betaamde het de ware, tegen zijn wil verbannen | |
[pagina 106]
| |
christen lijdzaam af te wachten tot de scheuring verholpen was. Heel opmerkelijk is wel dat Grotius, vormelijk als hij was, juist om deze reden ervoor terugschrok een predikant in dienst te nemen die het veroordeelde arminianisme aanhing en verkondigde, derhalve de bepalingen van de officiële gereformeerde kerk negeerde en zo geen onberispelijke status bezat. Zolang als een benoeming met inachtneming van alle formaliteiten niet te regelen viel, wilde hij geduldig afwachten uit vrees dat hij zich anders aan een schismatiek optreden zou bezondigen. Hij was van mening dat hij onder druk der omstandigheden van de diensten van een predikant kon afzien, totdat de tegenpartij, nu nog geteisterd door een ‘morbus calvinisticus’, zich toegeeflijker betoonde. Maar hoe lang zou dat niet duren, want de calvinisten bleven evenals trouwens de lutheranen een onmiskenbare onwilligheid ten toon spreiden. De ervaringen met Charenton en de lutherse predikanten Daetri en Hambraeus zullen Grotius' optreden ongetwijfeld hebben beïnvloed, en wel op zo'n manier dat hij het op den duur onvermijdelijk achtte zijn vizier te verstellen en de roomskatholieken in zijn eenheidsstreven te betrekken. Deze stap heeft hij echter met de grootste aarzelingen gezet, omdat hij terdege besefte dat hij zo de Reformatie losliet en zijn remonstrantse vrienden van zich zou vervreemden. Uit alles blijkt dat hij een sterke innerlijke remming had te overwinnen, en wanneer er zich ook maar even een mogelijkheid aandiende eerst de protestanten voor zijn ideaal van eenheid te winnen, greep hij die met beide handen aan. Daarbij prefereerde Grotius aanvankelijk nog een werkwijze achter de schermen. Dit wordt duidelijk uit de correspondentie tussen de Engelse gezant in Parijs, John Scudamore, en de aartsbisschop van Canterbury, William Laud. Scudamore fungeerde als tussenschakel in het contact met Laud, toen Grotius in de tweede helft van 1637, in het derde jaar van zijn Parijse ambassade, opeens een heel reële kans op verwezenlijking van zijn eenheidsideaal ontwaarde en de Engelse politici hierop wilde attenderen. De aanleiding tot dit optreden lag in recente geruchten over een politiek verbond tussen Zweden en Engeland. Als beide landen dit plan zouden realiseren, kon hun samenwerking de basis voor een kerkelijke eenwording gaan vormen. De verschillen tussen de dogma's van beide geloofsgemeenschappen achtte Grotius niet zo wezenlijk dat zij een samengaan zouden beletten. Was die eenheid eenmaal een feit, dan zouden ook landen als Denemarken kunnen toetreden. In een later stadium kon dan het katholieke Frankrijk zich aansluiten, mits de invloed van de paus op het Franse kerkelijke leven werd ingeperkt.Ga naar eind11. Dat Grotius juist in deze periode voor eenheid tussen de Zweedse en Engelse kerken opkwam, is niet verwonderlijk: hij vond in de Schot John DurieGa naar eind12. een geestverwant die in dezelfde richting activiteiten ontplooide. Grotius waagde het zelfs Durie's plan voor een protestantse eenheid bij zijn grote baas, rijkskanselier Oxenstierna, te bepleiten. Opmerkelijk is dan wel dat hij zich nog op de vlakte houdt. Wat Durie wilde, was in zijn ogen veelomvattend, maar bij een gunstige politieke ontwikkeling bestond er zeker een kans op succes. Zelf beperkte hij zich er echter toe de onderneming aan te bevelen, en dit dan nog op voorwaarde dat de rust in de Zweedse staat en kerk er niet door in gevaar zou komen. Dat laatste wilde hij koste wat kost voorkomen, want - zo stelde hij - het hemd was nu een- | |
[pagina 107]
| |
maal nader dan de rok.Ga naar eind13. Uiteindelijk kreeg Durie nul op request. Hij vond in Zweden geen gehoor voor zijn plannen en moest het land al snel weer verlaten. Grotius accepteerde deze mislukking op dat moment nog als een onontkoombare realiteit.Ga naar eind14. Niet lang daarna, omstreeks 1640, treedt hij echter zelf in de openbaarheid als de grote verzoener, alsof het tij inmiddels gekeerd was en een vredesmissie nu wèl kans van slagen had. Veel factoren hebben in deze omslag een rol gespeeld. Grotius heeft in de periode dat hij zijn taak als vredestichter op zich nam onderkend dat een herstel der betrekkingen met Holland, onder meer vanwege de onverzoenlijkheid der calvinisten, een illusie was. Tegelijkertijd kwam zijn diplomatieke loopbaan in dienst van Zweden op een dood spoor. Meer dan ooit voelde Grotius zich geïsoleerd en in de wetenschap dat zijn sterven naderde, heeft hij dit isolement aangegrepen om zijn eenheidsidealen uit te dragen. Dat hij daarbij rekende op wezenlijke steun van de gallicaans gezinde kringen in de Franse geestelijkheid en intelligentsia, staat buiten kijf. Uit zijn correspondentie valt zelfs op te maken dat hij bemoediging verwachtte van kardinaal Richelieu, die omstreeks deze tijd op een hereniging van de Franse calvinisten met de moederkerk leek aan te sturen.Ga naar eind15. Ongetwijfeld heeft Grotius zich veel van zijn eenmansonderneming voorgesteld. Superieur als hij zich voelde door zijn grote historische en theologische kennis, zelfbewust, maar in al zijn optimisme zeker ook wereldvreemd, dacht hij dat hij succes zou boeken, wanneer hij in navolging van humanistische irenici als Erasmus, Melanchthon en CassanderGa naar eind16. benadrukte dat de verschillen in dogma's, riten en kerkbestuur niet zo wezenlijk waren dat zij de verregaande confessionele versplintering van dat moment rechtvaardigden. Uit de Briefwisseling blijkt dat Grotius een heel praktische aanpak voorstond. Hij verwees naar de dagelijkse gang van zaken, die leerde dat de H. Schrift steeds tot een veelheid van de meest uiteenlopende interpretaties aanleiding had gegeven. Ook over de vraag welke dogma's voor het verwerven van het heil essentieel waren bestond er geen enkele overeenstemming. Daarom was het raadzaam zich te richten naar een tijd waarin de eenheid onder de christenen nog niet verbroken was geweest; de gelovigen moesten de beste uitleg van de vroege oecumenische concilies overnemen en op andere punten de algemeen heersende opinie accepteren of een wijs stilzwijgen in acht nemen, in het besef dat dit voor de lieve vrede het beste was.Ga naar eind17. Volstrekt onjuist was het omwille van afwijkende inzichten de kerk te verlaten. Wie verstoten werd, moest zijn lot in lijdzaamheid dragen en van de stichting van een eigen geloofsgemeenschap afzien.Ga naar eind18. Ofschoon Grotius het verval in de kerk van Rome onderkende, meende hij dat de Reformatie aan haar doel was voorbijgeschoten en in plaats van een geloofsverdieping alleen maar onheil over de christenen had gebracht.Ga naar eind19. De respons op de publicaties ter bevordering van de christelijke eenheid was onverdeeld negatief. Opmerkelijk is dat in de reacties Grotius' buitenkerkelijke positie telkens weer aan de orde kwam, want de ongelukkige verzoener had niet verheeld dat hij vanuit een strikt neutrale positie voor de eenheid in het strijdperk was getreden. In plaats van tastbare resultaten bewerkstelligde deze onpar- | |
[pagina 108]
| |
tijdigheid echter alleen een verdere vereenzaming, die des te heviger gestoken moet hebben, aangezien zelfs naaste familieleden de kruistocht voor de eenheid onomwonden afwezen. Grotius' broer Willem de Groot liet in vele brieven zijn scepsis blijken.Ga naar eind20. Zwager Nicolaes van Reigersberch gaf als zijn mening te kennen dat het eenheidsstreven ‘in sijn selven’ zeer loffelijk was, maar gezien de onoverbrugbare dogmatische tegenstellingen de vredestichter alleen maar smaad kon brengen. Rome was volgens Reigersberch toch niet tot concessies bereid, want hervormers die binnen de kerk wilden blijven, waren in het verleden steeds monddood gemaakt. Pas door de Reformatie was het verval gestuit en het ware licht doorgebroken.Ga naar eind21. Bij deze kritiek van naaste familie bleef het niet. De remonstranten keerden zich van Grotius af,Ga naar eind22. en ook geleerde vrienden als Gerardus Joannes Vossius staken kun afwijzing niet onder stoelen of banken.Ga naar eind23. Terwijl in het katholieke kamp gereserveerdheid de houding bepaalde, toonden de luthersen zich afkerig van samenwerking en troffen de orthodoxe calvinisten voorbereidingen voor een scherpe polemiek. Vooral van deze laatste geloofsgroep kwam een waar salvo schotschriften los. De produktiefste tegenstander, André Rivet, wees erop dat Grotius de gereformeerden in discrediet bracht en als een opstandige secte brandmerkte, terwijl hij zelf geen huispredikant in dienst had, niet tot een geloofsgemeenschap wilde toetreden, maar ondertussen wel in 't geniep met de jezuïeten confereerde. De vinnigheid, waarmee Grotius gecritiseerd werd, blijkt ook uit een passage in een brief van de Franse literator Jean Chapelain. In een volledig onbegrip voor Grotius' motieven voerde deze zegsman het verzoeningsstreven op een ongeremd sectarisme terug: Grotius was zo arrogant dat hij er een eigen christelijke godsdienst op wilde nahouden; hij was zelfs met het arminianisme als bijzondere variant niet tevreden geweest en had toen een eigen secte gesticht die zo exclusief was dat zij slechts enkele leden telde.Ga naar eind24. En Grotius zelf? Het is wel duidelijk dat de geleerde van de onverdeelde afwijzing geschrokken is. Zijn teleurstelling over de felle tegenstand klinkt in veel brieven door, maar tegelijkertijd treft dan de vasthoudendheid, waarmee hij zijn taak wilde volvoeren. Tegenover Willem, die hem dierbaar was, verdedigde hij zijn optreden in lange brieven.Ga naar eind25. Reigersberch moest het met bitse terechtwijzingen doen: de Reformatie was te ver doorgevoerd en had geen wezenlijke verbeteringen gebracht. Wie de Ouden las, beschikte over voldoende stof om ‘sichselven te reformeren’.Ga naar eind26. De remonstranten verweet Grotius partijzucht en separatisme,Ga naar eind27. terwijl hij van Vossius beweerde dat die uit eigenbelang en angst handelde.Ga naar eind28. Rivet kreeg antwoord op zijn schotschriften en werd zo verplicht tot een langdurige polemiek waaraan, zoals gezegd, ook andere tegenstanders hun steentje bijdroegen. Een van de opmerkelijkste scribenten heette Johan Seyffert, een lutheraan geboortig uit Ulm, die in 1642 een tweetal pamfletten publiceerde, waarin hij een hoop gemene roddel over Grotius uitstortte.Ga naar eind29. Zijn lastertaal had zo'n bedenkelijk niveau dat zelfs een verbeten polemist als André Rivet er zijn neus voor ophaalde. Seyfferts pamfletten veroorzaakten veel deining. Het eerste, dat de vorm had van een brief aan de Zweedse predikant Joannes Christophorus Hengerus, vond | |
[pagina 109]
| |
zijn weg naar Stockholm en kwam daar op 18 november 1642 ter sprake in de vergadering van de Rijksraad, die zich op dat moment beraadde over de vraag of het Parijse gezantschap moest worden opgeheven.Ga naar eind30. De Rijksraad voelde veel voor terugroeping van de Parijse ambassadeur. Behalve de hoge kosten van de ambassade en Grotius' bedorven relatie tot de Franse autoriteiten werd als argument ook aangevoerd dat Grotius blijkens Seyfferts pamflet het papisme aanhing. Waarom de gezant nog tot het voorjaar van 1645 op zijn post gehandhaafd bleef, wordt uit de bronnen niet duidelijk. Het lijdt echter geen twijfel dat hij mede om de controverse rond zijn irenische geschriften bij zijn superieuren in ongenade raakte. Grotius stelde evenwel het belang van zijn vredesmissie op dat moment al lang boven dat van zijn carrière. Zijn diplomatieke post in Parijs beschreef hij zelfs als een van God ontvangen vrijplaats (asylum), van waaruit hij ongehinderd aan de kerkelijke eenheid kon werken.Ga naar eind31. Hij zal hebben berust in een afloop, waarvoor hij door vrienden al heel vaak gewaarschuwd was: wie zich als vredesapostel opwierp, werd van alle kanten met kritiek overspoeld en compromitteerde zich zo zeer, dat hij in een openbare functie niet langer te handhaven viel. In het voorjaar van 1645 teruggeroepen, nam Grotius in Zweden ontslag uit de diplomatieke dienst, verliet het hof, maar werd op de terugreis ziek en stierf op 28 augustus 1645 in Rostock. De Parijzenaar Gui Patin, een goede kennis, die bij het vernemen van het doodsbericht hevig ontsteld raakte, beschreef in een brief Grotius' uitzonderlijke positie nog eens kort en krachtig. Sinds twintig jaar wist men niet welke godsdienst de geleerde had beleden. In zijn polemiek met Rivet had Grotius de roomsen bevoordeeld, in Holland was hij arminiaan geweest, later diende hij een lutherse koningin; in een lutherse stad had hij in de armen van een lutherse predikant de dood gevonden, terwijl hij Luther evenals Calvijn geweldig haatte. Sommigen beweerden zelfs dat hij als sociniaan was gestorven.Ga naar eind32. Elders citeerde Patin de gezaghebbende Parijse magistraat Bignon, die uit Grotius' mond zou hebben opgetekend dat, àls hij van religie zou veranderen, hij zich joods zou willen laten maken.Ga naar eind33. Zo gaf Grotius' onbestemde confessionele kleur in de Republiek der Letteren nog lang na zijn dood aanleiding tot de wildste speculaties. Van groot belang zijn ze in feite niet, want dat Grotius tot op het eind van zijn leven een buitenkerkelijke positie bleef innemen, staat wel vast. Daarom zij hier ter afsluiting nog verwezen naar de eigen woorden van de grote geleerde, die in een arbeidzaam leven vele theologische werken had gepubliceerd en bijgevolg in zijn testament zelfbewust kon verklaren dat hij steeds trouw gebleven was aan het christelijk geloof, zoals hij dat op grond van de Bijbel en de traditie zelf in zijn eigen werken had uitgelegd.Ga naar eind34. Is er een duidelijkere aanwijzing voor de stelling dat Grotius vanuit een onafhankelijke, boven de confessies verheven plaats de eenwording heeft nagestreefd? |
|