Groet van de bestuurders van Voorburg aan de congresgangers
J.W. Eggink
't Is in dit oord, waar Huygens eens zich van het Hof bevrijdde
En als een uiterst gastvrij voogd zo meinig vriend verbeidde
Dat wij, bestuurders van dit dorp dat rond zijn Hofwijck ligt,
U die drie eeuwen na zijn dood tot hem alsnog uw schreden richt,
Ontvangen, om u, zo durven wij te denken, zijn en, ver daarna, onze eigen dank te zeggen.
Dat u gekomen bent om dagenlang, elkander uit te leggen
Wat u al niet geniet en - al studerend - hebt genoten
van Constantijn de Grote.
Hoe helder was zijn brein, hoe speelde hij met woorden;
Hij plukte overal zijn beelden weg; zij dansten als op koorden,
En sprongen rond in dolle pret; vergleden soms, haast ongemerkt,
Naar waar eer zorg, verdriet, de dood zelfs had gewerkt,
Want ook als dáár zijn brein naar beelden zocht, verliet
Men kwam van heind' en ver, al waar hij mensen kende,
Men schrééf hem nog veel meer, een schrijven zonder ende,
Hij schreef en dichtte terug, tot ver over de grenzen
En keek wellicht des nachts ten hemel door de lenzen
Van Christiaan, zijn zoon, en zag de sterrebeelden staan:
Zocht er zijn zicht op God, vond voor zijn oog 't bestaan
Van het zo groot heelal, zodat hij lucht hield, ruim en hoog;
Daar verre verten zag, en toch de aarde niet verloog;
Want kost'lijk is, hoe hij, naast zijn doorluchte dichtersspel,
In verzen ving het boertig feest van fluit en lellebel.
Toch, gasten van ons dorp, bezoekers van 't verleden heden;
Wij hebben Huygens' Hof nog niet geheel doorschreden:
Speelde hij niet luit, theorbe, clavecimbel en nog meer?
Zette deez' duizendpoot niet ook nog noten neer
Op vellen veel, met balken, mollen, pauzetekens, kruizen?
Wat rijke rijkdom bleek er in zijn hoofd te huizen;
Zodat men thans, wil men zijn lange leven vieren,
Het feestmenu met zijn muziek moet sieren.
| |
En dat is nóg niet ál. Eer 't eerste dan het beste
- Hoewel, merkwaardig toch, ons daarvan 't minste reste -
Was zijn positie aan het Hof, de Prinsen, één, twee, drie;
getrouw diende hij door, hij had geen evenknie;
Voor hen schreef hij geheim, wij weten 't nauwelijks meer;
Hij was een diplomaat, de stadhouders zijn heer;
Die glorie in Den Haag, dat door-de-weeks-bedrijf,
't Is in de tijd vergaan, zoals zijn Haags verblijf.
Vierkant daartegenin bloéit nog zijn vrije tijd
In 't Voorburgs vierkant huis, waar voorgevlochten vlijt
Zich als een webbe spint rondom zijn nagelaten werk
Als ik dan, gasten, aan uw toegewijdheid merk
Hoezeer ook u op Huygens in zijn Hofwijck aast,
Is het terecht dat 't Voorburgse bestuur zich haast,
En met u heft het glas vol feestdoortrokken wijn,
Als zou Hij van Constanter zijn!
|
|