De Zeventiende Eeuw. Jaargang 5
(1989)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Eenheid van kerk en staat bij de intrede van kardinaal-infant Ferdinand
| |
[pagina 22]
| |
af: binnen bepaalde beroepen schandaliseerde het werken op zondag de bevolking hoegenaamd niet.Ga naar eind5. Wel moet men vaststellen dat naarmate de eeuw vorderde deze onvolkomenheden uitgevlakt werden. De betere opleiding van de seculiere clerus in seminaries, de werkzaamheid van nieuwe of herbronde kloosterorden en het activeren van leken door sodaliteiten droegen langzamerhand vruchten.Ga naar eind6. De kerk kon met de tijd meer veeleisend optreden; de bevolking schikte zich niet alleen in haar geestelijk lot, zij raakte na verloop van tijd doordrenkt van de verkondigde religieuze waarheden en waarden. Rond 1630 voldeed bijna iedereen aan zijn paasplicht.Ga naar eind7. Wanneer kardinaal-infant Ferdinand de Zuidelijke Nederlanden betreedt in het najaar van 1634, dan wordt hij begroet door een praktisch homogeen katholieke bevolking.
Hoe was daar intussen de politieke en militaire toestand? Aartshertog Albrecht was gestorven op 13 juli 1621, kort na het einde van het Twaalfjarig Bestand. Daarmee kwam er een einde aan de toch al beperkte soevereiniteit van de aartshertogin; de infante Isabella werd landvoogdes, terwijl de verspaansing van het bestuur verder ging. Dit belette niet dat de Spaanse vorst als kampioen van het katholicisme op een hernieuwd loyalisme mocht rekenen. Militair was de toestand niet rooskleurig. Op 14 sept. 1629 had het belegerde 's-Hertogenbosch moeten capituleren voor Frederik Hendrik, waarmee tevens de hele meierij verloren ging. In 1632 kon het Staatse leger door het verraad van graaf Hendrik van den Bergh de Spaanse Maasvestingen, Maastricht en het Land van Overmaas bezetten. De infante riep daarop de Zuidnederlandse Staten-Generaal samen, die een deputatie naar Maastricht stuurden om te onderhandelen. Deze gesprekken leidden tot geen resultaat. Landvoogdes Isabella overleed op 1 dec. 1633. Maar reeds op 11 dec. 1628 had koning Filips IV haar geschreven dat hij zijn broer kardinaal-infant Ferdinand naar haar toe zou sturen om haar te assisteren.Ga naar eind8. In mei 1631 werd dit voornemen publiek gemaakt en op 11 april 1633 vertrok Ferdinand naar Milaan waar hij een leger van 16.000 soldaten moest vormen om naar de Nederlanden te trekken. De beweging van zijn troepenmacht werd ingeschakeld in de Habsburgse strategie tijdens deze fase van de Dertigjarige Oorlog: dit vrij aanzienlijke leger moest enerzijds door bondgenoten begeleid worden op zijn tocht doorheen het Duitse Rijk, maar anderzijds bood het een welkome versterking voor de keizerlijke troepen. De zoon van de keizer, Ferdinand van Hongarije, had het beleg geslagen voor Nördlingen, een Beierse stad waarin een Zweeds garnizoen lag. Wanneer de kardinaal-infant hem hierbij hulp bood, wilde hij de begeleiding van de Spaanse troepen verzekeren tot Luxemburg. De kardinaal-infant ging op dit aanbod in, terwijl Zweedse troepen onder Gustav Horn en Bernard van Saksen-Weimar van hun kant eveneens oprukten om Nördlingen te ontzetten. Zo kwam het op 6 sept. 1634 tot een veldslag; de katholieke legers telden 33.000 man (waarvan 15.000 deel uitmaakten van de expeditie van de infant), de Zweden en hun protestantse bondgenoten beschikten over 25.600 manschappen. Het werd een complete overwinning voor de keizerlijke troepen: 6.000 Zweden bleven op het slag- | |
[pagina 23]
| |
veld en evenveel werden er gevangen genomen, onder wie veldmaarschalk Horn zelf. De Spanjaarden verloren 600 man. De kardinaal-infant trok hierna zonder verwijl naar het noorden; bij Andernach stak hij op 16 okt. de Rijn over, bij Stevensweert de Maas; op 1 nov. bereikte hij Leuven, op 4 nov. Brussel.
Vooraleer nader in te gaan op de ontvangst van de nieuwe landvoogd in de Zuidelijke Nederlanden, is het nodig zijn persoonlijkheid nader te omschrijven. Ferdinand was op 16 mei 1609 geboren als derde zoon van Filips III (in 1634, bij de slag te Nördlingen, was hij dus 23 jaar oud). In 1618 solliciteerde Filips III voor zijn zoon de dan vrijgekomen aartsbisschoppelijke zetel van Toledo en de kardinaalshoed. Paus Paulus V was eerst niet geneigd op dit verzoek in te gaan, waarbij een van de voornaamste diocesen van de kerk toevertrouwd werd aan een knaap van negen jaar; tevens werd deze demarche als een symptoom van toenemende koninklijke invloed op de Spaanse clerus beschouwd. De Spaanse koning drong te Rome echter aan en op 21 juli 1619 werd zijn zoon kardinaal gecreëerd. Er was voorzien dat hij op dertigjarige leeftijd na priesterwijding en bisschoppelijke zalving de zetel van Toledo zou innemen. Vanwege de koning was deze regeling een puur politieke beslissing: hij kon zijn zoon van een vorstelijk inkomen voorzien zonder daarvoor de schatkist te moeten aanspreken. De infant werd als het ware in reserve gehouden voor verdere opdrachten: wanneer zijn broer, de latere Filips IV, geen nakomelingen had, zou Ferdinand na terugzending van de kardinaalshoed de Habsburgse dynastie kunnen voortzetten. Om de gevoelens van de jonge infant bekommerde men zich weinig bij deze hoge politiek. De Venetiaanse ambassadeur te Madrid, Alvise Mocenigo, berichtte dat de jongen zin voor studie en vooral voor de krijgskunst had en geen neiging voor de geestelijke stand vertoonde. Hij moest zich buigen voor de raison d'état, maar hij heeft nooit een enkele wijding ondergaan, heeft nooit een voet in Toledo gezet en verwees in zijn titulatuur als gouverneur-generaal van de Nederlanden nooit naar zijn waardigheid van aartsbisschop van Toledo.
De aankomst van de nieuwe landvoogd, alweer een prins van den bloede, met verse troepen en vooral met de aureool van de overwinnaar te Nördlingen, is propagandistisch zeer intens geëxploiteerd. Ferdinands intrede in een aantal steden werd gehonoreerd met verslagen van deze plechtigheden of met panegyrieken bij deze gelegenheid: zo zijn teksten gedrukt betreffende zijn ontvangst te Leuven (1 nov. 1634), Brussel (4 nov.), Brugge (jan. 1635), Gent (16 jan.), Antwerpen (7 april) en Mechelen (18 nov.).Ga naar eind9. Een eerste vaststelling die zich hierbij opdringt is het feit dat alle teksten, behalve ten dele die met betrekking tot de Antwerpse huldiging, in het Latijn opgesteld zijn. Dit wijst erop dat zij bestemd waren enerzijds voor een culturele elite en anderzijds voor verspreiding buiten de stads- en landsgrenzen. Zij getuigen dan ook van een mentaliteit, van reacties en gevoelens die door de wereldlijke autoriteiten gecreëerd en gestimuleerd werden. Dit hangt samen met het verleggen van het zwaartepunt van de macht na de Spaanse Reconquista der Zuidelijke Nederlanden: waar vroeger de vorstelijke intrede in een stad aanleiding gaf tot een dialoog tussen de heerser en de on- | |
[pagina 24]
| |
derscheiden huldigende groepen, daar concentreerde na 1585 het staatsbestel de aandacht op zichzelf. In plaats van de oude tableaux vivants en toneelopvoeringen kwamen triomfbogen met soms uiterst gezochte allegorieën, die de exclusieve lof verkondigden van de vorst en zijn vertegenwoordigers. De bevolking was geen deelnemende partij meer: zij werd in de rol van applaudisserend publiek gedrongen. In naam - en ook wanneer het op betalen aankwam - bleven de afzonderlijke steden inrichters van de vorstelijke intochten; in de praktijk werd het programma bedacht door vertrouwenslieden van de regering en door hogere ambtenaren gecontroleerd, indien niet van de aanvang af gedirigeerd.Ga naar eind10. Dit laatste blijkt bij de ontvangst van de kardinaal-infant uit de gelijkluidendheid van de behandelde thema's en de uniformiteit van de boodschap. Een eerste samenwerking van kerk en staat merken wij in de keuze van de medewerkers, op wie de stadsbesturen een beroep doen om het programma van de optocht te ontwerpen. Te Antwerpen waren dat P.P. Rubens en de geleerde stadssecretaris Caspar Gevartius,Ga naar eind11. maar voor tenminste één triomfboog ondervonden zij daarbij medewerking van een anonieme jezuïet.Ga naar eind12. Bij de ontvangsten te Brussel en te Mechelen zijn afzonderlijke publikaties gewijd aan de versieringen die aan de jezuïetencolleges ter plekke aangebracht waren. Het Brusselse verslag is van de hand van de jezuïetenpater Michael Mortier, dat van de viering te Mechelen is geleverd door zijn collega Judocus Andries.Ga naar eind13. Te Gent verliep de zaak gecompliceerd. Aanvankelijk had de magistraat de opdracht tot verwelkoming toevertrouwd aan de priester-dichter Justus de Harduwijn en zijn vriend David Lindanus, pensionaris van het Land van Dendermonde. Maar op 8 dec. 1634 ziet De Harduwijn zich verplicht de opdracht terug te geven nadat hij ‘naader beraedt’ vanwege de magistraat ontvangen heeft:Ga naar eind14. de Gentse viering werd in handen gegeven van de jezuïeten aldaar.Ga naar eind15. De publikatie van het verslag ervan werd bezorgd door hun confraters Guilielmus Becanus en Sidronius Hosschius. Deze laatste had reeds vier elegieën aan de interim-gouverneur Francisco de Moncada, markies van Aytona, gericht waarin diens militaire successen bezongen werden.Ga naar eind16. Deze lofspreking zal wel niet vreemd geweest zijn aan de uiteindelijke opdracht. Het overheersend aandeel van de jezuïeten kan geen verbazing wekken: niet alleen boden zij de nodige intellectuele capaciteiten, waren een aantal van hun leden zeer vertrouwd met allegorie en emblematiek (men bedenke hierbij dat er snel moest gewerkt worden) maar vooral waarborgden zij, naast religieuze rechtzinnigheid, volstrekte loyauteit tegenover de Spaanse koning als beschermer van de katholieke orthodoxie en natuurlijke heer der Nederlanden. De orde mocht zich dan ook verheugen in de onafgebroken steun van alle landvoogden sinds Requesens.Ga naar eind17. Toch beheersten zij niet exclusief het terrein: ook de seculiere clerus heeft zijn aandeel geleverd in de begroeting van de kardinaal-infant: de Brusselse triomftocht is beschreven door Sebastianus Tychonius, kapelaan van St.-Goedele, en een Nederlandse vertaling van de Latijnse opschriften uit de pen van Gevartius te Antwerpen is het werk van de priester Hubertus Neeffs.Ga naar eind18. De boodschap die in alle steden verkondigd werd, was zeer homogeen: onder | |
[pagina 25]
| |
invloed van de overwinning bij Nördlingen wordt Ferdinand als een ook toekomstige overwinnaar ingehaald. Zijn zegepraal, die schril afsteekt tegen de militaire malaise van de vorige jaren, prikkelt tot overspannen verwachtingen. Bij de verwelkoming te Brussel spreekt pensionaris Justus Mestratius namens het stadsbestuur de hoop uit dat de kardinaal-infant het land tot zijn oude luister zal terugbrengen soit par une bonne pacification de long temps desirée, ou bien par une suitte & continuation des succes heureux de ses entreprinses martiales, sur les Provinces rebelles de Sa Majesté.Ga naar eind19. Elders wordt de mogelijkheid van een vrede door vergelijk niet meer geaccepteerd: te Gent, Antwerpen en Mechelen wordt onbewimpeld over de onderwerping van de rebellerende provincies gesproken. Hosschius raadt de ‘Hollanders’Ga naar eind20. aan de wapens te strekken, wil het hun niet vergaan als de Zweden te Nördlingen.Ga naar eind21. Gevartius laat Ferdinand als Bellerophon de Chimaera (d.i. volgens zijn commentaar: de ketterij) doorsteken, door welke heldendaad de eendracht onder de Nederlanders terugkeert.Ga naar eind22. Te Mechelen voorspelt Hosschius' ordegenoot Andries eveneens de toekomstige overwinning op het NoordenGa naar eind23. en het tweemanschap De Harduwijn-Lindanus voorzag een opschrift met de wens dat sijne Hoogheyd den vijand verdaert, ende vermeestert hebbende, ende d'afgheweken Landen, tot hunne schuldighe plicht van ghehoorsaemheyd gebrocht zijnde, aen desen langhdurigen krijgh sal gheven het eynde.Ga naar eind24. Het was geleden sinds 1621 dat de regering te Brussel nog zulk een gedurfde toon had laten aanslaan, toen de kanselier van Brabant, Petrus Peckius, bij het einde van het Twaalfjarig Bestand de Staten-Generaal in Den Haag kwam voorstellen onder de gehoorzaamheid van de aartshertogen terug te keren.Ga naar eind25. Naast de overwinning bij Nördlingen is een ander punt, als blijkbaar onontbeerlijk, in alle vieringen uitgewerkt: de lof van het Habsburgse huis. Daardoor worden de toeschouwers tot loyauteit tegenover de Spaanse vorst aangespoord, die de legitieme erfgenaam is van een lange rij vorsten, die als natuurlijke heren over de Nederlanden geregeerd hebben. Terzelfdertijd wordt ook Ferdinand gehuldigd als lid van dit aloude en roemrijke geslacht. Naast Ferdinands reputatie als krijgsheld wordt onder zijn persoonlijke eigenschappen unaniem zijn vroomheid geroemd: hij heeft het Mariaheiligdom te Scherpenheuvel bezocht,Ga naar eind26. laat zich bij de augustijner eremieten te Brussel opnemen in de sodaliteit van O.L. VrouwGa naar eind27. en zou op zijn tocht naar de Nederlanden Keulen aangedaan hebben om de merkwaardige relikwieën die aldaar bewaard werden.Ga naar eind28. Toch ontbreekt daarbij, wat wij op dit punt zouden mogen verwachten, elke verwijzing naar zijn kardinalaat. In de teksten vindt men zijn kerkelijke waardigheid in de titulatuur vermeld, maar verder wordt er niet op ingegaan. Als overwinnaar te Nördlingen wordt hij allegorisch afgebeeld als bedwinger van Haeresis (ketterij),Ga naar eind29. maar om die reden wordt lof gespendeerd aan de veldheer, | |
[pagina 26]
| |
niet aan de kerkvorst. Dat deze voorstelling op geen toeval berust, maar wel van een bewuste politiek getuigt, bewijst een andere tekst. Tot nu toe is er gehandeld over de officiële kunst aangaande deze inkomst. Maar in de meer populaire versie, die niet via kostbare plaatwerken maar onder de vorm van pamfletten verspreid werd, merkt men dezelfde aanpak. De reeds vermelde geestelijke Hubertus Neeffs beschrijft als volgt de reactie van het publiek bij de binnenkomst van de kardinaalinfant in de stad Antwerpen: Het volck van alle cant en dede niet dan schre[e]uwen
Siet daer den Prins, den Prins, Godt gev' hem doch voorspoet
Dat hy ons Nederlandt in rust eens stellen moet.
Daer rijdt hy, spaert ô Godt doch desen vromen helt.
De vroukens riepen oock: Siet wat een schoonen belt:Ga naar eind30.
Siet wat een frischen man! hoe staedich van manieren!
Siet eens hoe vriendelijck laet hy sijn ooghen swieren!Ga naar eind31.
De laatste verzen klinken thans vrij ongewoon als appreciatie van een kerkvorst maar zij sluiten goed aan bij de officiële enscenering. Het werk van Neeffs vormt een bewijs te meer voor de stelling dat de Zuidnederlandse pamfletliteratuur niet zozeer de stemming van de bevolking weergaf als wel door de officiële machthebbers gedirigeerd werd.Ga naar eind32. Als parenthesis moet thans het boek van de Leuvense hoogleraar Erycius Puteanus ter sprake komen, Purpura austriaca hierobasilica, sacram et regiam serenissimi principis Ferdinandi, Hispaniarum Infantis, S.R.E. Cardinalis, imaginem colore panegyrico repraesentans (Het heilig en koninklijk purper van het huis van Oostenrijk, onder de vorm van een panegyriek voorstellend het gewijde en koninklijke beeld van de hoogedele prins Ferdinand, infant van Spanje en kardinaal van de Heilige Roomse Kerk). Het is een lofzang, met veel excursies, op Ferdinand als drager van het purper, dat zowel kerkelijke als vorstelijke macht verzinnebeeldt. Als herhaaldelijk weerkerend motief wordt de parallellie tussen Ferdinand, aartshertog Albrecht en kardinaal Andreas van Oostenrijk, die Albrecht van 1598 tot 1600 als landvoogd verving, uitgesponnen: alle drie zijn zij Habsburger, alle drie kardinaal, alle drie regent van de Nederlanden.Ga naar eind33. Aan de Spaanse koning wordt volstrekte loyauteit toegezegdGa naar eind34. en op het einde van de 159 bladzijden lange en met rood-purperen inkt gedrukteGa naar eind35. lofzang wordt in niet mis te verstane bewoordingen aan Ferdinands mecenaat geappelleerd. Deze heel eigen accenten, met nadruk op de symbiose van kerkelijke en vorstelijke macht in de persoon van Ferdinand en in een mate die in de hiervoor vermelde bijdragen niet aanwezig is, stempelen dit boek tot een privé literaire onderneming. De leidraad van de officiële spraakregeling, die hierboven vrij algemeen waar te nemen viel, is in deze publikatie niet te onderkennen.Ga naar eind36.
Waarom hebben de heersende kringen te Brussel deze samenballing van kerkelijke en wereldse macht in één persoon niet onderstreept? Op het eerste gezicht zou een dergelijke constellatie in een homogeen katholiek gemaakt land juist zeer | |
[pagina 27]
| |
gunstig moeten overkomen. Een rol hierbij kan de traditie gespeeld hebben: bij vorstelijke intochten waren de onderwerpen van de feestdecoratie traditioneel van profane aard. Ook bij de inhuldiging van de aartshertogen Albrecht en Isabella, die beiden zeer vroom waren, werden geen specifiek religieuze thema's ontwikkeld.Ga naar eind37. Mijns inziens heeft men toch meer rekening gehouden met twee meer belangrijke complicaties. Toen Filips IV aan zijn tante Isabella de komst van zijn broer aankondigde, gaf zij de raad dat hij niet in kardinaalskledij zou optreden omdat kardinalen - naar haar eigen zeggen - in de Nederlanden niet graag gezien waren.Ga naar eind38. Men moet hierbij niet meer aan Granvelle denken, maar wel aan Alonso de la Cueva, markies van Bedmar, de almachtige Spaanse gezant te Brussel, die in 1622 kardinaal was geworden. Hij werd door de koning naar Spanje teruggeroepen in 1629 omdat hij in de Zuidelijke Nederlanden uitermate impopulair was: aan hem werd de voortschrijdende Spaanse invloed in de administratie toegeschreven. Het type van de kardinaal in staatsdienst was geen Spaanse specialiteit: denken wij aan Wolsey in het Engeland van Hendrik VII en Hendrik VIII of aan Richelieu en Mazarin in Frankrijk. Een tweede reden waarom Ferdinands geestelijke status niet al te zeer in het licht werd gesteld lag mijns inziens hierin dat hij weliswaar kardinaal, maar geen lid van de Zuidnederlandse kerkelijke hiërarchie was. De Brusselse regeringsorganen, met name de Geheime Raad en de justitieraden van de provinciale Staten pasten consequent een politiek van godsdienstnationalisme toe, die erop gericht was het land in kerkelijk opzicht zoveel mogelijk te onttrekken aan vreemde invloed. De regering stond weerbarstig tegenover elders residerende bisschoppen en buitenlandse kloosteroversten. De pauselijke nuntius werd gekortwiekt in zijn visitatiebevoegdheid en rechtsmacht. Alle niet-dogmatische beslissingen van de paus zelf waren onderworpen aan het placet van de wereldlijke macht. Bij de afkondiging van de besluiten van het concilie van Trente was trouwens voorbehoud gemaakt voor een reeks bepalingen die de rechten van de vorst in het gedrang konden brengen.Ga naar eind39. Bij deze stand van zaken begrijpt men dat de gedesigneerde aartsbisschop van Toledo hier geen geestelijke prerogatieven kon doen gelden en best de schijn vermeed dit te willen doen.
De receptie (in alle betekenissen van het woord) van de kardinaal-infant in het Noorden valt buiten het bestek van deze bijdrage. Toch wil ik een getuigenis citeren waarin ook op de dubbele waardigheid van de nieuwe landvoogd gealludeerd wordt. Als reactie op de Antwerpse huldiging publiceerde Jacob van der Does een Antithesis, ofte tegenstellingen der Triumphante Inhalinge van den Doorluchtighsten Cardinael Infant binnen der Stadt Antwerpen. Daarin stelt hij de titel ‘infant’ gelijk aan het Franse ‘enfant’ (onmondig kind), dat heel zeker Antwerpen niet kan redden: My dunckt het oudt Capernaum
Wel nieuw moght worden, dus siet om
By tijdts Antwerpen prachtigh
| |
[pagina 28]
| |
Om een goet heenen komen, want
Die ghy soo prijst is een Infant,
Tot u bescherm onmachtigh.
En het volgende beeld, uitgaande van Jesaja 63:1, is hem zonder twijfel ingegeven door de kardinaal die van het slagveld bij Nördlingen komt: Hy komt van Edom, siet het bloet
Daer mee besprenght is Rock en Hoet,
Het is al bloet der vroomen.
Dat deze kardinaal geen priester is, is Van der Does onbekend, ofwel is het voor hem irrelevant, want hij zegt verder: Ghy siet dat hy maer Missen kan,
Het is al Mis wat hy tast an,
Stelt vry op hem 't betrouwen.Ga naar eind40.
De teksten die geschreven zijn ter verwelkoming van kardinaal-infant Ferdinand munten niet uit door literaire kwaliteiten en daarbij zijn zij slechts voor een deel in het Nederlands gesteld. Toch verdienen zij aandacht: zij maken deel uit van een genre gelegenheidspoëzie dat in die tijd zeer gezien en wijdverspreid was, en als onontbeerlijk voor het landsdecorum werd beschouwd. Het was een genre waarin allegorisch vernuft en kennis van antieken en emblematiek samengingen met de traditionele vereisten inzake vorsten- en stedenlof. Dit alles moest rekening houden met plaatselijke gevoeligheden en was gebonden aan een min of meer vast parcours. De samenwerking van geleerden, literatoren en beeldende kunstenaars onder de supervisie van de politieke macht heeft merkwaardige werkstukken afgeleverd, waarin de staatsmacht zichzelf openbaarde, niet als het toevallig heersende bestel maar wel als de door God gewilde ideale regeringsvorm. In het hier behandelde geval verwijst de uniforme boodschap in verscheidene steden naar richtlijnen van hogerhand. In de euforie van de inderdaad aanzienlijke zege bij Nördlingen zijn vanwege de Brusselse regering directieven uitgegaan om vóór alles de militaire capaciteiten en exploten van de nieuwe gouverneur-generaal voor het voetlicht te brengen. Ter uitwerking van deze idee werd bij voorkeur een beroep gedaan op de clerus in het algemeen en de jezuïeten in het bijzonder om hun kennis en loyaliteit. Deze laatste eigenschap was een vast gegeven omdat de Spaanse vorst, de rex catholicus bij uitstek, de hechtste steun voor de roomse kerk gebleken was. Het resultaat was dan wel een zeer martiale enscenering, waarin het religieuze element ternauwernood aan bod kwam binnen het algemene triomfalisme. Het is duidelijk, om even de beeldentaal van deze soort feestcultuur te gebruiken, dat de staat de kerk voor zijn zegekar heeft ingespannen. En de titel van deze bijdrage zou misschien beter van een vraagteken voorzien zijn, wat mij trouwens geen ontypisch einde lijkt voor menig wetenschappelijk onderzoek. |
|