De Zeventiende Eeuw. Jaargang 4
(1988)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Adrianus Saravia in C.P. Hoofts Memoriën en Adviezen
| |
[pagina 18]
| |
cke t'enemael aen stucken willen scheuren, gelijck men daervan zoo veel exempelen syet aen verscheyden soorten van Doopsgesinden. (I, 362). Overtuigd medestander der Arminianen en bestrijder van alles wat hij als contraremonstrantse onverdraagzaamheid beschouwde, rekende hij zichzelf niettemin tot de gereformeerde Christenen. Met de volgelingen van Arminius deelde hij de opvattingen aangaande het gezag der overheid in kerkelijke aangelegenheden. Het optreden der gereformeerde predikanten in zijn woonplaats was hem vooral om twee redenen een gruwel. In de eerste plaats verwierp hij iedere vorm van dominocratie in de samenleving. Verder wekte de wijze waarop de kerkelijke voorgangers de predestinatieleer op de preekstoel brachten zijn afkeer. Vooral de ‘vreemdelingen’ onder hen, lees: de Zuidnederlanders, waren talloze keren voorwerp van zijn kritiek, zowel om hun felle dogmatische positiekeuze in de predestinatiestrijd, als wegens de zijns inziens laakbare wijze waarop zij zich met politieke aangelegenheden inlieten.Ga naar eind7. Volgens zijn eigen zeggen was de leer der uitverkiezing de reden waarom hij lange tijd de kerkgang gemeden had (I, 126-141). Om begrijpelijke redenen was de calvinistische burgemeester Reynier Pauw zijn grote tegenstander.Ga naar eind8. Hooft was een erudiet, die als jongen van 13 of 14 jaar reeds Latijn las, namelijk Erasmus' Latijnse vertaling van het Nieuwe Testament (II, 268). Ook van Beza citeert hij talloze malen Latijnse geschriften, maar nimmer verwijst hij naar een van de vele Nederlandse vertalingen van diens werk.Ga naar eind9. Uit de Memoriën en Adviezen blijkt zijn grote bijbelkennis en zijn belezenheid in de patres, de humanisten en reformatoren alsmede andere Nederlandse en buitenlandse theologen.Ga naar eind10. Zij worden overvloediglijk, soms letterlijk, soms vrij, geciteerd of slechts bij name genoemd ter staving van zijn betoog. De chroniqueur ging hierbij wel zeer eclectisch te werk. | |
Adrianus Saravia, episcopaals CalvinistTot de door Hooft vaak genoemde theologen behoort zijn oudere tijdgenoot Adrianus Saravia (± 1532-1613).Ga naar eind11. Deze, zoon van een Spaanse vader en een Franse moeder, geboren te Hesdin en tot omstreeks zijn 25ste levensjaar Franciskaans monnik te St. Omer, verliet na zijn overgang tot de Reformatie het klooster en doorliep nadien een uiterst afwisselende loopbaan, die hem achtereenvolgens voerde naar de Nederlandse kerk te Londen, naar Antwerpen (als predikant bij de Franssprekende gemeente), naar het Elizabeth College op het eiland Guernsey (als headmaster), en naar Southampton (als headmaster van de King Edward VI grammar school), Gent (als gereformeerd predikant) en Leiden, in welke laatste stad hij eerst predikant, daarna hoogleraar en twee jaar rector magnificus der universiteit was. Vurig anglofiel en sinds 1568 in het bezit van het Engelse staatsburgerschap, werd hij in januari 1588 op beschuldiging van medeplichtigheid aan de Leicesterse woelingen in Leiden (oktober 1587) ter dood veroordeeld. Hij was toen reeds lang naar Engeland ontkomen, waar hij zich om principiële redenen - zijn episcopalistische overtuiging - en uit overwe- | |
[pagina 19]
| |
gingen die wij met een modern begrip ‘oecumenisch’ zouden kunnen noemen,Ga naar eind12. aansloot bij de Kerk van Engeland. De laatste 25 jaren van zijn lange leven besteedde hij als predikant in drie plaatselijke gemeenten, als kanunnik van twee kathedralen (Gloucester en Canterbury) en van Westminster Abbey. Wegens zijn linguïstische bekwaamheden werd hij aangetrokken als medewerker aan de Engelse bijbelvertaling die bekend is geworden als de King James' Version. Hij stierf te Canterbury, waar hij begraven werd in de kathedraal, die in de noordelijke zijbeuk nog altijd een in opdracht van zijn tweede echtgenote aangebracht memorial tablet bezit. Reeds spoedig na zijn vertrek uit de Nederlanden deed Saravia zich kennen als pleitbezorger van het Engelse establishment en vooral van de bisschoppelijke kerkinrichting. Als eerste na de Engelse Reformatie fundeerde hij, overtuigd Calvinist, de episcopale kerkinrichting en de hiërarchische structuur van de Church of England op het ‘ius divinum’, dat wil zeggen: op Jezus' eigen instelling. Hiermee ging hij verder dan de Engelse protestantse theologen van zijn tijd, die hun kerkordelijke opvattingen tot dan toe louter op de traditie der vroege kerk hadden gebaseerd. Saravia nam bewust afstand van de presbyteriaanssynodale kerkstructuur in zijn eerste vaderland. Zijn tractaat De diversis ministrorum Evangelii gradibus (Londen 1590; Frankfort 1591) riep een reactie op van Theodorus Beza, Calvijns opvolger te Genève. De Bèze had reeds vroeger het ‘ius divinum’ aangevoerd als fundering der calvinistische kerkorde. In 1576 had hij met een tractaat De triplici episcopatu, dat vier jaar later in een Engelse vertaling verscheen,Ga naar eind13. de zaak der Puriteinen in Engeland gesteund. Thans verdedigde hij de presbyteriaanse kerkorde in een bestrijding van Saravia's bovengenoemd geschrift.Ga naar eind14. De laatste bleef het antwoord niet schuldig. In een uitvoerige Defensio tractationis de ministrorum Evangelii gradibus [...]. Contra Responsionem Clarissimi Viri D. Theodori Bezae (Londen 1594; Frankfort 1601) trachtte hij de argumentatie van zijn Geneefse bestrijder te ontzenuwen. Nog vijf jaar na Beza's dood bestreed hij, zelf op hoge leeftijd gekomen, diens tractaat uit 1576 in zijn Examen D. Bezae de triplici episcoporum genere (1610).Ga naar eind15. De pennestrijd tussen Beza en Saravia over de kerkelijke ambtenGa naar eind16. vormde de inleiding tot een eeuwenlange controverse tussen de beginselen waarop de kerkorden van Episcopalen en Presbyterianen berusten, een controverse die haar oorsprong in Engeland vond, zich over de gehele Engelssprekende wereld zou verbreiden en tot vandaag een belangrijk gespreksthema in de oecumenische beweging uitmaakt. | |
Waarom Saravia?De vraag rijst, wat Hooft bewogen kan hebben zich in het werk van Savaria te verdiepen. Wel citeert hij Augustinus, Luther, Melanchthon en andere hervormers veelvuldiger dan Saravia. Dat Calvijn en Beza de kroon spannen, vindt zijn oorzaak in het feit dat hij deze twee, terecht, beschouwt als de eigenlijke vertegenwoordigers der Geneefse belijdenis en kerkorde, die in deze landen zulk een grote invloed bezaten en, zijns inziens tot grote schade der Nederlandse sa- | |
[pagina 20]
| |
menleving, door de gereformeerde predikanten hartstochtelijk gepropageerd werden. Maar dat hij Saravia meer dan 30 keren citeert, soms met gelijktijdige verwijzing naar een groot aantal plaatsen in diens werk - naar zes plaatsen, [‘etc.’!] in Deel I, p. 79 en volgende; naar elf plaatsen in Deel I, p. 363 - is om meer dan één reden curieus. In de eerste plaats is Hoofts beroep op Saravia opmerkelijk, omdat de problemen welke in diens werk aan de orde gesteld werden merendeels ver buiten de interessesfeer van de vrome, verlichte, individualistische Amsterdamse burgemeester met zijn spirituele opvatting aangaande geloof en kerk lagen. In zijn Memoriën en Adviezen is hij op deze vraagstukken dan ook nauwelijks ingegaan. Beza heet wel een treffelyck geleert man [...] maer dat hy nyettegenstaende hy van Zwinglio, Calvino ende andere voorgaende geleerde luyden groot behulp heeft gehadt, alles soo volcomentlick soude hebben getroffen, datter nyet aen soude gebreecken, daervan heeft Dr Saravia het contrarye wel breedt ende heftich geschreven, met aenwysinge van veele faulten ende lelyckheyden [...]. (II, 347). Sterker nog: Saravia leyt hem [nl. Beza] zoo veel feylen ende lelickheyden te last in zijne handelingen ende proceduren, dat, bij maniere van spreecken, een hondt nyet een stuck broodts van hem zoude nemen. (I, 21). Maar op de voornaamste strekking van de pennestrijd gaat Hooft niet in. Een zekere mate van objectiviteit in de beoordeling van de discussie dient, zo meent hij, in acht genomen te worden. Hij moge van mening zijn, dat Saravia in wat hij noemt eenen groten wydtlopigen strydt [...] denselven Bezam van vele faulten ende mishandelingen zoo hardt bestraft, dat men hem daervan zoude verwonderen. Hij voegt er terstond een oproep tot onpartijdig oordelen aan toe: Dye alleen een partye hoort, dyen schijnt het wadt te wesen, maer dye woordt ende wederwoort hoort ofte nog beter, met goede opmerckinge leest, dye kan met beter kennisse daervan spreecken. (II, 248). In zijn ‘Bedenckinge op de kerckelycke geschillen’ (1616) achtte hij de pennestrijd ‘tusschen Dominum Bezam en Doctorem Saraviam, beyde zoo vermaerde professoren van eene zelfde kercke van onser zijde’ leerzaam voor de situatie in eigen land, weshalve hij tot ondersteuning van eigen memorie een groot aantal plaatsen uit Saravia's Defensio had opgetekend, maar kritiekloos was zijn opvatting over dit werk niet. Hij achtte de hele wijze van discussiëren een voorbeeld van ‘de verkeertheydt, bitterheydt ende eygenliefde bij den luyden’. Hij verwees bij wijze van voorbeelden naar enkele bladzijden in de Defensio en hem | |
[pagina 21]
| |
zweefde ongetwijfeld een uitspraak als deze voor de geest: ‘De lezers moeten weten, dat Beza in een zaak die toch duidelijk is, er soms op een dwaze wijze maar op los kletst.’(I, 79vlg.).Ga naar eind17. Dat een man als Hooft niet de allergeringste affiniteit had met de door Saravia bepleite hiërarchische opvatting van de kerkstructuur, is niet verwonderlijk. Wie zou het een reformatorische Nederlander aan het eind van de 16de en in de 17de eeuw euvel willen duiden? De strijd tussen Calvijns opvolger en de Nederlandse Engelsman moge in de Angelsaksische wereld aandacht getrokken hebben, in de Nederlanden vermocht zij nauwelijks enige belangstelling te wekken. Hooft zelf was zich trouwens van het verschil tussen de kerkelijke situaties hier te lande en overzee zeer wel bewust (II, 190). De Engelse kerken hier te lande werden in de door overheid en kerk met argusogen geobserveerd, opdat zij geen ‘paapse ceremoniën’ uit haar vaderland hier zouden invoeren. Hooft wekte dan ook de indruk inzake tegenstellingen de liturgie betreffende aan Beza's kant te staan. Met alle respect voor de Engelsen constateerde hij, dat in hun kerk ‘papistische’ gebruiken bestonden die door de continentale reformatorische kerken werden afgekeurd.Ga naar eind18. Merkwaardig is het herhaalde beroep van Hooft op Saravia ook omdat het de schrijver der Memoriën en adviezen niet kan zijn ontgaan, dat deze theoloog zich tijdens zijn predikantschap en professoraat te Leiden (1582-1587) duidelijk aan de zijde der Calvinisten geschaard had. Het meest sprekende bewijs hiervan leverde hij in zijn, door de Staten van Holland geinitieerde, publieke disputatie met Coornhert in Den Haag (27 oktober - 3 november; 28 november - 1 december 1582).Ga naar eind19. Een ander treffend voorbeeld van het, naar wij mogen aannemen: opzettelijk, zwijgen over Saravia's calvinistische activiteiten in de tachtiger jaren, was het voorbijgaan aan zijn aanhankelijkheid aan de graaf van Leicester. Voor diens beleid had Hooft geen goed woord over. Herhaaldelijk schetste hij de periode van de Engelse gouverneur in ons land als een tijd van onrust en woelingen, vooral veroorzaakt door zijn beschermelingen, de gereformeerde predikanten. Zijnerzijds rekende Leicester de Amsterdamse regent tot zijn gevaarlijkste tegenstanders. Indien wij P.C. Hooft mogen geloven, kwam de naam van zijn vader voor op een lijst van de ‘vroomste voorstanders der vrijheid en getrouwste aankleevers van 't Huys Nassau’, die aan de landvoogd bij zijn bezoek aan Amsterdam in 1587 werd overhandigd met het doel hen te laten vervolgen.Ga naar eind20. Van de Leidse woelingen in oktober van hetzelfde jaar was Hooft uiteraard uitstekend op de hoogte. Hij wist de namen van drie ter dood veroordeelden te noemen (II, 189). Het was de samenzweerders volgens hem te doen geweest om ‘de kerckelycke discipline van Genève’. Hij concludeerde dit uit het werck van Doctor Saravia by henluyden zoo hooch geroemt ende van desselven collega Christianus [nl. de Leidse predikant Van de Wouwere], dewelcke eyndtlick haeren toevlucht in Engelandt hebben genomen. (II, 190). Dat Saravia aanzien genoot bij de Calvinisten, valt uit Hoofts mededelingen | |
[pagina 22]
| |
af te lezen, maar over diens mogelijke betrokkenheid bij de voorvallen en over zijn vlucht naar Engeland als een narrow escape van de tenuitvoerlegging van het ook over hem uitgesproken doodvonnis,Ga naar eind21. geen woord. Het moge duidelijk zijn, dat Hooft Saravia op een zeer eclectische wijze citeert, namelijk daar waar hij meent bij hem een bevestiging te vinden van zijn eigen ideeën. Omdat hij de Engelsman reeds in 1597 aanhaalt, staat vast, dat hij de eerste uitgave van diens Defensio (1594) bezat.Ga naar eind22. Omdat Saravia naar de gewoonte van zijn tijd zijn polemiek aldus structureert dat hij telkens alinea-gewijs achtereenvolgens de tekst van zijn De gradibus, daarna Beza's bestrijding en tenslotte zijn, veelal uitvoerige, dupliek gaf, beschikte Hooft over de teksten van beide verhandelingen van Saravia en van Beza's Responsio in één band. Aangaande welke onderwerpen meende Hooft nu opvattingen aan te treffen die verwant waren aan zijn eigen ideeën? | |
Saravia als criticus der gereformeerde kerkinrichtingWat hem in de eerste plaats in dit werk heeft aangesproken, was de voortdurende kritiek op de aard van de presbyteriaanse kerkinrichting van de gereformeerde kerk in de Nederlanden. Aan de beginselen die aan deze kritiek ten grondslag lagen, ging hij voorbij. Het was hem vooral om die passages te doen, waarin Saravia zijn misnoegen uitsprak over de praktijk van het presbyteriaanse kerkbestuur. Een mikpunt van schier eindeloos herhaalde kritiek, menigmaal geschraagd door eigen ervaringen in de Lage Landen, was de zogeheten ‘temporarius presbyter’, de ouderling die voor slechts een korte periode van één of twee jaar benoemd werd. Waar Saravia melding maakt van zijn eigen slechte ervaringen in kerkvergaderingen, daar zag Hooft in hem een medestander. Want kerkelijke vergaderingen waren voor hem tekenen van heerszucht, bronnen van tweedracht en broeinesten van revolutionaire strevingen. Incompetente lieden matigden zich een oordeel over kerkelijke en politieke problemen aan dat hun niet toekwam. Evenals SaraviaGa naar eind23. oordeelde Hooft ‘de jaerlijcksche veranderinge vanden ouderlingen ende diaconen [...] een grote oorzaecke van onse tegenwoordige swaericheydt te wesen.’ Hij hekelde de omstandigheid, dat kerkeraadsleden, veelal kooplieden, neringdoenden en handwerkslieden, als off zij alle te zamen mette beroepinge van dye een ofte twejarigen dienst, met Saul heel tot ander mannen waren geworden [zie: 1 Sam. 10:9-12], gehouden werden van kerckelijcke ende schriftuyrlijcke zaecken veel meerder kennisse te hebben als yemandt vander Overheydt, ofte eenige andere vrome voornemen luyden (I, 66),een beduchtheid die men bij Saravia eveneens veelvuldig aantreft. Dezelfde sociologische factoren die in diens polemiek met de Engelse Puriteinen mede een rol speelden, bepaalden ook Hoofts denigrerende opmerkingen over de samenstelling en de werkwijze van de kerkelijke vergaderingen van zijn tijd. Niet op principieel theologische, doch op practische gronden veroordeelde hij de gerefor- | |
[pagina 23]
| |
meerde ambtelijke ‘aequalitas’ tussen predikanten en ouderlingen, universitair gevormden en ‘leken’. Met instemming citeert Hooft de passage in Saravia's Defensio, waarin deze de gelijkheid der ambten kritiseert op grond van zijn eigen ervaringen: hij heeft onder de bisschoppen, die deze gelijkheid niet belijden, een grotere ‘modestia’ aangetroffen dan bij zijn Nederlandse ambtgenoten; onder hen jonge mannen zonder levenservaring en eruditie die het hoogste woord voeren (II, 290).Ga naar eind24. In deze beoordeling speelde niet alleen een regenteske minachting voor hen die lager op de maatschappelijke ladder geplaatst waren een rol, maar ook een huiver voor revolutionaire gevoelens die men meende te ontwaren in een onafhankelijke houding der kerkelijken tegenover de overheden. | |
Saravia als pleitbezorger van het overheidsgezag over de kerkHiermee zijn wij gekomen tot het tweede aspect van Saravia's opvattingen waarmee Hooft zich ten zeerste verwant wist. De onhiërarchische structuur der Nederlandse kerk bood aan de predikanten de mogelijkheid, zich een gezag in kerk en samenleving toe te eigenen dat hun niet toekwam. Deze beoordeling was koren op de molen van de Amsterdammer, die in de Nederlandse verhoudingen, met name die in zijn eigen stad, een omkering van de zijns inziens rechte verhouding tussen de burgerlijke overheid en de kerkelijke ambtsdragers zag. Hij stemde van harte in met Saravia's klachten over de ‘swaerhoofdige predicanten van haren [namelijk van Saravia en Junius] en van onsen tijden.’ (I, 272, 377) Reeds in zijn Noordnederlandse periode was Savaria een aanhanger van dit beginsel geweest, maar in de praktijk was zijn houding enigszins paradoxaal. Immers, zijn Engelsgezindheid en vooral zijn steun aan Leicester hadden hem in conflict met de overheden, in het bijzonder met de Staten van Holland, gebracht.Ga naar eind25. Maar eenmaal in zijn tweede vaderland gevestigd, gaf hij onverholen uiting aan zijn waardering voor de wijze waarop de Engelse overheid gezag over de kerk uitoefende. Juist deze opvattingen van Saravia werden door Hooft, reeds vóór het uitbreken ván, maar ook tijdens de kerkelijke twisten aan de Nederlanders ten voorbeeld gesteld. Merkwaardigerwijze putte hij hiertoe niet uit het onder niet-theologen veelverbreide geschrift De imperandi authoritate et christiana obedientia (1593), waarin de toenmalige predikant van Tatenhill en kanunnik van Gloucester zijn staatsopvattingen uitvoerig had beschreven,Ga naar eind26. doch uit diens geschriften over kerkorde en ambt. Vooropgesteld zij, dat Hooft ook ten aanzien van dit onderwerp Saravia's opvattingen genuanceerd presenteert en deze stellig niet alle deelt. Ernstige bedenkingen koestert hij tegen de wijze waarop in De gradibus de politieke functie van de clerus verdedigd wordt. Hierover is gehandeld in het tweede deel van dit geschrift onder de titel De honore praesulibus et presbyteris ecclesiarum Christi debito. Saravia heeft er niet minder dan zes hoofdstukken aan gewijd:Ga naar eind27. ‘Het is wettig voor bisschoppen verhoren af te nemen in civiele zaken en er beslissingen over te treffen’ (cap. 20); ‘De dwaling wordt weerlegd van hen die denken dat civiele zaken in het gemenebest geen aangelegenheden vormen waarmede bisschoppen en | |
[pagina 24]
| |
predikanten der kerk belast moeten worden’ (cap. 25). Waarom zou een pastor zonder schade voor zijn kerkelijke dienst wel wever of landbouwer mogen zijn, doch geen eerbare politieke ambten mogen bekleden?Ga naar eind28. Aldus de clericus in een land dat vertrouwd was met de figuur van de aartsbisschop als Lord Chancellor en met bisschoppen in het House of Lords. Hooft heeft niet ingezien, dat deze Engelse verhoudingen niet in strijd waren mét, doch juist een onderdeel vormden ván de suprematie van de staat over de kerk. Integendeel, hij vreesde het omgekeerde, namelijk een kerkelijke bemoeizucht inzake staatkundige kwesties en predikantentirannie in ‘de samenleving. Doctor Saravia sustineert, dat de geestelijcken, in zaecken van belange, in de regeringe mede mochten werden gekent; mijn heren mogen dencken waer dit heen syet,zo klinkt het bijna bezwerend in Hoofts “Bedenckinge op de kerckelycke geschillen Ao 1616”. Met twee concrete voorbeelden, ontleend aan eigen ervaring in Amsterdam, toont hij de gevolgen van een dergelijke verhouding tussen overheid en kerk. Een predikant beroemde zich er tegenover een burgemeester op, dat deze zijn benoeming aan deze dienaar der kerk te danken had. In Amsterdam zou openlijk geleerd worden, dat het tot de taak der predikanten behoort te zorgen voor de verkiezing van goede magistraten. (I, 43vlg.) Dit neemt niet weg, dat hij bij Saravia het beginsel van de suprematie van de overheid over de kerk vertolkt vindt op een wijze waarin hij zich als Arminiaan geheel kan vinden. Bij herhaling citeert hij dan ook de zin uit de Defensio, waarin de auteur voor geen rechtgevoelende theologus en hout dengenen dye een Christelycke magistraet, in kerkelycke zaecken, nyet toe en staet, gelycke macht, als de Coningen ende Rechters in Israel onder den volcke Goodts hebben gehadt, wandt alhoewel doenmals de Coningen het priesterampt nijet en mochten bedienen: zoo hebben zij nochtans volcomen macht, nijet alleen om vande personen der priesteren, maer oock van haere bedieningen te oordelen, voegende daerby, dattet kennelick is, wadt der Evangelisscher predicanten beroep is, te weten, Goodts woort predicken, de sacramenten te bedienen ende het opsicht opde dagelycksche conversatie des volcks te hebben. Maer dat van dyen allen de Coningen ende alle andere hoge Overheden onder de Christenen macht hebben, zoo wel over den dienaren des Woordts, als over den volcke, Christelycke wetten te stellen, hoewel denselven Saravia der Overheydt nyet toe en staet, de scrifture uyt te leggen, maer wel de opsicht opden Ministers ende Bisschoppen te hebben, om derzelver krachtige eergiericheydt ende twistgiericheydt te stuyten’Ga naar eind29.)(II, 102vlg,; 279vlg.; 313). | |
Saravia als voorbeeld van tolerantieDe derde en belangrijkste reden waarom Hooft zich veelvuldig op Saravia beroept, is de tolerantie waarvan deze zijns inziens in zijn werk blijk geeft. Het is | |
[pagina 25]
| |
in dit verband veelzeggend, dat de Amsterdammer ‘Adrianus Saravia ende Franciscus Junius, dye vande laetste ende vermaertste professeuren theologiae voor Jacobum Arminium tot Leyden sijn geweest’ (I, 4) vele malen in één adem noemt als voorbeelden van vredelievendheid. (I, 21, 271vlg., 281, 298, 363, 369, 377) Dat hij bij beiden verwantschap met zijn eigen tolerantiebeginsel aangetroffen heeft, is niet verwonderlijk.Ga naar eind30. Samen hadden zij gestreefd naar gemeenschap tussen Gereformeerden en Luthersen. (I, 298) Zij zouden beiden, indien 25 jaar geleden dezelfde mate van intolerantie in de kerk had geheerst, zeker als ketters veroordeeld zijn geworden, aldus Hooft in 1611 naar aanleiding van de felle twisten over de benoeming van Conradus Vorstius te Leiden. (I, 4) De Amsterdamse stadsbestuurder kon niet weten, dat Saravia zich vanuit Engeland intensief met dit conflict had beziggehouden en zich daarbij niet alleen een tegenstander van die benoeming had getoond, maar waarschijnlijk zelfs behoord had tot degenen die koning Jacobus I inspireerden tot zijn heftige interventie in deze strijd.Ga naar eind31. Voor Hooft gold Saravia als kampioen der verdraagzaamheid tegenover Beza, wiens theorieën over het ketterdoden zijn afschuw opwekten. Reeds in januari 1598 citeerde hij in een pleidooi voor verdraagzaamheid een fragment uit Saravia's woord aan de lezer in het begin van De gradibus, volgens welke ‘het bedryf, handelinge ende schriven van eenige van de gereformeerde religie vele pausgezinden van goeden wille een aenstoot es geweest om haer totte gereformeerde Kercke te begeven.’ (II, 200) Later, in 1613 of 1614, toen de godsdiensttwisten steeds heviger werden, kwam hij hierop terug, toen hij ‘Adrianus Saravia zeer tot gematichtheydt’ zag pleiten en uit zijn brief aan de lezer van de Defensio samenvattend citeerde: ‘Onze ongematigdheid heeft 't Evangelie meer schade gedaan dan de Jezuieten en andere hypocriten’ (II, 289 vlg.).Ga naar eind32. In 1617 gaf Hooft in een uitvoerig verslag - breedsprakigheid was een kenmerk van zijn uiteenzettingen - uitdrukking aan zijn afkeer van de ongeregeldheden in Amsterdam, die in februari van dat jaar plaatsvonden.Ga naar eind33. Een volksmenigte had remonstrantse kerkdiensten ten huize van Rem Bisschop, broer van de theoloog Episcopius, op gewelddadige wijze verstoord. De in meerderheid contraremonstrantse magistraat en de politie hadden hierbij lijdelijk toegekeken, naar Hooft niet ten onrechte meende: omdat zij sympathiseerden met deze baldadige bestrijders van andersdenkenden. Maar was dit de wijze waarop men de geloofswaarheid moest verdedigen? Betoonde men zo niet dezelfde intolerantie als die men in de opstand tegen Spanje bestreden had? In dit verband maakte Hooft met instemming gewag van Saravia's overtuiging, dat geweld geen middel kan zijn om godsdienstige waarheid te bewijzen. Uitvoerig citeerde hij diens pleidooi voor het martyrium in plaats van het geweld: ‘Kerken die door oorlog zijn ontstaan, zullen door oorlog ondergaan; wat het geweld voortbrengt, zal door tegengeweld ongedaan gemaakt worden.’ Tot goed begrip moge toegevoegd worden, dat Saravia in genen dele een principieel pacifist was. Want waar Hooft met het citaat stopte, betuigde de schrijver van de Defensio het goed recht van de oorlog van Constantijn de Grote tegen Licinius in de vierde en van de Franse en Nederlandse protestanten in de zestiende eeuw, maar, zo voegde hij er | |
[pagina 26]
| |
aan toe: ‘aan een verbreiding van het Evangelie met wapens en door oorlog ken ik geen enkele kracht toe.’Ga naar eind34. Ruim een jaar later, op 16 mei 1618, kort voordat Maurits naar Amsterdam zou komen om zijn gewicht in de schaal te werpen tijdens het conflict tussen de stad en de Staten van Holland,Ga naar eind35. bracht Hooft in een, al weer bijzonder wijdlopig en door weinig systematische ordening gekenmerkt, memorandum over de politieke en kerkelijke situatie - hij verdedigde in het Amsterdamse stadsbestuur een minderheidsstandpunt - opnieuw de kwestie der verdraagzaamheid ter sprake. Ook ditmaal ontbrak een beroep op Saravia niet. Men - lees: de predikanten en de meerderheid van de magistraat - leed aan al te groten eygen liefde ofte goedtdunckentheyt [...], door dewelcke wij al te scherp sien, examineren en exaggereren de gebreecken, die wij menen in anderen te sien, en middeler tijt ons selven soo zeer liefkosen, daer wij onse eyge gebreecken over 't hooft sien: met welcke maniere van doen niet mogelijck is vredich huys te houden’ (I, 254vlg.). Was men vergeten hoe men in opstand was gekomen tegen de knechting door Habsburg? Hebben wij de conscientydwang niet kunnen dragen van soo groote Monarchen? hoe sal men die konnen lijden van dengeenen die zelfs een groodt deel door Hollandt uyt de Spaensche regieringe sijn geredt? (I, 259) Met een beroep op onder andere de gereformeerd-oecumenisch ingestelde Harmonia Confessionum (1581)Ga naar eind36. (I, 264) en op ‘het principaelste fundament’ van de politiek van Willem van Oranje, namelijk de godsdienstvrijheid, (I, 265) bestreed hij Beza's bekende verhandeling over de kettervervolging,Ga naar eind37. die in 1601 in Nederlandse vertaling was verschenenGa naar eind38. en hier te lande zonder twijfel daarmede invloed had gekregen. (I, 266vlg.) Tegen Beza's dogmatisme, dat de indruk wekte als zouden de Geneefse leer en kerkorde de enige ware zijn, een opvatting die volgens Hooft de onverdraagzaamheid der Amsterdamse predikanten voedde, voerde de schrijver van de Memoriën en adviezen onder andere een drietal citaten uit Saravia's Defensio aan (I, 280vlg.). In het eerste hiervan relativeerde de Engelsman Beza's opvattingen door de vraag te stellen, of de kerk van Genève uitgezonderd was van de kritiek die Calvijns opvolger op de door hem in andere kerken, bij voorbeeld die in Duitsland en Engeland, oefende. ‘Sijn die [nl. de calvinistische kerken] niet onder 't getal van menschen begrepen?’,Ga naar eind39. met andere woorden; beschouwden zij zichzelf als onfeilbaar? Dit citaat kwam de liberaal denkende koopman-regent uitstekend van pas als wapen in zijn strijd tegen de verabsolutering der gereformeerde waarheid, die hij meende waar te nemen bij zijn calvinistische stadgenoten. In het tweede citaat schetste Saravia de kerk als een corpus mixtum, dat wil zeggen: een gemeenschap die uit goeden en kwaden bestond. Zij is ondanks al haar dwalingen nooit door God verlaten: ‘nochtans heeft hem de Heere van haer niet afgezondert, nochte elders een ander kerkcke opgerecht.’Ga naar eind40. Het lijdt geen twijfel dat Hooft dit citaat gebruikte om ui- | |
[pagina 27]
| |
ting te geven aan zijn afkeer van het groeiend aantal ‘dolerende’ Contraremonstranten die niet langer met hun remonstrantse tegenstanders in één kerk wensten te verkeren.Ga naar eind41. Het derde citaat is het interessantste voor wie bekend is met Hoofts afkeer van de kerk van Rome. In reactie op de ketterjagerij der predikanten, die hij op één lijn stelt met roomse gewetensdwinglandij, citeert hij nu echter Saravia: [...] hoewel de Roomsche kercke de algemeene kercke niet en is, en oock niet wesen mach, nochte oock een gesont lidtmaet van deselve, zoo mach nochtans niet ontkent werden dat se een kercke is, en datse totte algemeene kercke behoort.Ga naar eind42.Of deze uitspraak geïnterpreteerd kan worden als een afwijzing van elke vorm van leertucht, mag betwijfeld worden. Maar Hooft heeft wel gemeend haar in deze zin te moeten opvatten. | |
ConclusieBestrijder van ouderlingen- en predikantenheerschappij, verdediger van de suprematie der overheid over de kerk en vooral voorbeeld van tolerantie, dat is het beeld van Saravia dat in de notities van de Amsterdamse koopman-regent is geschetst. Vooringenomenheid ten aanzien van de teksten ontbreekt hier allerminst. Hooft heeft uit een gedachtengang die, als geheel karakteristiek voor het politiek en kerkelijk establishment in Engeland, hem vreemd geweest moet zijn, gekozen wat hem scheen van toepassing te zijn op de Nederlandse samenleving. Hij kon dit doen mede omdat Saravia bij herhaling zijn eigen ervaringen in de Lage Landen ter sprake bracht. Dat hij na zijn vlucht in 1587 en na zijn dood in 1613 hier niet geheel in vergetelheid geraakt is en dat zijn hoofdwerk in een maatschappelijke bovenlaag niet onbekend gebleven is, bewijzen de Memoriën en adviezen van een van ‘Amsterdams grote zonen’. |
|