De Zeventiende Eeuw. Jaargang 4
(1988)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Deel 1] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. Ripa. Iconologia, of uitbeeldinge des verstands ofte beelde spraak.
Amsterdam 1699, p. 108. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vrouwenarbeid.
A. van Ostade sr., garenwindster voor huisdeur. Rijksprentenkabinet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Werkende vrouwen in een Hollands dorp
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De drie lagenAl de zojuist genoemde bronnen staan ons voor Graft ter beschikking. Er is geen enkele bij, die de bedoeling heeft ons in het bijzonder te informeren over de Grafter vrouwen. Maar elke bron vertelt wel iets, en veel van wat we vinden heeft op beide geslachten gelijkelijk betrekking. Zo geldt van de Grafter samenleving in haar geheel, dat ze uit drie lagen is opgebouwd: de welvarenden, de onafhankelijken, en de armlastigen. De grenzen zijn beweeglijk, zoals we in een dorp als Graft mogen verwachten, waar de zeevaart de grootste werkgeefster was. Daarom zullen we niet steeds dezelfde families op dezelfde trap van de maatschappelijke ladder aantreffen. Maar we vinden wel steeds de drie lagen. De beste momentopname krijgen we in het jaar 1680, en daar zullen we dan ook ons uitgangspunt kiezen. Dat kohier voor de zout- en zeepbelasting van 1680 is om verschillende redenen een prachtige bron.Ga naar eind5. Ten eerste waren de aanslagen afhankelijk van het vermogen. De ingezetenen worden dus onderscheiden in kapitalisten - met een vermogen van meer dan tweeduizend gulden - halve kapitalisten - met een vermogen tussen de duizend en de tweeduizend - kwart kapitalisten - met een vermogen kleiner dan duizend gulden - en onvermogenden. Ten tweede werd de hoogte van de aanslag mede bepaald door het aantal huisgenoten. De bron geeft dus inlichtingen over de omvang en samenstelling van de huishoudens. Ten derde was de aanslag lager, als in het huishouden zeevarenden gevonden werden. Van elke man of jongen wordt dus vermeld of hij op zee is. Daarom kunnen wij met behulp van deze bron de drie lagen van de Grafter samenleving zichtbaar maken, en tegelijk onderscheid maken tussen gezinnen met een man of met een vrouw aan het hoofd. De hele en halve kapitalisten plaats ik in de bovenste laag, de kwart kapitalisten in de middelste, en de onvermogenden in de laatste. We krijgen dan het volgende beeld.
Die cijfers spreken een duidelijke taal. We zien dat in Graft in bijna een kwart van de gezinnen een vrouw aan het hoofd staat. In de regel is dat een weduwe, zoals we kunnen verwachten in een dorp met zoveel zeevarende mannen. Maar heel opmerkelijk is de spreiding van deze alleenstaande vrouwen over de drie lagen. Van de mannelijke gezinshoofden behoort 13% tot de hoogste groep, van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de vrouwelijke 12.5%, geen noemenswaardig verschil dus. Van de vrouwen in deze categorie mag worden aangenomen, dat zij economisch beschouwd, begeerlijke huwelijkspartners zijn geweest. In 1675 is het huwelijk tussen Cornelis Jansz. Piets en Dieuwer Pieters bij de bruid aan huis bevestigd, omdat zij verlamd was aan beide voeten.Ga naar eind6. In de vroegmoderne samenleving was de vrouw in sterke mate de bedrijfspartner van haar echtgenoot, zeker in een zeevarend dorp als Graft, waar de mannen dikwijls langdurig van huis waren. Voor dit huwelijk met een verlamde moet een bijzondere oorzaak zijn geweest. We kennen die niet. We weten alleen dat de echtgenoot Jan Jansz. Piets in 1680 geboekt staat als gehuwd, kinderloos, hospes van één kostganger - vermoedelijk een inwonende meid, die zijn vrouw verzorgde - en hele kapitalist.Ga naar eind7. Een welgestelde vrouw zou doorgaans een echtgenoot kunnen vinden, indien ze wenste te trouwen. Maar omdat ze boven de welstandsgrens leefde, kon ze zich ook wel alleen staande houden: vandaar wellicht het relatief hoge percentage rijke weduwen. In de tweede groep zijn de verhoudingen geheel anders. Voor de man is dat de normale positie op de sociale ladder: 71% van de mannen behoort tot de middengroep. Voor de vrouwen echter is het percentage slechts 39,7. Anders gezegd, tegenover elk zestal mannen vinden we in deze groep slechts één vrouw. Kennelijk was een tweede huwelijk hier voor een weduwe regel. Economisch gezien waren weduwen uit deze groep als echtgenote nog voldoende aantrekkelijk. Het goed dat ze meebrachten gaf althans enige uitbreiding aan het gezinsinkomen, en de weduwnaar die zich een tweede vrouw uit deze groep koos, kon weer uit varen gaan omdat hij nu iemand gevonden had om voor huis en kinderen te zorgen. Ook voor de vrouw was zo'n tweede huwelijk belangrijk, want zij zal geweten hebben wat wij uit de cijfers kunnen leren: een alleenstaande vrouw liep grote kans af te glijden naar de derde groep. Boven al de bijzonderheden die we reeds noemden, geeft het kohier van 1680 ook nog aan, hoeveel gezinnen steun ontvingen van kerkelijke of wereldlijke armenzorg. Het zijn er 135, namelijk 65 met een man, en 70 met een vrouw als gezinshoofd. Van de mannen zonder vermogen slaagde dus één op de drie er toch nog in, geheel in eigen levensonderhoud te voorzien. Bij de vrouwen lukte dat maar aan één op de vijf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Werkende vrouwen en hun opleidingUit zo'n eenvoudig tabelletje blijkt dus wel, dat we inderdaad van drie lagen mogen spreken. De posities worden deels bepaald door het eigen kapitaal van de vrouw, deels door haar huwelijksfortuin. Daar komt echter een derde factor bij, die niet de minst belangrijke is, want hij bepaalt in sterke mate de plaatsing in het overgangsgebied tussen de tweede en de derde groep: de arbeidscapaciteit van de Grafter vrouwen. Dat een vrouw werkte of meewerkte sprak vanzelf. Het was normaal, het was noodzakelijk, en daarom moest een meisje daarvoor ook opgeleid worden. We kunnen dat regelmatig lezen in de weesboeken. Wie de zorg voor hele of halve wezen op zich nam, moest de aangegane verplichtingen contractueel laten vast- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leggen in een overeenkomst met de weesmeesters. Soms werd dan afgesproken, dat de kinderen een ambacht zouden leren. Gaat het om jongens, dan is dat in de regel het beroep van de vader. Gaat het om meisjes, dan blijkt er maar één mogelijkheid te bestaan: onveranderlijk zeggen de stukken, dat zij het ambacht van naaien zal leren.Ga naar eind8. Nu vinden we inderdaad in de kohieren van 1680 onder al de vrouwen van Graft één die als naaister te boek staat.Ga naar eind9. Vergeleken bij de vele beloften in het weesboek is dat wel een extreem laag opleidingsrendement. Of willen de weesboeken alleen maar zeggen dat jongens het beroep van hun vader behoren te kiezen, en meisjes dat van hun moeder zodat naaien niets anders is dan een pars pro toto, te verstaan als de som van alle huishoudelijke werkzaamheden? Ik geloof het niet. In het kasboek van de armenvoogden lezen we herhaaldelijk, dat aan behoeftigen kleding wordt verstrekt. De armenvoogden tekenen dan twee poste aan: één voor de aankoop van textiel, en één voor het maakloon.Ga naar eind10. Nergens lezen we, dat geprobeerd is het maakloon uit te sparen door een armlastige vrouw zoveel linnen te verstrekken als zij voor de gezinsgarderobe nodig heeft. Blijkbaar viel niet aan te nemen, dat zij de kunst van het naaien wel verstond. Er zijn echter twee andere mogelijkheden, die elkaar overigens niet uitsluiten. De eerste is dat we onderscheid moeten maken naar rang en stand. Notariële archieven, maar vooral ook weesboeken' geven ons veel boedelinventarissen, van rijken zowel als van armen. Eén van de verschillen waar we het rijke huishouden aan herkennen is wat genoemd wordt: het ongemaakte linnen.Ga naar eind11. De vrouw, die zo'n voorraad in de kast heeft, kan daar lakens, slopen en hemden van maken. Dat zal ze zelf moeten doen, want personeel treffen we in de Grafter kohieren weinig aan. Een huishouden waarin veel genaaid wordt is een rijk huishouden. Moet een meisje dat ambacht beslist leren, dan is zij van goede familie. De andere mogelijkheid is, dat woorden hier iets mooier zijn dan de werkelijkheid. Graft was een zeevarend dorp, en het maakte veel dingen zelf, die het voor de scheepvaart en de visserij nodig had. Daarom zijn er bakkerijen en timmerwerven, waar mannen werken. En er zijn zeildoekweverijen en spinbanen, waar we dikwijls vrouwen aantreffen, ook zeer jonge. Mary Pieters uit Schermerhorn - niet ver van Graft, en een dorp met ongeveer dezelfde economische structuur - moest in 1661 terecht staan, omdat zij zich niet ontzien had ‘te debaucheren den persoon van Trijn Jacobsdr. [...] dewelcke bij haer in de baen ginck’.Ga naar eind12. Mary had Trijn aangezet tot diefstal van haar vaders geld. Het meisje had Mary 116 gld. 15 st. gebracht, waarna de oudere vrouw voor Trijn een zijden kapje en een zijden schorteldoek met een bloedkoralen ketting had gekocht, ‘haer verders de buyck vol pannecoecken backende’. Het laatste détail onderstreept, wat de ongelijke verdeling van de buit al deed vermoeden: we hebben hier met een zeer jeugdige delinquente te maken. Op deze spinbaan werkten dus zowel volwassen vrouwen als kinderen. In Graft zal dat wel niet anders zijn geweest. Op de banen werkten in elk geval ongehuwde jonge meisjes.Ga naar eind13. Zou dit de naaischool zijn, die de weesboeken bedoelen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vrouw die haar man vervangtOf ze na hun huwelijk buitenshuis bleven werken, hing vooral af van het beroep van hun mannen. In het zeevarende dorp Graft waren ook de getrouwde mannen dikwijls lang van huis weg, en dan was het de taak van de vrouw, zijn land of zijn vee of zijn zaken te besturen. Hoever dat kon gaan, blijkt misschien wel het duidelijkst uit de instructie, die de vroedschap in 1653 heeft opgesteld voor de watermolenaars. Dat stuk eiste uitdrukkelijk, ‘dat elcke molenaer op het minste out moet wesen XVIII jaer, ende dat deselve geen vroupersonen mogen sijn’.Ga naar eind14. Zo'n voorbehoud is tamelijk ongewoon. Men zal het alleen maken als er een aanleiding voor bestaat. Zo werd in het naburige De Rijp de verplichte deelname aan de nachtwacht in 1619 een exclusieve mannentaak, na klachten van de vaste beroepswaker, dat zo nu en dan ook vrouwen waren opgekomen om hem te assisteren.Ga naar eind15. Dat waken in De Rijp zal wel mannenwerk zijn gebleven, maar met de watermolens in Graft is dat niet gelukt.Ga naar eind16. Een strikte scheiding van mannen- en vrouwentaken was ook niet te verwezenlijken. Volgens de kohieren van 1680 waren in dat jaar ongeveer 300 mannen en jongens in elk geval 's zomers op zee. De dorpssamenleving zou niet kunnen draaien, als de vrouwen hun mannen niet konden vervangen, en als de kwaliteit van die vervanging beneden peil zou zijn geweest. Het is waar, dat ons soms uitlatingen bereiken, die wel deze indruk geven. In 1627 klaagden de dorpen van het Schermereiland - Graft, De Rijp en Zuidschermer - dat de impost op het slachtvee veel te hoog was. Dat kwam omdat de pachter steeds in de zomer de huizen langs ging om het vee te taxeren, als de mannen op het water waren. De pachter had dan vrij spel, aangezien ‘de vrouwen mits d'absentie van haer man van de waerde van haer beesten geen kennisse sijn hebbende’.Ga naar eind17. Het is natuurlijk heel goed denkbaar, dat niet elke vrouw er in slaagde, zich tegenover de pachter te laten gelden. Maar zouden deze vrouwen, die dagelijks met het vee omgingen, werkelijk de normale prijs van een koe of een kalf niet gekend hebben? Ik zou eerder vermoeden. dat de indieners van dit rekest naar zichzelf toe hebben gerekend. Ze willen profijt trekken van de erkende reputatie van de vrouw, zoals dat ook voor de rechtbank wel gebeurt: vrouwen zijn dom, dat weet iedereen; als fatsoenlijk man zul je daar dus geen misbruik van maken. Zo verontschuldigt in 1633 een advocaat twee vrouwen, die terecht staan in het baljuwschap van de Nieuwburgen wegens verzet tegen een gerechtelijke beslaglegging, omdat ‘hetselve is geschiet in absentie van haren man, ende dat de gedaechdens als vroupersonen sijnde, hen de saecke niet en verstonden’.Ga naar eind18. Ook vrouwen zelf beroepen zich daarop, om onaangenaamheden van zich af te schuiven - ‘verthoeft totte thuyscomst van mijn man, ick hebber geen verstant van’Ga naar eind19. - of om onbehoorlijk gedrag goed te praten: ‘sochte haer te excuseren met hare dommicheyt’.Ga naar eind20. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verzorgende beroepenZo werd de vrouw op haar plaats gezet, zelfs in een dorp waar ze zo dikwijls de taak van de man moest overnemen. Maar niet elke werkende vrouw was de plaatsvervangster van haar man. Veel zeelieden lieten bij hun vertrek helemaal geen bedrijf of winkel achter, en hun echtgenotes moesten dan zelf maar hun kansen op de arbeidsmarkt beproeven. We weten al dat ze kon gaan spinnen of vlas hekelen. Er zijn echter ook typische vrouwenberoepen geweest, die nooit door mannen vervuld woroen, en dicht aansluiten bij de traditionele vrouwenrollen. Dat geldt natuurlijk bij uitstek voor het beroep van min, en dat blijkt in 1680 inderdaad door enkele Grafter vrouwen te zijn uitgeoefend. De wijze waarop ze dat deden, roept wel eens vragen op. Niet in het geval van de jonge weduwe Dieuwer TuenisGa naar eind21. die in de kohieren van 1680 genoteerd staat als moeder van één kind beneden de vier jaar, met de aantekening: ‘vertrekt na Uytregt voor min’.Ga naar eind22. Daar in Utrecht moest ze kunnen bewijzen werkelijk de vrouw te zijn waarvoor ze zich uitgaf, namelijk de jonge moeder die een zuigeling de borst kon geven. Aan haar bona fides valt dus niet te twijfelen. Enige aarzeling is mogelijk ten aanzien van Neel Maertens, een weduwe met één kind boven de vier, en ‘een jong kint ter minne’.Ga naar eind23. Schonk zij dat minnekind haar melk, dan moet zij ongeveer gelijktijdig haar man en haar jongste kind verloren hebben. Het moeilijkste probleem levert ons Joosjen Alberts, een weduwe met vijf kinderen, alle ouder dan vier jaar, vier van hen zelfs ouder dan tien jaar.Ga naar eind24. De voornaam Joosjen komt in Graft zelden voor. Dat maakt haar gemakkelijker herkenbaar. Ze moet haast wel dezelfde vrouw zijn als de enige Joosjen Alberts, die in het trouwboek van Graft gevonden wordt voor de zeventiende eeuw, en die in het huwelijk getreden is op 4 november 1659.Ga naar eind25. Was zij in 1680 nog in haar vruchtbare jaren, dan moet zij ten eerste wat jonger zijn getrouwd dan destijds in Holland gebruikelijk was.Ga naar eind26. Ten tweede moet zij in dat jaar haar zesde kind verloren hebben, en ten derde moet ook haar man omstreeks die tijd gestorven zijn. Volstrekt uitgesloten is het allemaal niet. Het is echter evenmin onmogelijk, dat Joosjen Alberts een min geweest is van het soort dat met de hand en niet aan de borst de kleinen groot bracht, zoals Shorter dat voor Frankrijk in latere tijden als een wijd verbreide praktijk heeft beschreven.Ga naar eind27. Een traditionele vrouwentaak is ook de verzorging van hulpbehoevenden, kinderen, zieken en bejaarden. We zouden alleen kunnen denken, dat zulke diensten in een zeventiende-eeuws dorp door buren en bloedverwanten onbetaald op basis van vrijwilligheid werden verricht. Misschien gebeurde dat toen zo in Hollandse dorpen, en wellicht zelfs ook nu en dan in Graft. Maar ik denk eigenlijk dat Graft met zijn drieduizend inwoners en vlottende bevolking daarvoor te groot en te onsamenhangend was. Zulke problemen zijn daarom vermoedelijk anders opgelost. We slaan weer eens de kohieren van 1680 op, en vinden daar Anne Cornelis Romeyn, een weduwe met vijf kinderen.Ga naar eind28. Die zal moeite gehad hebben rond te komen. Hoe redt zij zich daar uit? Ze neemt er nog vijf bij in de kost. Dat is haar werk, want ze wordt er voor betaald door de armenvoogden. En dat zij nu juist deze vijf jonge kostgangers in huis had zal ook wel geen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met belastingkohieren. Daardoor weten we, dat Anne Cornelis Romeyn de buurvrouw was van het Grafter weeshuis. Daar woonden toen 27 kinderen, onder de hoede van een weesvader en een weesmoeder. Misschien had het geen plaats meer, en woonden er daarom vijf in een dépendance, bij de buurvrouw Anne Cornelis Romeyn. Er waren meer van die adressen in Graft. Guurte Maertens had twee kinderen in de kost,Ga naar eind29. Marytjen Floris vierGa naar eind30. - allemaal onder de tien en die rij zouden we nog met verscheidene namen kunnen uitbreiden.Ga naar eind31. Van bijna al die vrouwen geldt, dat ze zelf gealimenteerd werden. Dat zijn blijkbaar de vrouwen, die er tegen een kleine vergoeding toe te bewegen zijn, de verzorging op zich te nemen van de vele weeskinderen in dit zeevarende dorp. De meeste pleegmoeders werkten voor kerkelijke of wereldlijke armenzorg. Enkelen echter deden het ook op verzoek van particulieren. Marytjen Lammers, een weduwe met vier eigen kinderen, had er nog vier in de kost, ‘van de goe vriende besteedt’.Ga naar eind32. Dat wil dus zeggen dat de familie van die vier kinderen het kostgeld betaalde, wellicht ook om de vier uit één gezin bij elkaar te kunnen houden. Er zijn derhalve Grafter vrouwen geweest, die werk vonden in de kinderverzorging. Hebben er dan misschien eveneens mogelijkheden bestaan voor betaalde arbeid in de ziekenverzorging? De kohieren van 1680 zwijgen er over, maar het kasboek van de armenvoogden biedt hier uitkomst. In 1667 wordt een bedrag van twee gulden uitbetaald aan ‘een meyt welcken bij Jan Oys wijf gewoont heeft terwijl sij 't bed hiel’.Ga naar eind33. Hoe lang deze meid er over gedaan heeft om die twee gulden te verdienen deelt de bron niet mee. Tien dagen lijkt een redelijke gissing, want een andere vrouw kreeg drie gulden, ‘voor beschicken van Trijntje van Keulen voor 15 dagen’.Ga naar eind34. Een kraambewaarster moest het met iets minder doen: 19 stuivers in de week.Ga naar eind35. Zelfs voor een vrouwenloon zijn die bedragen zeer bescheiden. We nemen daarom aan dat ze betaald werden als inwonende meidenGa naar eind36. die de kost vrij hadden, en bij de patient of kraamvrouw bleven overnachten. Het zal hier dus wel gaan om oudere vrouwen, die door de kinderen heen waren en thuis gemist konden worden. En zo vinden we dan Anne Cornelis Romeyn, die in 1680 nog vijf eigen en vijf vreemde kinderen verzorgde, in 1698 als kraambewaarster terug.Ga naar eind37. Evenals bij de kinderverzorging moet er ook hier een grotendeels voor ons verborgen circuit zijn geweest van particuliere ziekenverpleegsters. Dat is zonder meer waarschijnlijk, omdat ook zij die niet van de steun van armenvoogden afhankelijk waren toch wel eens langdurige verpleging nodig gehad zullen hebben. Het wordt bovendien nader bevestigd door een vergelijking met het aangrenzende De Rijp. Daar schreven de schepenen in 1635 tijdens de pestepidemie een collecte uit ten bate van die zieken, die zelf geen middelen hadden ‘om de bewaerster te mogen voldoen’.Ga naar eind38. In dat destijds zeer welvarende dorp lijkt dus de particuliere verpleging zelfs regel te zijn geweest, en bekostiging uit de publieke beurs uitzondering. Passend genoeg stamt dit Rijper gegeven uit een particulier archief. Bijna al ons materiaal komt natuurlijk uit overheidsarchieven, en die vertellen ons niets over de ziekenzorg voor eigen rekening. Of laat zich mogelijkerwijs toch één van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze verpleegsters terug vinden? Er is namelijk één bron, die misschien een aanwijzing oplevert, en dat is de reeks Grafter veilboeken. In de regel gaat het daar over de verkoop van onroerend goed, maar althans in Graft doen de veilboeken soms ook verslag van inboedelveilingen. Het protocol vertelt ons dan altijd drie dingen. Ten eerste noemen ze alle geveilde voorwerpen, vollediger nog dan boedelinventarissen. Ten tweede vermelden ze van ieder voorwerp de prijs, zodat we enig inzicht krijgen in de relatieve waarde van gewone gebruiksgoederen. Ten derde noteert de veilingmeester bij elk afzonderlijk artikel de naam van koper of koopster. De vrouwen verschijnen doorgaans in grote getale. Inboedelveilingen zouden wel eens hoogtepunten geweest zijn in het Grafter vrouwenleven. Menige naam keert van verkoping op verkoping terug, en één vrouw is er, die geen enkele heeft overgeslagen. De oudste veiling waar een verslag van bewaard bleef dateert van 1645, de jongste, de zestiende in de reeks, vond plaats in 1679. Bij twaalf van deze veilingen treffen we Sybrigh Maertens onder de koopsters aan. Wat weten we van deze vrouw? Rijk was ze niet. In het kohier van 1680 behoort ze tot de kwart kapitalisten,Ga naar eind39. en bij haar overlijden in 1695 was ze dat nog: de waarde van haar nalatenschap kwam op 500 gulden.Ga naar eind40. Wel gaf ze op verkopingen flinke bedragen uit. In guldens, stuivers en penningen betaalde ze in 1654 op één dag 20: 12: 8,Ga naar eind41. in 1670 nam ze voor 30: 13: 12 mee naar huis,Ga naar eind42. en in 1658 zelfs voor 88: 7: 8.Ga naar eind43. Het is duidelijk dat ze niet inkocht voor eigen gebruik. De lijst van 1680 geeft haar beroep op als kraamster' en dat hadden we zelf ook wel kunnen raden. Ze had een winkeltje waar alle mogelijke tweede hands goederen over de toonbank gingen. Herhaaldelijk leverde ze lakens, dekens en hemden aan de armenvoogden, en eenmaal zelfs voor 11 gulden de complete uitrusting van een groenlandvaarder.Ga naar eind44. Sybrigh Maertens verkocht alles, ook bedden. Zo noteren de armenvoogden in 1677: ‘Sybrigh Maertens voor een bed aen Abram Gerritsz’ 7: 4: 0.Ga naar eind45. Een scherp concurrerende prijs: het armenkoopje van het jaar. Op de boedelveilingen betaalde Sybrigh Maertens altijd meer, want de waarde van een nieuw bed bedroeg ongeveer 50 gulden. Raakte ze haar bedden doorgaans voor goede prijzen kwijt? Misschien. Maar als we het kohier van 1680 nog eens bekijken, zien we dat ze woont aan de Lage Zij van Graft, tussen meester Andries Muurlinck, chirurgijn, en meester Gerrit Ledensetter, een paar jaar daarna deftiger herdoopt in meester Gerrit van Tiel, maar altijd werkzaam gebleven in het beroep waaraan hij zijn eerste naam dankte. Beide chirurgijns zijn notabele heren, die heel wat dorpsambten hebben vervuld.Ga naar eind46. De eenvoudige kraamster dus tussen twee dorpsregenten in, en dat al lange tijd: ook in het kohier van het haardstedengeld voor 1667 vinden we Sybrigh Maertens al in de onmiddellijke omgeving van Gerrit Ledensetter en meester Jan Muurlinck, de vader en voorganger van meester Andries.Ga naar eind47. Chirurgijns namen destijds wel eens patiënten in huis op, als die hun voortdurende zorg vroegen. Ook in Graft kwam dat voor.Ga naar eind48. En dan denken we toch onwillekeurig aan Sybrigh Maertens, die regelmatig bedden koopt. Waren die bestemd voor de patiëntenkamers van haar beide buren? Of zouden de bedden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij haar in huis gestaan hebben - er was ruimte, want ze bewoonde een huis met twee haardsteden - waar zij de zieken verpleegde, terwijl de chirurgijns nu en dan langs kwamen voor de professionele medische zorg? Meer dan een vermoeden kan het niet zijn. Suggestief vind ik de combinatie van gegevens wel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KraamstersNoodzakelijk is het niet, in Sybrigh Maertens een verpleegster te zien want kraamster is als zodanig al een typisch vrouwenberoep. Het vraag weinig scholing, en weinig kapitaal. Als Willem Jansz. Loot, eens een rijke boer in Koedijk, tot armoede vervallen is, neemt hij het beroep van kramer ter hand: ‘geneert hem met vrou en kinderen seer sober in een out bouvallich huysjen met een cleyn craemerijtjen, nauwelijcks weetende waervan hij can leven’.Ga naar eind49. Net iets voor een weduwe dus, zo'n kleine winkel, zal niet alleen de cynicus denken. En mede gelet op het grote aantal weduwvrouwen in onze derde sociale laag, is het geen gedurfde veronderstelling, dat er in Graft altijd een overvloed van kraamsters is geweest, die genoodzaakt waren geducht met elkaar te concurreren. Dat zou gedeeltelijk kunnen verklaren, waarom Grafter winkeliers zich zo tegemoetkomend kunnen gedragen. Bakkers gingen rond met de broodmand om huis aan huis te bezorgen,Ga naar eind50. en elke leverancier gaf veel en langdurig crediet. Waarom ze dat deden, valt wel enigszins af te leiden uit een lijst van de nagelaten schulden van een algemeen als arm bekend staande vrouw, Hillegont Conijn geheten.Ga naar eind51.
Zo'n eenvoudig staatje laat zien hoe een arme vrouw als Hillegont Conijn haar boodschappen deed. Ze kocht op crediet. Zou er iemand zijn die haar dat weigerde, dan ging ze naar een ander, want er was keus genoeg onder de kleine winkeltjes. Bijna al haar leveranciers zijn dan ook vrouwen geweest. Kraamsters die best royaal wilden zijn met crediet, omdat ze elke klant nodig hebben, en ook de gunst van een twijfelachtige betaalster als Hillegont Conijn niet wilden verspelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
WaardinnenDe vrouw achter de toonbank dreef in de regel haar eigen zaken. Ook indien ze getrouwd was gold zij als de kraamster, en het was ook steeds haar naam, die bij voorbeeld in het kasboek van de armenvoogden voor de leverantie werd genoteerd. We kunnen dat niet even onbeperkt zeggen voor een andere belangrijke groep kleine zelfstandigen in de Grafter dorpssamenleving, namelijk al diegenen die aan het hoofd staan van een herberg of kroeg. Achter de tapkast treffen we vrouwen aan die hun mannen bijstaan, of die hen vervangen zolang ze op zee zijn. Maar het is eveneens mogelijk dat een vrouw als weduwe de zaak alleen voortzet, of op eigen gelegenheid een kroegje begint. Alle varianten komen voor, en het is niet altijd zo eenvoudig de feitelijke verhoudingen te reconstrueren. Zo lezen we in het veilboek van Graft, dat op 8 januari 1655 een veiling is gehouden bij Mary Cornelis Coster in het Vergulde Hart.Ga naar eind52. Is dat nu een zelfstandige zakenvrouw, is ze weduwe, of is haar man op zee? Er is wel reden om aan het eerste te denken. De combinatie Mary Cornelisdochter komt in Graft veel voor, maar de toevoeging Coster maakt haar uniek, zodat ze in de bronnen herkenbaar wordt. Ze is ongetwijfeld de dochter van Cornelis Willemsz. Coster, de laatste telg uit de familie, die in de zestiende eeuw drie generaties lang het ambt van schoolmeester en koster te Graft had bediend.Ga naar eind53. Cornelis Willemsz. Coster had met dat verleden gebroken, en gekozen voor het ruigere leven op een oorlogsschip.Ga naar eind54. Mary Cornelis aardde vermoedelijk meer naar haar vader dan naar haar grootvader. Het eerste wat wij althans over haar te weten komen, is dat ze in 1632 terecht staat voor de vierschaar van het baljuwschap van de Nieuwburgen.Ga naar eind55. Wat ze misdaan had zeggen de stukken niet. Ze geven wel het vonnis. Zij wordt veroordeeld ‘te compareren in die vierschaer ende aldaer Godt ende die justitie met gebogen kniën ende gevouwen handen om vergiffenis bidden’, en vervolgens een boete te betalen van 100 pond. Uit dit vonnis zou ik ten eerste afleiden, dat Mary Coster zich ongehoorzaam betoond heeft jegens de overheid of tegen een bepaalde gerechtsdienaar. Ze moet immers de justitie om vergiffenis bidden: die is zelf de beledigde partij. Ten tweede blijkt ook, dat ze een vrouw in goede doen was. Ze kan een hoge boete betalen, en ze wordt niet tot een lijfstraf veroordeeld.Ga naar eind56. Binnen een jaar zien we haar voor de rechtbank terug. De aanklacht luidt, ‘dat sij haer vleyschelijcken heeft vermengt met Tatel Vriesman [...] wesende een getrout man’.Ga naar eind57. Deze keer ontbreekt een vonnis. Misschien was de beschuldiging ongefundeerd gebleken. Wel lijkt de formulering van de klacht in te houden, dat ze toen ongetrouwd was, want overspel tussen twee gehuwde personen zou het misdrijf verergerd hebben en dan hadden de stukken het niet verzwegen. Mary Coster was dus in 1633 een ongetrouwde, welgestelde jonge vrouw, die een conflict achter zich had met de justitie, en wier eerbaarheid - vermoedelijk ten onrechte - in opspraak geraakt was. Daarmee is niet bewezen, dat ze ook in 1633 al herbergierster was in het Vergulde Hart. Doch geen van al deze feiten zou met zo'n conclusie in tegenspraak zijn. Een zelfstandige vrouw is Mary Cornelis Coster in elk geval gebleven. Wel is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ze tenslotte in 1658 toch nog getrouwd, met Jan Lourisz. Appel.Ga naar eind58. Doch op dezelfde dag dat de huwelijksvoorwaarden getekend werden maakte zij ook haar testament,Ga naar eind59. op haar eigen naam. Onder echtelieden was dat hoogst ongebruikelijk, maar Mary Coster wilde ook als getrouwde vrouw haar eigen weg kiezen. De herberg is na de dood van de beide echtelieden verkocht, en raakte toen in handen van een Haarlemmer bierbrouwer, die de zaak door een pachter liet beheren.Ga naar eind60. In 1668 was dat vermoedelijk Crijntjen Symons. Zij moest toen tenminste terecht staan wegens tappen onder de predikatie,Ga naar eind61. maar het kan natuurlijk zijn dat haar man op die zondag in de kerk of op zee was. Een vrouw alleen is echter onbetwistbaar ‘de basin Anne in 's Lants welvaren’, vermeld in de kohieren van 1680.Ga naar eind62. De beste herberg van Graft was dat niet. Als de schepenen met elkaar wilden tafelen, deden ze dat altijd in het MoriaenshooftGa naar eind63. en daar logeerden ook de proponenten die op beroep kwamen preken.Ga naar eind64. Die zaak echter werd in 1680 niet gedreven door een man, ook niet door een echtpaar of een weduwe, maar door twee vriendinnen, ‘Griet Adriaens waardin en haar makker Jannegjen’.Ga naar eind65. In de eerste helft van de zeventiende eeuw nam de Bonte Koe onder de Grafter herbergen de eerste plaats in. De plaatselijke overheid had zich daar eensgezind voor ingezet, ‘in hope datter een stille, bequame plaetse in 't dorp soude wesen, om eerlijcke reysende luyden te logeren, ende in alle ander gelegentheyt aldaer in stilheyt te mogen bijeen comen’.Ga naar eind66. Stil is het in de Bonte Koe naar het oordeel van de gereformeerde kerkeraad nooit geworden,Ga naar eind67. maar toen de magistraat deze koers uitzette, wist hij zeer goed dat de herberg geleid zou worden door een vrouw, de weduwe Pieter Taemsdr. Een bezwaar hadden de schepenen en vroedschappen dat blijkbaar niet gevonden, of was het in hun ogen zelfs regel? De notulen van de kerkeraad geven ons bijna die indruk. Zevenmaal zijn in de loop van de zeventiende eeuw lidmaten aangesproken omdat hun manier van herberg houden aanstoot gaf.Ga naar eind68. Eenmaal betrof het een man, vijfmaal een vrouw, en eenmaal een echtpaar, in de notulen aangeduid als ‘Mary Ronghs met haer man’.Ga naar eind69. Waarom al deze vrouwen hun huis openstelden voor de klanten zegt ons alleen Trijn Claes: ‘heeft te kennen gegeven dat sij haer tappen vanweghen haeren soberen staet niet konde achterlaten’.Ga naar eind70. Blijkbaar was het een beroep dat een vrouw alleen gemakkelijk kon opnemen. Ze hoefde er niet voor opgeleid te worden, een grote bedrijfsruimte was niet nodig, en de verdienste was goed genoeg om onafhankelijk te blijven van de armenzorg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Graft een voorbeeld?Wel nadert een kleine tapster gevaarlijk dicht de marges van de dorpssamenleving. Eén stap verder, en haar kroegje wordt een logement voor landlopers, een tijdelijke operatiebasis voor bedelaars en dieven, die er hun buit tegen spotprijs verkochten.Ga naar eind71. Graft was groot genoeg om ook de achterstraten te kennen, die Soeteboom in zijn Zaanlandse kronieken als een onuitroeibaar kwaad beschreef.Ga naar eind72. Maar het zou ons te ver voeren als wij nu die wereld binnengingen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al bieden de archieven van het baljuwschap ons daartoe wel de kans. De opsomming van vrouwenberoepen is hiermee overigens ook voor het pays légal nog niet uitgeput. We hebben nog niet de turftonsters aan het werk gezien, of de wasvrouwen, de bouwmeiden en de schoonmaaksters. Wat we wel zagen is toch voldoende om ons duidelijk te maken dat Grafter vrouwen over enige ruimte beschikten om hun eigen leven vorm te geven ook indien ze geen plaats hadden in de toplaag van de sociale pyramide. Buitengewoon aantrekkelijk waren de keuzen geen van alle. De relatieve zelfstandigheid van de Grafter vrouwen zal niemand tot jaloersheid prikkelen. Graft in de zeventiende eeuw blijft een mannenmaatschappij. waarin voor vrouwen een bescheiden plaats is ingeruimd. Dat Graft een groot zeevarend dorp was, heeft vermoedelijk de mogelijkheden wel gunstig beïnvloed. Maar dat zal nader onderzoek in andere dorpen moeten uitwijzen. |
|