De Zeventiende Eeuw. Jaargang 5
(1989)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |||||||||||||
‘Het fundament van eene welgeregelde republique’Ga naar eind1.
| |||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||
omstandigheden en de bezetting van verscheidene grote steden kwam hiervan in de jaren '70 en '80 niet veel terecht. Pas na de val van Antwerpen in 1585 en vooral na de sluiting van het Twaalfjarig Bestand in 1609 ging ook in Vlaanderen en Brabant de katholieke reformatie van start. Op het vlak van de zondagsscholen heeft vooral Antwerpen, in navolging van de hoger aangehaalde initiatieven, een pilootfunctie vervuld. | |||||||||||||
2. Oprichting en uitbouw van de zondagsscholen in de ScheldestadGa naar eind6.Als we enkele efemere initiatieven uit de voorgaande jaren buiten beschouwing laten, dient de stadsordonnantie van 30 juni 1592 als stichtingsdatum van de Antwerpse zondagsscholen beschouwd te worden. Onder impuls van bisschop Torrentius werden er in zes kapellen zondagse catechismuslessen ingericht, die de arme kinderen moesten bijwonen.Ga naar eind7. Veel succes lijkt dit initiatief echter niet te hebben gehad. Reeds in 1593 drong de scholaster er in naam van de bisschop en het kapittel bij de stadsmagistraat op aan om een strengere ordonnantie uit te vaardigen.Ga naar eind8. Op 20 november van datzelfde jaar verscheen het gevraagde stadsgebod, waarin erover geklaagd werd ‘dat den meestendeel van de kinders en principalijck die sulck onderwijs meest van doen hadden, sijn achtergebleven’.Ga naar eind9. De ordonnantie herhaalde de verplichting om deze lessen bij te wonen, maar niets wijst er op dat er in de volgende jaren enige verbetering is opgetreden Onder het episcopaat van Joannes Miraeus (1604-1611) werden de zaken grondiger en grootschaliger aangepakt. In 1605 gaf het stadsbestuur opdracht tot een grootscheepse telling van de kinderen tussen 8 en 18 jaar oud. Elke wijkmeester diende een gedetailleerde lijst op te maken, waarop hij aantekende welke kinderen van zijn kwartier wel en welke niet school liepen. Op die manier hadden de beleidsverantwoordelijken een duidelijk zicht op het potentiële publiek van de zondagsscholen.Ga naar eind10. De krachtlijnen van de nieuwe regeling werden vastgelegd door de ordonnantie van 10 januari 1606.Ga naar eind11. De schoolgaande kinderen zouden voortaan o.l.v. hun leerkrachten 's zaterdags catechismusonderricht krijgen. De anderen werden verplicht om de zondagsschool bij te wonen. De zo net genoemde lijsten konden bij de controle op de naleving van de schoolplicht uiteraard goede diensten bewijzen. Deze zondagsschool bood, in tegenstelling tot haar voorganger, een dagvullend programma aan dat niet beperkt bleef tot catechismusonderricht. Belangrijk was ook dat het stadsbestuur een vergoeding voorzag voor de schoolmeesters die in de zondagsscholen onderwezen.Ga naar eind12. Daar waar er aanvankelijk acht leslokalen voorzien waren (veelal kapellen), groeide dat aantal stilaan tot dertien.Ga naar eind13. Ditmaal was de onderneming succesrijk van start gegaan. Onder het bewind van bisschop Joannes Malderus (1611-1633) en scholaster Maximiliaan Van Eynatten (1609-1631) verwierven de zondagsscholen de organisatie en meteen ook de impact die ze tot op het einde van de 18de eeuw zouden behouden. Malderus vaardigde in 1615 een gedetailleerd reglement uit voor de scholen.Ga naar eind14. Van Eynatten slaagde er in om de jaarlijkse financiële tegemoetkoming vanwege de stadsmagistraat gevoelig te doen optrek- | |||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||
ken. Was er bij de stichting amper 150 gulden subsidie voorzien, dan steeg dat bedrag op korte tijd tot 500, 700 (in 1611)en tenslotte 1000 gulden per jaar (in 1620). Ter verantwoording wees de scholaster op ‘den benauden tijt waer door den meestendeel vande gemeynte die middelen niet en hebben om hunne kinderen swerckendaeghs laeten scholen te gaen’.Ga naar eind15. Als scholaster beheerde Van Eynatten deze financiële middelen, waarmee onder meer de schoolmeesters betaald werden, als ook de kosters die instonden voor het onderhoud van de kapellen. De scholaster was eveneens verantwoordelijk voor de dagelijkse leiding van de instelling. Hij bezocht elke zondag de diverse scholen en vergaderde elke maand met de verantwoordelijken van de verschillende kapellen.Ga naar eind16. In 1619 vaardigde hij een uitgebreid reglement van interne orde uit.Ga naar eind17. Tijdens zijn bestuur werd er, vooral onder impuls van de jezuïeten een ‘Broederschap van de Christelijke Lering opgericht. De leden van dit genootschap verbonden zich ertoe om het godsdienstonderricht in de Scheldestad op alle mogelijke manieren te ondersteunen. Zij hielden regelmatig studiebijeenkomsten, bezochten de zondagsscholen, deden aan ‘fund-raising’, enz...Ga naar eind18. De bepalingen van de genoemde stadsordonnanties en kerkelijke richtlijnen zijn in de loop van de 17de en de 18de eeuw nog herhaald en gewijzigd. Toch mag men zeggen dat de organisatie van de scholen ca. 1630 vastlag tot aan hun afschaffing in 1797.Ga naar eind19. De voornaamste wijziging in de 18de eeuw bestond hierin dat er stevig gesnoeid werd in de stedelijke betoelaging. In 1671 was de subsidie nog opgetrokken tot 1286 gulden. Toen de stad in de jaren '30 en '40 van de 18de eeuw echter met zware financiële problemen kreeg af te rekenen, werden de uitgaven voor de zondagsscholen tot 562 gulden teruggebracht.Ga naar eind20. | |||||||||||||
3. Gewone en buitengewone zondagenSchool lopen op de enige dag van de week dat je niet diende te werken: het moet geen pretje geweest zijn voor de jonge Sinjoren. Hoe verliep eigenlijk die zevende dag voor de zondagsschoolkinderen? Wat hadden de Antwerpse zondagsscholen aan hun publiek te bieden? In tegenstelling met wat vaak wordt aangenomen, beperkte het onderwijs zich niet tot catechese.Ga naar eind21. Van 9 u tot 10 u 30 stond er lees- en schrijfonderricht op het programma. De jongens werden door een - betaalde - schoolmeester onderwezen; de meisjes kregen les van geestelijke dochters, die dit pro deo deden. (Geestelijke dochters waren ongehuwde vrouwen, die, zonder aan een bepaalde gelofte gebonden te zijn, toch een religieus leven leidden, meestal onder de geestelijke leiding van de jezuïeten). Ook seminaristen traden soms als leerkracht op.Ga naar eind22. Te oordelen aan de boekjes die door de scholaster werden aangekocht, ging de meeste aandacht naar het elementaire leesonderwijs. Naast de duizenden ABC-boekjes werd er niet veel andere lectuur gebezigd. In 1620 bijvoorbeeld maken de rekeningen melding van de aanschaf van meer dan 3000 ABC-boekjes, en 300 catechismussen.Ga naar eind23. In de meeste kapellen waren meerdere leerkrachten actief, elk met een eigen groep kinderen. Het reglement van 1619 bepaalde dat ie- | |||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||
der kind elke zondag éénmaal aan de beurt moest komen. Gelet op de grote leerlingenaantallen moet zelfs dit minimum bijna onbegonnen werk geweest zijn. Daarbij komt nog dat de leerkrachten een aanwezigheidsregister moesten bijhouden, waarin ook de goede en de slechte punten werden opgetekend. Tijdens de eucharistieviering, die om 10 u 30 op de dagorde stond, moesten de schoolmeesters en de geestelijke dochters aanwezig blijven om toezicht te houden op het jonge volkje. De missen werden opgedragen door seculiere en reguliere priesters, die hiervoor door de scholaster vergoed werden. In de namiddag was er van 13 tot 14 uur opnieuw lees- en schrijfonderricht. Het laatste uur stond er dan catechismus op het programma. Aanvankelijk werden hiervoor zowel minderbroeders, dominicanen als jezuïeten ingeschakeld. Geleidelijkaan kreeg de Sociëteit het monopolie van deze lessen in handen.Ga naar eind24. Ingaan op de inhoud van dit catechismusonderwijs zou ons te ver voeren. Het is algemeen bekend dat de jezuïeten hiervoor een specifieke didactiek ontwikkeld hebben.Ga naar eind25. Elke les werd er één bepaald punt uit de christelijke leer behandeld, op een eenvoudige en voor de kinderen begrijpelijke wijze. De catechist herhaalde bondig de vorige les in vraag- en antwoordvorm. Het handboek dat gebruikt werd bij het catechismusonderricht was de Mechelse catechismus, waarvan de redactie toegeschreven wordt aan de Antwerpse jezuïet W. de Pretere. De jezuïeten lieten de kinderen ook veel zingen. In de jaren '20 duiken er in de rekeningen van de scholaster vele posten op met betrekking tot de aanschaf van liederboekjes of -blaadjes. In 1628 heeft Van Eynatten er niet minder dan 4250 aangekocht.Ga naar eind26. Uiteraard werd de catechismusles besloten met het opzeggen van enkele gebeden. De zondagsscholen kenden hun eigen hoogdagen, die door de jezuïeten op feestelijke en indrukwekkende wijze op het getouw werden gezet. Per kapel organiseerden ze disputen of catechismuswedstrijden, tijdens dewelke de scholaster, in aanwezigheid van de catechist, de geloofskennis van de leerlingen testte. De bollebozen die zonder verpinken op alle catechismusvragen konden antwoorden, kregen tijdens een plechtige prijsuitreiking de titel van prins, keizer of keizerin. In de meest pompeuze vieringen werd de laureaat op een heuse troon geplaatst en met trompetgeschal en tromgeroffel gevierd.Ga naar eind27. Een zilveren kruisje, een prent in een vergulde lijst en andere snuisterijen waren voor de kinderen begerenswaardige trofeeën. Voor de minder goed geklasseerden waren er honderden devotieboekjes en -prentjes, rozenkransen, maar ook kledingstukken als halsdoeken, kousen en voorschoten.Ga naar eind28. Feestelijk was ook de verlening van een volle aflaat in de kerk van de jezuïeten, een ceremonieel dat jaarlijks met veel luister op de derde Sinksendag gevierd werd. Op die dag trokken de zondagsschoolkinderen in optocht vanuit hun respectieve kapellen naar de prachtige kerk van de jezuïeten, waar er een indrukwekkende viering plaatsvond, afgesloten met een gelegenheidspreek.Ga naar eind29. Ook de eerste communie vormde een feestdag in het leven van de zondagsschoolkinderen. Wanneer dat gebeuren voor het eerst feestelijk gevierd werd, is moeilijk te achterhalen. Algemeen neemt men aan dat de oorsprong ervan ca. 1620 in de Hollandse Missie te situeren is.Ga naar eind30. Voor Antwerpen dateren de oudste duidelijke | |||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||
aanwijzingen uit de tweede helft van de 17de eeuw.Ga naar eind31. Alles bij elkaar moeten deze feesten, die op plechtige en soms oogverblindende wijze ‘geënsceneerd’ werden, op de gewone volkskinderen een overweldigende indruk gemaakt hebben. | |||||||||||||
4. ‘Une trouppe si difficile à gouverner’Ga naar eind32.: Het publiek van de zondagsscholenWelk publiek wilden de zondagsscholen bereiken en in welke mate is dat effectief gelukt? Alle normatieve bronnen vermelden als doelgroep die kinderen die tijdens de week niet naar school gingen. Als maximumleeftijd wordt meestal 15-16 jaar genoemd. De minimumleeftijd bedroeg in 1592 9 jaar, maar werd stelselmatig verlaagd naar 8 jaar in 1593, 7 jaar in 1606, tot hij in 1624 tenslotte op 5 jaar werd vastgelegd.Ga naar eind33. Tot op het einde van de 18de eeuw bleef dit de minimumleeftijd. De gedetailleerde resultaten van de enquête van 1605 zijn ons niet bekend. Wel schreef bisschop Miraeus in 1607 dat er meer dan 4000 kinderen tussen 8 en 15 jaar oud geteld werden die naar de dagscholen gingen, en minstens evenveel anderen die voor de zondagsschool in aanmerking kwamen. Gelet op de toenmalige bevolking van Antwerpen, is het globale cijfer van 8000 kinderen op schoolleeftijd wellicht betrouwbaar.Ga naar eind34. Moeilijker wordt het als we willen nagaan hoeveel kinderen van deze doelgroep daadwerkelijk de zondagsscholen bezochten. De scholasters vermelden in rekwesten aan het stadsbestuur als leerlingenaantallen: 2000 in 1606, 3200 in 1620 en 4000 à 5000 in 1635 en 1656.Ga naar eind35. Deze aantallen dienen ongetwijfeld als maxima beschouwd te worden, vermits de rekwesten werden ingediend met de bedoeling om een verhoging van de subsidie aan te vragen. Toch zijn de genoemde aantallen niet helemaal uit de lucht gegrepen. Tellingen uit 1618 en 1621 die wellicht op initiatief van de Sodaliteit van de Christelijke Lering plaatsvonden, maken melding van ongeveer 3000 kinderen.Ga naar eind36. De boven genoemde stedelijke ordonnanties voerden een werkelijke schoolplicht in. Als stok achter de deur werd er een boete voorzien voor nalatige ouders. Aanvankelijk bedroeg die 5 stuivers; in 1624 werd ze opgetrokken tot 15 stuivers per overtreding.Ga naar eind37. In welke mate die effectief geïnd werden, weten we niet. Waarschijnlijk werd de soep meestal minder heet gegeten dan ze werd opgediend. Toch vinden we onder het bewind van Van Eynatten in de rekeningen uitgaven voor het bestellen van maanbrieven aan ouders die hun kinderen, en ambachtslieden die hun leerjongens niet naar de zondagsschool zonden.Ga naar eind38. De richtlijn dat de schoolplichtige kinderen elk jaar opnieuw moesten geregistreerd worden is, gelet op het vele werk dat dit met zich bracht, wellicht niet gerealiseerd. Van Eynatten stelde in 1630 voor om de kosten hiervan zelf op zich te nemen,Ga naar eind39. maar niets wijst er op dat deze stelselmatige, jaarlijkse telling van de kinderen daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Dat neemt niet weg dat er via allerlei dwang - en lokmiddelen grote druk uitgeoefend werd om de kinderen naar school te krijgen. Leerlingen uit gezinnen die door de Aalmoezenierskamer ondersteund werden, ontvingen op het einde | |||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||
van de zondag een broodje. Om er zeker van te zijn dat ze de hele dag aanwezig zouden blijven, kregen ze 's morgens een loden penning, die dan 's avonds voor iets eetbaars kon omgeruild worden.Ga naar eind40. Voor families die het moeilijk hadden om de eindjes aan elkaar te knopen, was elk extraatje uiteraard welkom. Volgens een ruwe schatting werden er ca. 1630 elke zondag ongeveer 400 dergelijke broodjes uitgereikt.Ga naar eind41. Deze brooduitdeling werd streng gereglementeerd. De leerlingen die steun van de Aalmoezenierskamer genoten, moesten apart zitten om elke vergissing te vermijden; kinderen die tweemaal afwezig bleven, werden bij de eerstvolgende brooduitdeling overgeslagen ‘om de zelve kinderen te beter te doen oppassen’; op het einde van de les deelde de meester of de meesteres één voor één de broodjes uit, waarna degenen die hun deel gekregen hadden, rij per rij mochten opstaan en naar huis gaan.Ga naar eind42. De kinderen die door de catechist werden aangewezen als zeer ijverig, ontvingen een broodje extra. De niet ondersteunde kinderen kregen, zoals reeds vermeld, allerhande prullaria, prentjes en kleine kledingstukken als beloning. Jaarlijks werden er ongeveer 200 gulden besteed voor de aankoop hiervan. Scholaster en stadsbestuur dokterden bovendien een hele reeks maatregelen uit om het absenteïsme te bestrijden. Stedelijke officieren of ‘luysevangers’ moesten 's zondags door de straten patrouilleren om eventuele spijbelaars bij de lurven te vatten. Vooral in de jaren '20 en '30 vinden we hiervan in de rekeningen sporen terug.Ga naar eind43. Een andere ingrijpende maatregel hield in dat er tijdens de uren van de zondagsschool op straffe van een boete niet op straten of pleinen mocht gespeeld worden. Ook de kinderen die tijdens de week naar school gingen, moesten zich hieraan houden om hun leeftijdsgenootjes uit de lagere klassen niet in bekoring te brengen.Ga naar eind44. Alles wijst er op dat de verantwoordelijken voor de Antwerpse zondagsscholen vooral tijdens de jaren '20 een intense activiteit aan de dag gelegd hebben om het absenteïsme tegen te gaan. Niet toevallig valt deze periode samen met de ambtstermijn van scholaster Maximiliaan van Eynatten. Zijn de scholen daarna dermate ingeburgerd dat dergelijke acties later niet meer nodig waren? Of hebben scholaster en stadsbestuur er de brui aan gegeven omdat hun maatregelen toch geen aarde aan de dijk brachten? Een aantal elementen wijzen eerder in de richting van de eerste mogelijkheid. De subsidie van de stadsmagistraat bleef de hele 17de eeuw door op een hoog peil gehandhaafd (en werd in 1671 zelfs nog verhoogd).Ga naar eind45. Als het opzet van de zondagsschool geheel of ten dele mislukt was, zouden de vroede vaderen zeker niet zo diep in de geldbeugel getast hebben. Een tweede argument vinden we in de evolutie van de brooduitdelingen. Daar waar er in 1629 ongeveer 500 gulden per jaar werd uitgegeven aan broodjes (van ½ stuiver), steeg die uitgavepost tot 760 gulden in 1683, terwijl de broodjes kleiner (en goedkoper) werden (¼ i.p.v. ½ stuiver).Ga naar eind46. Uit deze evolutie blijkt dat het aantal ondersteunde kinderen dat de zondagsscholen bijwoonde, voortdurend toenam. Of was het zo dat de criteria om voor de brooduitdeling in aanmerking te komen in de loop der jaren versoepeld werden? Om af te ronden durven we stellen dat de meerderheid van de niet-schoolgaande Antwerpse jeugd in de 17de eeuw de lessen in de zondagsschool bijwoonde. Leerlingenaantallen tussen 4000 en 5000 lijken mij, mede gelet op de huis- | |||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||
vesting van de scholen, niet erg realistisch. Toch wijst alles er op dat de Antwerpse zondagsscholen elke week een ruim publiek bereikten. | |||||||||||||
5. Bij wijze van besluita. Antwerpen als model?Antwerpen neemt een bijzondere plaats in in de onderwijsgeschiedenis van de Spaanse Nederlanden. Bij mijn weten is er in de Mechelse kerkprovincie nergens anders zulk een uitgebreid, stabiel en degelijk gefinancierd net van zondagsscholen tot stand gekomen. In andere steden berustte de organisatie van gelijkaardige initiatieven, ook reeds in de 17de eeuw, meer op voluntariaat en op financiering via particulier initiatief. Beïnvloed door Italiaanse en Waalse voorbeelden heeft Antwerpen op zijn beurt model gestaan voor andere steden. De Brugse zondagsscholen bijvoorbeeld werden in 1615 duidelijk op Antwerpse leest geschoeid.Ga naar eind47. Ook Brussel is een mooi voorbeeld van de invloed die de Scheldestad heeft uitgeoefend. Uitdrukkelijk verwijzend naar de realisaties van scholaster Van Eynatten organiseerde Hendrik Calenus, in samenwerking met het stadsbestuur, in 1624 in de hoofdstad eveneens een telling van de schoolplichtige kinderen.Ga naar eind48. De verdere realisatie van het project kon rekenen op de steun van het Hof en het aartsbisdom, maar stuitte op de tegenstand van de stadsmagistraat. Op enkele kleine initiatieven na, heeft Brussel, voor zover mij bekend, nooit echte zondagsscholen gehad. | |||||||||||||
b. Balans van een beschavingsoffensiefDe Antwerpse zondagsscholen hebben een cruciale rol gespeeld in het christianiserings- of beschavingsoffensief dat de katholieke reformatie in het begin van de 17de eeuw opzette. Ook al werd het objectief niet helemaal bereikt, dan toch mag men stellen dat de instelling gedurende bijna twee eeuwen een niet weg te denken plaats heeft ingenomen in het sociale en kerkelijke leven in de Scheldestad. Het succes ervan is in belangrijke mate te danken aan de samenwerking tussen het stadsbestuur en de kerkelijke overheid. De reden voor hun belangstelling ligt voor de hand. De zondagsschool vormde een ideaal socialisatie-instrument, waarmee die lagen van de bevolking bereikt konden worden die, naar de woorden van Van Eynatten, ‘anders noch in kercken, noch in schoelen oyt en compareren’.Ga naar eind49. Een goed georganiseerd onderwijs is ‘het fundament van eene goede ende welgeregelde republique’.Ga naar eind50. ‘Ex bona educatione pendet pro magna parte salus totius reipublicae’ (‘Het heil van de hele gemeenschap hangt voor een groot deel af van een goede opvoeding’) is het steeds terugkerende leidmotief van de kerkelijke onderwijsbekommernissen in deze bewogen jaren.Ga naar eind51. Alleen door op grote schaal geloofsonderricht te verstrekken kon het protestantisme teruggedrongen of minstens tot staan gebracht worden. Als we de begrippen ‘sociale controle’ en | |||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||
‘indoctrinatie’ van hun pejoratieve connotatie ontdoen, kunnen we ze zonder meer inpassen in het opzet van de Antwerpse zondagsscholen. Hier dient dadelijk aan toegevoegd te worden dat voor de geestelijkheid niets minder dan het zieleheil van duizenden kinderen en volwassenen-in-spe op het spel stond. Ook hun eigen zaligheid hing af van de manier waarop ze zich van deze pastorale verantwoordelijkheid kweten. Bij een evaluatie van de rol van de clerus mag dit element niet uit het oog verloren worden. De zondagsscholen mogen niet gereduceerd worden tot louter godsdienstonderwijs. Meer dan de helft van de schooltijd werd besteed aan lees- en schrijfonderricht. Uiteraard stond het leesonderricht in functie van het godsdienstonderwijs. Het memoriseren van gebeden en godsdienstige teksten veronderstelde immers een minimale leesvaardigheid bij de kinderen. Niets wijst er op dat er aan het schrijfonderricht veel aandacht besteed werd. Voor de kinderen zelf boden de zondagsscholen weinig of geen mogelijkheden tot sociale promotie. Voor hen was het zondagse onderwijs de pendant van de kinderarbeid op de andere dagen van de week, niet een hefboom om aan die arbeid te ontkomen of om op de maatschappelijke ladder te stijgen. De kinderen die de zondagsschool bezochten, waren zeker geen zondagskinderen. |
|