De Zeventiende Eeuw. Jaargang 4
(1988)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| ||||
In de Oost-Indise Spiegel van Nicolaus de Graaff.
| ||||
InleidingIn 1701 verscheen bij Feyken Ryp in Hoorn de eerste druk van de Oost-Indise Spiegel van Nicolaus de Graaff, voorafgegaan door het verslag van de zestien reizen die deze van 1639 tot 1687 over de aardbol maakte.Ga naar eind2. Rob Nieuwenhuys ontleende aan dit werk de titel van zijn bekende handboek over de Indisch-Nederlandse letterkunde. In De muze van Jan Companjie kwalificeerde Du Perron het werk als behorend tot het bewogenste proza dat in de tijd van de Compagnie is geschreven.Ga naar eind3. Wie geïnteresseerd is in onderwerpen als Oostindische slavernij, het dagelijks leven van een Compagnies-dienaar, oplichting van de Compagnie, (wan)gedrag van de kolonisatoren en in het bijzonder dat der vrouwen, de relatie tussen kolonisten en gekoloniseerden en de mogelijke beeldvorming daarover in Nederland, vindt in de Oost-Indise Spiegel een schat aan gegevens.Ga naar eind4. Tot nu toe kreeg vooral de schildering van het wangedrag der vrouwen een plaats in diverse bloemlezingen. Toch bieden ook andere passages uit de Oost-Indise Spiegel belangwekkende informatie. Afgezien van de vraag of De Graaff een feitelijk juiste afspiegeling van het dagelijks leven biedt, geeft het werk informatie over de denkbeelden en opvattingen van hemzelf en de mogelijke mentaliteit die hij bij zijn lezers vooronderstelt. De tekst begint met een stadsbeschrijving van Batavia, gevolgd door een koloniale zedenschildering waarin het gedrag van blanke en gekleurde vrouwen en de corruptie van de dienaren der Compagnie meedogenloos aan de kaak worden gesteld. Vervolgens schetst De Graaff allerhande zaken die de Compagnie betreffen. Hij meet vooral het nut van de Compagnie voor het algemeen belang breed uit, en geeft ondermeer een beschrijving van het leven aan boord van een Oost-Indiëvaarder. Hij schrijft over ieders taak aan boord en de daarbij horende soldij, over de handhaving van orde, tucht en het uitdelen van straffen, over voedsel, schaften en de zorg voor goederen van overledenen. Tussendoor hekelt hij meer of minder terloops een aantal in zijn ogen kwalijke praktijken en besteedt hij aandacht aan de geringe komaf van de dienaren der Compagnie. Na een behandeling van geheel Oost-Indië, wordt de tekst besloten met een hoofdstuk over de handel en de handelsplaatsen der Compagnie en over de reis van en naar het vaderland. | ||||
[pagina 52]
| ||||
Gegraveerde titelpagina van de Reysen.
(foto ex. UBA 2002 F 18) | ||||
[pagina 53]
| ||||
Biografische schetsDe volgende korte biografische schets maakt duidelijk wanneer Nicolaas de Graaff leefde, welk beroep hij uitoefende, hoe hij aan zijn informatie over Indië kwam en wanneer hij zijn Oost-Indise Spiegel zou kunnen hebben geschreven.Ga naar eind5. Op 18 augustus 1619 werd, blijkens een aantekening in het doopboek van de Gereformeerde Gemeente te AlkmaarGa naar eind6., ten doop gehouden: Claes, zoon van Dirck Claes Graaff en Hester Jans, poorters te Alkmaar.Ga naar eind7. In zijn geboorteplaats volgde Claes bij IJsbrand Coppier een opleiding tot chirurgijn.Ga naar eind8. Nadat hij die had voltooid, bekroop hem de lust tot reizen en wenste hij zich door middel van praktijkervaring verder te bekwamen in de heelkunst.Ga naar eind9. Op 29 april 1639 zette hij voor het eerst koers naar de Oost als onderchirurgijn in dienst van de VOC voor de kamer Hoorn. In totaal zou hij die verre en gevaarlijke reis tussen 1639 en 1687 vijf maal maken. Twee maal op jeugdige leeftijd van 1639 tot 1643 en van 1644 tot 1646, drie maal op het eind van zijn leven. Daartussenin ging hij op een walvisvaarder naar Groenland, en voer hij diverse malen uit op militaire expedities naar Brazilië, de Sont, Portugal en de Middellandse Zee. Onder De Ruyter maakte de avontuurlijke scheepschirurgijn in 1666 de beide grote zeeslagen tegen Engeland mee. De Oost bleef trekken: zijn derde reis daarheen duurde van eind 1668 tot 1672. Gedurende die tocht verbleef hij ruim twee jaar te Bengalen. Eind 1675 nam hij als 56-jarige weer dienst bij de VOC voor een vierde reis naar Indië als opperchirurgijn voor de kamer van Amsterdam. Begin 1676 koos hij zee, in augustus 1679 kwam hij na een voorspoedige reis in het vaderland terug. Nog één maal voer hij uit. Begin mei 1683 vertrok hij voor de laatste maal Oostwaarts. Op 13 augustus 1687 kwam De Graaff, op of rond zijn 68ste verjaardag, gezond terug in zijn woonplaats Egmond aan Zee. In totaal had hij 16 reizen gemaakt. Wat de sterfdatum van De Graaff betreft, daarover was tot voor kort niet meer bekend dan het gegeven dat hij vóór 14 april 1701 stierf. Dat is althans de datering van het voorwoord van de uitgever van zijn reisverhalen en zijn Oost-Indise Spiegel, Feyken Ryp, waarin deze ondermeer vermeldt dat de Graaff in leven schout te Egmond aan Zee was. Archiefonderzoek leverde het volgende gegeven op: op 14 oktober 1688 werd in het Oud Rechterlijk Archief van Egmond aan Zee melding gemaakt van de taxatie van de erfenis van wijlen Mr. Niclaas de Graaff.’Ga naar eind10. Dat betekent dat zijn sterfdatum thans veel nauwkeuriger te traceren valt: kort vóór 14 oktober 1688. Zijn reisverhalen en zijn Oost-Indise Spiegel heeft hij waarschijnlijk na thuiskomst van zijn laatste reis, tussen 13 augustus 1687 en oktober 1688 op schrift gesteld. | ||||
DrukgeschiedenisDe Reisen van Nicolaus de Graaff na de vier gedeeltens des Werelds, als Asia, Africa, America, en Europa [...] als ook een nette, dog korte beschryving van ChinaGa naar eind11. werden in 1704 vrijwel ongewijzigd bij Feyken Ryp herdrukt, ook nu weer gevolgd door de Oost- | ||||
[pagina 54]
| ||||
Indise Spiegel, die echter sterk uitgebreid was. In beide uitgaven kreeg de Oost-Indise Spiegel een eigen titelpagina, de eerste keer zonder datering, de tweede maal met de datering 1703.Ga naar eind12. De tekst in de eerste druk van de Oost-Indise Spiegel beslaat 52 pagina's, in de tweede druk is dat aantal vermeerderd tot 63. Wanneer we de varianten uit beide drukken wat nader bekijken dan valt op dat de voorrede en de stadsbeschrijving van Batavia op spelling- en interpunctievarianten na, geen inhoudelijke verschillen vertonen. Inhoudelijke varianten beginnen pas op te treden in de beschrijving van het gedrag der vrouwen. De tekst is in de tweede druk wat meer uitgewerkt: vergelijkingen zijn breder uitgesponnen, het taalgebruik lijkt soms agressiever, af en toe wordt er een moralistische verzuchting in verwerkt, terwijl er nauwelijks elementen uit de eerste druk zijn weggelaten. Onduidelijk is wie voor de uitbreidingen in de tweede druk heeft gezorgd. In het voorwerk bij de eerste druk verklaart Ryp in de Aanspraak van den drukker Aan den leser dat hij het werk geeft ‘op die wyse als ik 't heb ontfangen’. Op de gezamenlijke titelpagina van de tweede druk van de Reisen en de Oost-Indise Spiegel staat dat de Spiegel ‘Nu wel een derde vermeerdert [is] uyt des Auteurs naargelaten Schriften’. En de aparte titelpagina van de Oost-Indise Spiegel laat weten dat deze ‘Nu na de Originele Copy van den Autheur gedrukt’ is. De vraag dringt zich op of het De Graaff aan tijd ontbrak om de Oost-Indise Spiegel (af) te schrijven of te herzien en of een ander zijn tekst daarom later heeft gewijzigd. De tekst is wat rommelig qua compositie, er staan herhalingen in, terwijl een fout in het voorwoord van de eerste druk in de tweede niet adequaat is verbeterd.’Ga naar eind13. Een deel van het eerste hoofdstuk van de Oost-Indise Spiegel is in ieder geval niet van de hand van De Graaff. Dat hoofdstuk, dat begint met een stadsbeschrijving van Batavia aan de hand van de voornaamste gebouwen en inwoners, werd in vrijwel dezelfde bewoordingen, maar iets ingekort, overgenomen uit de Zee en lantreize door verscheide gewesten van Oostindien van Joan Nieuhof, die in 1682 postuum was verschenen.’Ga naar eind14. Niet uit te maken valt voor wiens rekening deze ontlening komt, voor de auteur of voor een bewerker in dienst van de uitgever. | ||||
De Graaffs bedoeling volgens de titel en het voorwoordNadere beschouwing van de titel en het voorwoord kan opheldering geven over de vraag wat De Graaff beoogde met het schrijven van zijn Oost-Indise Spiegel. In het voorwoord benadrukt De Graaff dat hij zijn tekst zo waarheidsgetrouw mogelijk heeft samengesteld onder de titel Oost-Indise Spiegel, omdat er niet alleen algemene zaken instaan die anderen al hebben beschreven, maar ook bijzondere voorvallen. Met die nadruk op het samengaan van algemene en bijzondere zaken, lijkt hij een combinatie te geven van de twee soorten ‘spiegels’ die men wel onderscheidt: exemplarische en encyclopedische c.q. factische spiegels. Deze karakterisering is afkomstig van de historica P. Bange, die in haar proefschrift de geschiedenis van het genre ‘spiegel’ beschreven heeft.’Ga naar eind15. Hoewel ze met name over middeleeuwse spiegels schrijft, lijkt het onderscheid dat zij maakt | ||||
[pagina 55]
| ||||
[pagina 56]
| ||||
tussen ‘exemplarische’ en ‘encyclopedische’ spiegels ook voor de zeventiende en achttiende eeuw bruikbaar. Beide soorten geschriften vervullen een didactische functie. Exemplarische spiegels geven een voorbeeld, ze laten zien hoe mensen zich wel of juist niet moeten gedragen. Encyclopedische spiegels daarentegen verschaffen kennis op een bepaald gebied. Binnen het kader van een encyclopedische spiegel van Oost-Indië, schreef De Graaff een aantal exemplarische hoofdstukken, die namelijk waarin hij uitgebreid de ondeugdelijke levenswijze schetst van diverse landgenoten in de Oost. In zijn voorwoord waarschuwt hij zelfs dat zijn spiegel menigeen te helder zal zijn, omdat hij niemand honing om de mond smeert. Wie zich in de spiegel herkent, zal zich geraakt voelen en de tekst verwerpen. Juist voor deze lezer of lezeres is de Oost-Indise Spiegel bedoeld. Hij is niet geschreven voor oprechten, maar voor hoogmoedigen en voor hen die hun boosheid afreageren op hun ellendige slaven. Verder wil de schrijver degenen treffen die de Compagnie bespotten en schijnheilig zijn, die uit begeerte naar eer en rijkdom onverzadigbaar zijn, alsook de mensen die door slinks handelen weduwen en wezen te kort doen. Kortom, een breed scala aan ondeugden, zonden en zondaars passeert hier de Oostindische revue. | ||||
Hekeling van het gedrag der vrouwenDe Graaff komt in de Oost-Indise Spiegel voor het eerst zelf aan het woord na de aan Nieuhof ontleende stadsbeschrijving van Batavia, als hij ‘de rijke en overdadige levens wijse der Hollanders in Indien, en voornamelijk die der vrouwen’ in beschouwing neemt.Ga naar eind16. In ongemeen felle bewoordingen schetst hij de ondeugden waaraan zowel blanke als gekleurde vrouwen in Indië zich bezondigen. Hij begint met uit te leggen wat hij onder Hollandse, Oostindisch Hollandse, kastische en mistische vrouwen verstaat. Hollands zijn de vrouwen die in Holland uit twee blanke ouders geboren zijn. Oostindisch Hollandse zijn in de Oost uit een Hollandse vader en moeder geboren en worden ook wel ‘liblabs kinderen’ genoemd, omdat de meesten, volgens De Graaff, een ‘tik van de molen hebben’. ‘Mistische’ zijn uit een Hollandse vader en zwarte moeder geboren en worden vaak ‘bonte adel’, of ‘ongebleekte dongris’ genoemd (ruw katoen). ‘Kastische’ komen voort uit een Hollandse vader en mistische moeder. De eerste zonde die De Graaff behandelt is die der hovaardij of hoogmoed. De blanke en gekleurde kolonistenvrouwen in de Oost leven naar zijn zeggen hovaardig, wulps en weelderig, steken zelf geen hand uit en laten zich door slaven bedienen. Die slaven schelden ze om het minste en geringste uit voor allemanshoer, hoerenkind of slavenhoer. Bij het kleinste vergrijp laten ze hun slaven naakt aan een paal binden en met een gespleten rotting geselen tot de lappen vlees er bij hangen. Die laten ze met zout, peper en pekel inwrijven opdat het doorgeslagen vlees niet zal verrotten en gaan stinken. De Graaff verzucht in zijn commentaar dat hij hier moeilijk kan spreken van een christelijke handelswijze. Weliswaar aanvaardt hij slavernij, God heeft die slaven nu eenmaal het licht van | ||||
[pagina 57]
| ||||
[pagina 58]
| ||||
het evangelie niet geopenbaard, zodat ze zo ongelukkig zijn in eeuwige slavernij te moeten leven, maar het blijven mensen en zijn geen dieren. Een belangrijk punt van kritiek ook is de luiheid van Oostindische vrouwen, vooral van hen die in de Oost zijn geboren. Ze zijn te lui om hun eigen kinderen op te voeden; die geven ze dadelijk na de geboorte aan hun slavinnen. Vandaar dat de kinderen taal en manieren van de slaven overnemen en vaak beter Malabaars, Singalees, Bengaals of een soort bastaard Portugees spreken dan hun eigen taal. Erger nog dan met de vrouwen is het gesteld met zowel de gemengdbloedige als de Hollandse kinderen te Batavia. Die hangen de hele dag in ledigheid rond, zitten ‘als de apen op haar gat’ omdat ze nog niet op een stoel kunnen zitten en kennen geen tafelmanieren: En sy eeten ook niet fatsoenlijk, met lepels, als andere mense, maar gieten een weynig hoender of vis sop, op een Schoteltje, of in een kop, en doen daar wat rijs by, en roeren en klijnse dat met hand en vingers door malkander, evel eens, of 't de varkens, met haar klauwen, inde trog hadden omgevroet, en steken dat ook so met hand en vingers inde mond, dat haar 't sop by de bek en tussen de vingers neer druypt, also dat men der of walgen moet, so beestagtig, alse eten; en dusdanige maniere, leerense van jongs aan, van haar slaven en slavinne diese op komen te voeden.’Ga naar eind17. Hierna doet De Graaff z'n beklag over de geilheid van Oostindische vrouwen en beklaagt hij sommige gehuwde mannen die aan een Oostindisch ‘liblabskind’ of aan een ‘ongebleekte dongris’ vastzitten: want het meestendeel, is so rits en gaeyl, als een deel ritse teeven, en dat niet alleen naar Hollanders, of Kastise, of Mistise, mans personen; maar wy soude u meer als een exempel konnen aanwijsen, van sodanige, die met haar eygen Swarte jongens, en slaven te doen hebben gehat, waar van dat de slaven ook sijn opgehangen.’Ga naar eind18. Nog erger in zijn ogen zijn de Nederlanders er aan toe ‘die haar selfs aan een leelijke zwartin komen te verhangen’. Wat De Graaff precies onder een zwartin verstaat, maakt hij niet duidelijk, vermoedelijk bedoelt hij er een donkerbruine inheemse vrouw mee. Hij vindt ze al lelijk als ze jong zijn, als ze oud zijn kan je er zelfs kinderen mee naar bed jagen. Hij gelooft dan ook niet dat er veel onderscheid bestaat tussen hen en de duivel, bovendien, tiert hij verder, zijn ze hoerachtig als beesten. Ze verkeren liever met hun eigen natie of met zwarte of kastische mannen dan met Hollandse, met wie ze alleen om eigen profijt zijn getrouwd. En al die bedrogen blanke mannen kunnen niet eerder naar vrienden en familie in het vaderland terugkeren, voordat ‘dat zwarte vel, is komen te overlijden’, verzucht hij nog, doelend op het feit dat emigratie naar Nederland van gemengde gezinnen verboden was.Ga naar eind19. Maar dit ‘zwarte kanalje’, wil hij verder met rust laten om de Hollandse, kastische en mistische vrouwen ervan langs te geven. Het meest treft hem hun | ||||
[pagina 59]
| ||||
[pagina 60]
| ||||
hoogmoed en de grootse staat waarin ze leven. Ze dragen prachtige kleren van dure stoffen, dossen zich uit met parels en diamanten: Dus sittense by honderde, inde Kerk opgepalleert, als geparelde poppe te pronken, de minst van hen alle schijnt eer een Princes als een burgers vrouw of dogter te wesen, so datter den Hemel selfs af walgt, en dat meer is, als sy naar de Kerk gaan of wederom naar huys keeren, wort de minste van haar alle van haar slave, die agter haar gaat een kipper-sol, of sonne scherm, voor de hetten der sonne boven 't hooft gedragen.Ga naar eind20.En juist degenen die in een ander overdaad en hoogmoed behoren te bestraffen, staan dat aan eigen vrouw en kinderen toe, zodat hun leer weinig overeenstemt met hun leven. Deze prachtige staat wordt door Hollanders in geheel Indië gevoerd, hoewel er verscheidenen zijn die maandelijks van de diakonie een toelage ontvangen om hun huishouden te bestieren. Dat verhindert ze niet met gouden kettingen en parelsnoeren om de hals rond te lopen met een gevolg van slaven en slavinnen achter zich. In Holland zouden al deze juffrouwen hun dienstboden niet ongestraft kunnen uitschelden, gelijk ze hun slaven doen. Ze zijn zelf op z'n best afkomstig uit de kleine luiden, zoals winkeliers of ambachtslieden die in het vaderland niet aan de kost konden komen. Vaak waren ze maar dienstbode of liepen ze op straat om waren te venten. Onder hen bevinden zich voorts ‘geprobeerde maagden, daar alrede een boort of twee is uit gezeilt’Ga naar eind21., en die in Indië een goed huwelijk doen en hun eigen geringe afkomst snel vergeten. Het gerucht over de snelle rijkdom en de prachtige staat der Oostindische vrouwen, verspreidt zich zo vlug over Europa, aldus De Graaff, dat veel vrouwen, die immers van nature tot rijkdom en hovaardij genegen zijn, proberen naar Indië te vertrekken. Gelukkig moeten ze eerst toestemming van de bewindhebbers der Compagnie hebben, want te veel vrouwvolk aan boord veroorzaakt groot onheil, twist en tweedracht. Daarom gaat een deel uitschot en kanalje in mannenkleren aan boord tot ze ontdekt worden tussen de matrozen. Deze ‘venusdiertjes’ blijven soms op de Kaap aan een Kaapse boer hangen, belanden te Batavia bij een hoerenwaard of zetten zelf een kroegje op met ‘een duyfje of twe op 't slag, voor de gaande en komende man’. Als ze wat geld bijeen hebben en goed in de kleren zitten, voelen ze zich een hele juffrouw, aldus de Graaff, hoewel ze ‘een deel schotbeesten, spinhuis hoeren, dronke straat-varkens en diefeggen’ zijn, die niet in Holland durfden blijven uit angst voor spinhuis of schavot.Ga naar eind22. Aan het eind van deze ‘fraaie’ paragraaf uit de Oost-Indise Spiegel verzekert De Graaff dat alles waarover hij heeft geschreven infame hoeren betreft en dat eerbare vrouwen het zich vooral niet aan moeten trekken. | ||||
[pagina 61]
| ||||
Dienaren lichten de Compagnie opDaarna beschrijft hij hoe de Compagnie in de Oost juist door eigen dienaren werd opgelicht. Dat gebeurde vooral via de verboden particuliere handel, die blijkens het verslag van De Graaff in zijn tijd al veel voorkwam. Hij geeft daar een aantal duidelijke en uitgebreide voorbeelden van aan de hand van de vaart op Japan en Bengalen.Ga naar eind23. Particuliere handel werd ondanks de strenge straffen die de bewindhebbers uitvaardigden door mannen en door vrouwen bedreven. Indien een vrouw op particuliere handel werd betrapt, dan werd dat verhaald op haar man. Toch sorteerde deze maatregel weinig effect en waren vrouwen in heel Oost-Indië in de particuliere handel actief.Ga naar eind24. Iedereen deed aan deze vorm van ondermijning van de VOC mee. Want waarom zou iemand die het in het vaderland goed had, voor een eenvoudig loon naar de Oost gaan, als daar niet wat extra te halen viel? Ook hoge heren waren uit op eigenbelang. De Graaff: vermits ik geloof dat meest alle mensche uit der natuer, tot rijkdom en staat genegen zijn, en veele onder deselve zijn die noyt so lange sy leven, van de staat sugt, en gelt gierigheid versadigt zijn. De Graaff signaleert ook veel kwalijke praktijken in de ziekenhuizen ten nadele van de arme zieken, op wie maar slecht wordt gepast. Degenen die de Compagnie nog het meest oplichten, zijn de ziekentroosters, tegen wie De Graaff dan ook fel uitvaart. Ze staan niet onder ede van de Compagnie en zijn doorgaans niet anders [...], als een deel verlope snijers, weevers, pelsers, schoen-lappers, en diergelijke geringe hant-werks en ambagts-luyden, die te luy zijn om te werken, en haar goetje dat sy somtijds gehad hebben verdommineert, verdronken of anders onnuttelijk hebben doorgebragt, ende dan geen andere raat of uitvlugt weten als naar Oost-Indien, en om dat sy in Holland te luy zijn geweest om te werken, treffen sy weer een makkelijk baantje, daar men altijd by de slemp en noyt by 't werk is, gelijk als een Sieke-troosters plaats; ende om daar toe te komen, houden sy haar eerst een wijl tijts stil en gestadig, gaan veel te Kerken, voegen haar tegen over den Predicant, gapen hem de woorden schier uit de mond, sien so bedrukt als Marta, en bijten door haar geveynstheid de pijlaren schier aanstukken, dan krijgense, een Kerkelijke Attestatie en Recommandatie van de Kerkenraat [...].Ga naar eind26. In de paragraaf over het beheer van de goederen van overledenen worden ook een aantal misstanden gesignaleerd. Stervenden worden aan boord, aan land of in een ziekenhuis van hun eigendommen beroofd en boekhouders lichten de boel op ten nadele van de nabestaanden. Boekhouders schromen ook niet matrozen te | ||||
[pagina 62]
| ||||
benadelen: als 't de dag is dat 't kostgeld word betaald, gaan sy na 't Kasteel 't selve ontfangen; en in plaats dat sy 't die gene geven die 't toebehoord, versuypen en verspelen 't geld, of brengen 't op een andere wijse 't soek, lijdende Matroosje ondertusschen honger, en hebbende gebrek van alles. Veel sodanige vindmen op Batavia, die sig niet ontsien alles na sig te nemen, op wat wijse ‘'t ook zij.Ga naar eind27.Af en toe blijkt ook elders uit De Graaffs beschrijving hoe zwaar hij het leven voor de gewone matrozen vindt. Hun wordt het eten vaak uit de mond gestolen, eten dat veelal bijzonder slecht was. Matrozen worden niet veel hoger geacht dan slaven, moeten dag en nacht voor hun meerderen gereed staan en worden in veel gevallen buitengewoon zwaar gestraft. Wat de afkomst van de meeste dienaren van de Compagnie betreft, vermeldt De Graaff dat veel mensen die in het vaderland have en goed hebben verloren en in armoede leven, dienst nemen om zo snel mogelijk weer fortuin te maken. Voorts vertrekken louche types, waaronder bankroetiers, verlopen studenten en wittebroodskinderen naar de Oost, die inde plaats van alderhande lekkere biertjes en wijntjes, stinkent water moeten suypen, dat ook somtijds so brak is, of 't met sout water gemengt was, die in de plaats van een morgen drank, of een soopje, of een kop Sek, een half mutsje stinkende knijp of qual, of rijs arak moeten suypen, inde plaats van gesoden, en gebrade hoendere, kappoendere, venissoene en pastayade, haar met een bak kad-jang of bone, die vol torre sitten moeten vernoegen, of met een hagje rauw spek, en half verrot vlees, of een stukje droge vis op de kolen gelegt moeten eten, en voor schoon tarwen broot, een bak vol zwarte sandige, en steenege rijs moeten in de maag stoten, die tussen de tande knarst even of gy gemale Zee schulpen, of tobaks pijpen kauwden, en voor lekkere rode may boter, een weinig stinkent spek-smeer, of starke boom, of klappes oly, moeten gebruyken, en in de plaats van een treffelijke bet-stee of ledicant, in een stinkende koy of hangmat moeten kruypen, die dikwils grimt van luyse, weeg-luyse, rotte, kakkerlakke, dusent benen en schorpioenen, also datter tussen haar koy, en een hont sijn leger stee, geen of weinig onderscheid is.Ga naar eind28.doet denken aan een laatmiddeleeuwse beschrijving van Blauwe Schuit-gangers, ook nog luilakken, zuipers, dobbelaars, schurken, dieven en vechters die in Holland soms de galg wel drie keer hebben verdiend, vergezeld van de allerarmste buitenlandse sloebers, die in hun eigen land niet aan de slag konden komen. | ||||
Verdediging van de CompagnieOndanks al deze kritiek laat De Graaff er geen twijfel over bestaan in zijn Oost-Indise Spiegel het Compagniesbelang te willen verdedigen. Geld gewonnen uit koophandel en scheepvaart, zo redeneert hij, is een noodzakelijke voorwaarde om oorlog te kunnen voeren. Nederland kan zonder die koophandel en scheep- | ||||
[pagina 63]
| ||||
vaart in feite niet bestaan en het is nu juist de Compagnie die dankzij die scheepvaart en koophandel de Nederlanden verrijkt en het land zo rijk en machtig maakt dat het een ieder in tijden van oorlog het hoofd kan bieden. Een aantal malen wordt duidelijk dat De Graaff in de verboden particuliere handel een ernstige ondermijning ziet van de VOC-belangen. Die particuliere handel gaat, volgens hem, zo bont en grof te werk dat ze niet uitgeroeid of verboden kan worden, 't en sy dat daar zware lijfstraffen opgeset worden’.Ga naar eind29. Wanneer hij afweegt of de particuliere handel uitgeroeid moet worden of dat het beter zou zijn ze op zekere voorwaarde toe te laten, verzucht hij dat uitroeien hem onmogelijk voorkomt, te meer omdat zelfs de hoge heren die in Indië zelf maatregelen komen nemen, boter op hun hoofd hebben. Al eerder waren stemmen opgegaan het VOC-monopolie wat te verlichten. In 1662 had de advocaat van de VOC Pieter van Dam in een ontwerpadvies gedeeltelijke openstelling van de inter-Aziatische handel voorgesteld. De Heren XVII konden zich met zijn voorstellen toen niet verenigen. Pas veel later in de achttiende eeuw werden de verbodsbepalingen ten aanzien van particuliere handel wat verlicht.Ga naar eind30. In een apart stukje, getiteld Teegen Werp, gaat de auteur in op motieven om de Compagnie op te lichten. Op de beschuldiging dat de Compagnie haar woord niet houdt en geen beloftes nakomt, antwoordt hij dat de Compagnie haar belofte altijd nakomt en dat ze een ieder eerlijk loon uitbetaalt op het Oostindisch Huis. In Indië geld opnemen is echter duurder, hetgeen tot een ieders voordeel strekt, want hoe minder men opneemt, hoe meer men spaart. Op het argument dat de lonen te laag zijn, merkt hij op dat de Compagnie velen - zoals beloofd -de kost geeft, ook al mest ze haar dienaars niet vet. Dat moet ook niet want al te vette lieden kunnen in warme landen immers niet ‘als hase winde’ door bergen, bossen en dalen marcheren. En dat de Compagnie scherp toeziet op misbruik door particuliere handel, daarin heeft ze gelijk. Ze heeft immers jaarlijks veel onkosten. Bovendien hoort ieder, naar De Graaffs overtuiging, eigen belang ondergeschikt te maken aan het algemeen belang. Want de Compagnie is ‘de kostelijkste Parel’ aan de kroon van het vaderland, die menig ingezetene kost en werk verschaft, voor de welvaart waarvan een ieder dus moet bidden en aan wie een ieder door de eed getrouwe dienst is verschuldigd.
Opvallend is dat De Graaff aan de ene kant de Compagnie in bescherming neemt en de mensen aanvalt die zich beklagen en de boel oplichten of die zich op een andere manier schuldig maken aan wangedrag, maar dat hij aan de andere kant steeds laat zien hoe zwaar het dagelijks leven in de Oost voor veel eenvoudige mensen geweest moet zijn zonder dat de Compagnie zich daar veel aan gelegen liet liggen. | ||||
De les voor de lezerNaast een actuele verdediging van het Compagniesbelang lijkt De Graaff zijn lezers de les voor te willen houden dat ze een deugd- en arbeidzaam leven moeten | ||||
[pagina 64]
| ||||
leiden zoals dat een goed Christen-vaderlander betaamt. Luiheid, drank- en genotzucht, oplichting, de wens naar steeds meer rijkdom en aanzien, en wangedrag jegens ondergeschikten haalt hij daarbij flink over de hekel. Uitgangspunt bij het speciaal aan de kaak stellen van de vrouwelijke ondeugden lijken de (protestants)-christelijke voorschriften die in die tijd voor de gehuwde vrouw golden.Ga naar eind31. Een getrouwde vrouw behoorde volgens die opvattingen binnenshuis een kuis en ingetogen leven te leiden en trouw en onderdanig te zijn aan haar echtgenoot. Daarbij diende ze de zorg voor het huishouden en de opvoeding der kinderen op zich te nemen. Ledigheid gold als des duivels oorkussen en kon leiden tot zondige gedachten, om van daden maar niet te spreken. Van al deze deugden bespeurde De Graaff er maar weinig bij de vrouwen in Indië.Ga naar eind32. | ||||
Eerder gesignaleerde misstanden bij andere auteursIn hoeverre De Graaff de Oostindische werkelijkheid weerspiegelde, of inhoeverre hij in zijn zedenschildering op een topische manier hekelt, daarover moet verdergaand onderzoek uitsluitsel geven. De Graaff was zeker niet de eerste die Nederlandse misstanden in Indië onder de aandacht bracht. Voor hem had de Fransman Tavernier daar in 1679 al uitvoerig op gewezen in zijn Recueil de plusieurs relations et traitez singuliers et curieux waarvan in 1682 een Nederlandse vertaling was verschenen.Ga naar eind33. In het hoofdstuk getiteld Historie van 't Beleit der Hollanders in Asia, Zo tegen hun onderzaten, als tegen de vreemdelingen, om de koophandel staande te houden wordt de geringe komaf van Nederlandse Oostindiëgangers herhaaldelijk benadrukt. Bovendien valt er een groot aantal zelfde verwijten in te lezen als De Graaff zijn landgenoten deed. De Hollanders in Indië gedragen zich volgens Tavernier wreed jegens elkaar, jegens de gekoloniseerde bevolking en jegens hun slaven, ze zijn ontrouw, oneerlijk en gierig, bezondigen zich aan dronkenschap, laten misstanden in de ziekenhuizen bestaan, hebben slechte chirurgijns en ziekentroosters en ook de kolonistenvrouwen misdragen zich op velerlei manier. Deze laatsten krijgen, net als bij De Graaff, in een aparte paragraaf aandacht, waarin hun hoogmoedig, wellustig en wreed gedrag benadrukt wordt en de grootse staat waarin ze leven. Jegens hun slaven gedragen ze zich zelfs nog wreder dan de mannen. Tavernier schetst uitvoerig hoe ze er genoegen in scheppen op wrede manier eigen rechter te spelen.Ga naar eind34. Ook in de vroom stichtelijke verzenbundel D'Indiaense Tyfferboom uit 1670 van Matthijs Cramer komen, temidden van ‘onmeedoogend stichtelijke prulvaerzen’Ga naar eind35., gedichten voor over vaderlands wangedrag in de Oost, die betrekking hebben op hovaardij, hoererij, bedrog, vloeken, dronkenschap, schijnheiligheid, pochen, achterklap en nijd.Ga naar eind36. | ||||
Receptie in de achttiende eeuwWaarschijnlijk heeft De Graaff een betrekkelijk groot contemporain lezerspubliek bereikt. Het lezen van reisverhalen was in die tijd populair.Ga naar eind37. Er zullen | ||||
[pagina 65]
| ||||
heel wat vaderlandse lezers geweest zijn die, net als Petrus Rabus, graag reisverhalen lazen vanwege de ontspanning en om het onbekende te leren kennen.Ga naar eind38. Door middel van samenvattingen in zijn tijdschrift de Boekzaal van Europe bracht Rabus het publiek op de hoogte van nieuw verschenen reisverhalen. In de Uittreksels van november en december 1701 vatte hij de Reisen en de Oost-Indise Spiegel voor de geïnteresseerde lezer samen.Ga naar eind39. In het voorwoord voor de tweede druk kon uitgever Feyken Ryp tevreden vermelden dat hij genoodzaakt was een tweede druk op de pers te leggen omdat de eerste was uitverkocht. Daar bleef het niet bij. Gedurende de hele achttiende eeuw zou de Oost-Indise Spiegel in de belangstelling blijven. In 1719 kwam een Franse vermeerderde vertaling op de markt van de vijf reizen naar de Oost en van de Oost-Indise Spiegel uitgegeven bij Jean Frederic Bernard in Amsterdam.Ga naar eind40. Enige tijd later verscheen in 1742 een anonieme Beschryving van Batavia bij Dirk Swart in Amsterdam.Ga naar eind41. Deze Beschryving van Batavia blijkt een bijgewerkte uitgave van de stadsbeschrijving van Batavia en de hekeling van het gedrag der vrouwen uit de tweede druk van de Oost-Indise Spiegel. In een bijzonder uitgebreid compilatiewerk van reisverhalen van reizigers van allerhande nationaliteiten werd De Graaffs Oost-Indise Spiegel samengevat in het twaalfde deel dat in 1755 uitkwam. In een noot aldaar valt te lezen dat men van De Graaffs werk gebruik maakte vermits zyne Beschryving de jongste is, welke men kent, gelyk ook dewyl hy van die van vorige Reizigers gebruik gemaakt, en zich in verscheide Reizen lange te Batavia opgehouden heeft, een man van goed oordeel geweest is, en zyne aantekeningen, in Holland uitgegeven, niet tegengesproken zyn.Ga naar eind42. De anonieme auteur van Batavia, de hoofdstad van Nederlands O. Indien dacht daar waarschijnlijk iets anders over. In het hoofdstuk De zeden der inwoonderen van Batavia haalt hij de geschriften van De Graaff en Tavernier aan. En hoewel de auteur ‘des Schryvers uitdrukkingen [n.l. die van De Graaff], uit achting voor de Dames van het Oosten’ nauwelijks durft memoreren, doet hij zulks toch, om daarna andere getuigenissen aan te halen ‘volgens welke de Zeden van Batavia niet alleen in een beter licht moeten worden beschouwd, maar zelfs in veel opzichten die van ons vaderland zouden overtreffen’.Ga naar eind43. Als voornaamste oorzaak voor de zo negatieve zedentekening van De Graaff en dergelijke schrijvers ziet de beschrijver van Batavia het feit dat ze ‘alleen het gemeen en ongebonden volkje [hebben] beschouwd, en naar derzelver, mogelyk merkelyk vergroote, onhebbelykheden, de geheele Stad [hebben] geschetst’.Ga naar eind44. Zo was in 1783 voor de auteur van Batavia, de hoofdstad van Nederlands O. Indien althans, alles netjes op z'n pootjes terecht gekomen. | ||||
[pagina 66]
| ||||
NotenMet dank aan mijn collega's Bert Paasman en Marijke Spies voor het kritisch lezen van de eerste versie van dit artikel. | ||||
Gebr. afk.:
|
|