De Zeventiende Eeuw. Jaargang 3
(1987)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
Constantijn Huygens en Suzanna van Baerle. Een pathobiografische bijdrageGa naar eind*
| |
Huygens' constitutieDe belangrijkste autobiografische notities betreffen Huygens' constitutie en zijn oogkwaal. Gedurende zijn kind- en jongensjaren zou hij naar eigen zeggen ‘een meer vaste gezondheid’ hebben gehad, maar uiteindelijk was zijn lichamelijke toestand (‘corporis habitus’) verslechterd en uitgedroogd, ‘zowel uitwendig als inwendig, aangezien ik met verschillende ziekten te kampen heb’. Huygens zelf schreef dit toe aan een overmaat van gele en zwarte gal (‘utrique bili’). Beide humoren hebben de kwaliteit droog gemeenschappelijk,Ga naar eind6. zoals Huygens ongetwijfeld wist uit de klassieke ‘humoraal-pathologie’.Ga naar eind7. De beschreven nadelen hebben echter niet verhinderd dat Huygens in het algemeen een goede gezondheid heeft genoten.Ga naar eind8. Lange tijd heeft Huygens zich ernstig zorgen gemaakt over een mogelijke erfelijke aanleg voor jicht (podagra) en het veelal daarmee gepaard gaande graveel (niersteenlijden).Ga naar eind9. ‘Vol deernis’ was hij getuige geweest ‘van de afschuwelijke pijnen van mijn lieven vader’, en menigmaal had hem de vrees bevangen ‘dat ik ook eenmaal, als zijn spruit, zal blijken met mijn broeder die vreeselijke ziekte te hebben geërfd, iets dat zelden uitblijft.’Ga naar eind10. Ondanks de gloeiende steken in zijn grote teen, bekend als voorboden van de podagra, en de ongunstige prognose door zijn huismedicus Christiaan Rumph (1633-1706), bleef Huygens toch grotendeels gevrijwaard van de gevreesde ziekte. Pas in 1678 liet hij weten kort tevoren door de podagra te zijn geplaagd, hetgeen hij overigens als nuttig ervaar- | |
[pagina 172]
| |
de, omdat het de slaperigheid die hem hinderde, tegenging.Ga naar eind11. | |
Huygens' oog- en oorziekteOok over zijn oogkwaal heeft Huygens zelf uitvoerig bericht. Gaandeweg, zo schreef hij in zijn autobiografie,Ga naar eind12. had hij gemerkt op afstand moeilijker te kunnen waarnemen. Of ik zag [...] door een nevel, zelfs wanneer ik mijn oogen samenkneep en zoo de stralen in mijn oog concentreerde door het omringende licht buiten te sluiten. Ik heb namelijk van nature wijdopenstaande, groote en uitpuilende oogen. Hun eigenaardige vorm is gewoonlijk al een symptoom van een minder sterk gezichtsvermogen, maar daar kwam nog iets bij, dat ik slechts als een heldere druppel tengevolge van een inwendige slijmvliesontsteking kan omschrijven,Ga naar eind13. waarvan ik telkens veel last heb, zoodat ik mij al meer dan eens over een algeheele oogverduistering door grauwe staar ernstig heb bezorgd gemaakt. Want ik ondervind overal en voornamelijk onder het lezen hinder van vliegen en spinnewebben, die op allerlei ingewikkelde manieren door elkaar warren, verschijnselen, die volgens de doktoren onfeilbaar blindheid voorspellen. Doordat ik mijn oogen snel, zoals van zelf spreekt, van het eind van de eene regel naar het begin van de andere laat gaan, komen de dingen, welke in de pupil zweven in beweging en krioelen door elkaar als deeltjes wijnbezinksel, die in een flesch van de bodem opstijgen. In een brief aan de Londense medicus Raphaël Thorius (1565-1625) verhaalde Huygens in november 1623 dat allerlei middelen tegen deze kwaal waren beproefd, echter zonder resultaat.Ga naar eind14. Evenals de jicht, zou Huygens echter ook het cataract bespaard blijven. In De vita propria schreef Huygens zelfs ‘een scherp gezicht’ te hebben, afgezien van het gebruik van een bril.Ga naar eind15. Al met al kan worden geconcludeerd dat Huygens onmiskenbaar leed aan een zware myopie (bijziendheid); een gevolg van de abnormale grootte van zijn ogen. Als complicatie kwamen daar een degeneratie van het glasvocht en een loslating van de achterste glasvochtmembraan bij, waardoor het leek of allerlei door het beeld krioelde (‘mouches volantes’). Dit proces kan leiden tot loslating van het netvlies (‘ablatio retinae’) en tenslotte tot blindheid.Ga naar eind16. Sinds zijn zestiende jaar maakte Huygens gebruik van een concave bril, ‘slechts [...] noodig bij 't meer verwijderd, dat aan mijn gezigt ontvliedt’.Ga naar eind17. Velen beschouwden die bril als een ‘aanstellerige malligheid’ en door sommigen werd hij zelfs gezien als de oorzaak van de oogklachten. In dat zelfde kader wijdde Huygens een belangwekkende passage aan de geschiedenis van de bril.Ga naar eind18. Tenslotte vertelde Huygens in De vita propria nog over zijn doofheid aan één oor: ‘In mijn jeugd door zware zinkingstoffen,Ga naar eind19. Het oor aan de eene zij zoo derelijk getroffen, Dat door dien weg geen klank dringt tot het trommelvlies’. Met het andere oor echter kon hij naar eigen zeggen scherp horen (‘Auribus eximie | |
[pagina 173]
| |
valui’).Ga naar eind20. Voor zover mij bekend wordt er over deze gehooraandoening elders in Huygens' oeuvre nergens gerept. | |
KoortsenAfgezien van de buikpijnen waaraan Huygens als baby zou hebben geleden,Ga naar eind21. de kinderpokken waarmee hij als tienjarige knaap te maken kreeg,Ga naar eind22. en een zweer op de voet waaraan hij zich in 1618 liet behandelen,Ga naar eind23. betreft het merendeel van de pathografische bijzonderheden de ‘koortsen’. Omdat deze als ziekteeenheid en niet als symptoom worden beschreven, kan moeilijk worden vastgesteld om welke kwaal het hier ging.Ga naar eind24. In de zomer van 1626 werd het leven én het oeuvre van Huygens door koortsen beheerst.Ga naar eind25. Op 10 juni van dat jaar kreeg Huygens, door de koorts geveld (‘febre correptus’), van Caspar Barlaeus (1584-1648) een gedicht over deze ziekte toegezonden.Ga naar eind26. Enkele dagen later dicht de nog altijd zieke Huygens zijn prachtige en welbekende Koortsige Bedde-Bede.Ga naar eind27. Eind juli, wanneer hij (opnieuw) geplaagd wordt door een koortsje (‘febricula’), schrijft hij een gedicht met het veelzeggende opschrift Repulsa febri [...] sumpto de humanis ossibus ramento (Nadat de koorts verdreven was [...] en een splinter uit het menselijk bot genomen was).Ga naar eind28. Uit dit opschrift zou men kunnen opmaken dat Huygens te lijden heeft gehad van een ontsteking in het bot (osteomyelitis) met de vorming van een botfragment (sequester). Wanneer hij begin september is hersteld, verwoordt Huygens zijn gevoelens met het gedicht Begonnen danckseggingh voor verlossing uyt deselve sieckte.Ga naar eind29. Het vermoeden dat een en ander te maken had met tuberculose, wordt nog versterkt door de problemen met zijn fysieke conditie waarover Huygens elders bericht: hem is opgevallen dat hij geen afstand van vijftien of twintig pas kan afleggen, ‘hetzij door lichaamszwakte, waarvan overigens nooit iets is gebleken, hetzij door een gebrek aan mijn longen, terwijl ik toch bij het zingen en spreken altijd gemakkelijk en behoorlijk lang heb kunnen ademhalen.’Ga naar eind30. Ook andere berichten over Huygens ziekten met name die uit de jaren rond 1650 (zie hierna), passen bij dit beeld.Ga naar eind31. Het Spa-water, dat Huygens in de zomer van 1654 als medicament gebruikte,Ga naar eind32. ontleende in het midden van de zeventiende eeuw zijn populariteit met name aan het gebruik bij tuberculose en scrofulose.Ga naar eind33. Ongespecificeerd blijft de kennelijk ernstige ziekte in het laatste kwartaal van 1657. Twee maanden lang bleef Huygens aan zijn ziekbed gekluisterd.Ga naar eind34. Aan deze periode danken wij zijn prachtige gedicht Genesingh, waarin hij aangeeft dat hij ‘langs het padt van hicken/ spoedt maeckte naer het end van snicken’ en waarin hij zijn religieuze opvattingen over het ziek-zijn herhaalde.Ga naar eind35. Daarna schijnt Huygens geen last meer te hebben gehad; in De vita propria bekent hij (overigens in het kader van zijn relaas over de podagra) zich nauwelijks te herinneren dat ‘eene huivering van koorts mij rillen deed.’Ga naar eind36. | |
[pagina 174]
| |
Het fonticulumIn september 1645 noteerde Huygens in zijn dagboek dat een chirurgijn een ‘cauterium’ in zijn hals heeft aangebracht.Ga naar eind37. De aanduiding ‘veteri loco’ kan er op wijzen dat reeds eerder een dergelijke ingreep was uitgevoerd. Of doelde hij op het litteken van een doorgebroken lymfeklier, zoals veel voorkomt bij tuberculose, i.c. scrofulose? De ingreep zelf betreft het aanbrengen van een ‘fonticulus’, ook wel fontanel of zijpgat genoemd: ‘eene opening door konst in het vel gemaakt, tot aftrekking van scherpe stoffe’.Ga naar eind38. In de Chirurgicale Operatiën van Fabricius ab Acquapendente (1537-1619), dat Huygens in de Nederlandse vertaling van 1630 en in de Latijnse editie van 1647 onder zijn boeken telde,Ga naar eind39. leest men hoe een fonticulus kan worden aangebracht door een incisie, een etsmiddel of, zoals bij Huygens, door een gloeiijzer (cauterum).Ga naar eind40. Een gebruikelijke indicatie voor het aanbrengen hiervan was tuberculose of scrofulose; het therapeutisch effect was te danken aan een zekere mate van immuniteit voor pyogene bacteriën dat door het etteringsproces werd opgewekt.Ga naar eind41. Meer algemene indicaties vindt men vermeld bij Fabritius Hildanus (1560-1645) in zijn Heelkundige aanmerkingen: een fontanel bij de knie helpt bij ‘verstoppingen der Ingewanden, en swakheit der Maage’ en een fonticulum aan de rechter knie en de linker arm diende ertoe dat ‘de dampen, uit de heete Lever opwaarts klimmende, nederwaarts wierden getrokken, en d'overtollige vochtigheden uit het Hooft ontlast’. Zelf droeg Hildanus er vier op de arm, ‘deur welke de voorzichtige Natuur, als Goitieren des Lighaams, alle schadelijke vochtigheden, uit de Borst ende 't Hooft ontlasten en uitwerpen zal’.Ga naar eind42. Met de zweer die in september 1645 was aangebracht, heeft Huygens ruim acht jaar geleefd: een opmerkelijk detail wanneer men zich realiseert hoeveel zorg een dergelijke wond vereiste en hoeveel lichamelijk ongemak de permanente aanwezigheid daarvan nu eenmaal oplevert. Gewoonlijk hield men de zweer ‘lopende’ door er iedere dag een erwt in te doen die met behulp van een draadje op haar plaats werd gehouden. Begin december 1653 geeft Huygens aan de behandelende medicus en chirurgijn opdracht om een tweede fonticulus te maken, ditmaal boven de linker knie.Ga naar eind43. Aan het eind van dezelfde maand kwam daar een fonticulus op de rechter arm bij.Ga naar eind44. Drie weken later besluit Huygens de plek in de hals te laten sluiten.Ga naar eind45. | |
Suzanna: het zwakkere vatVeel intensiever en frequenter waren de ziekte-ervaringen van Huygens echtgenote. Een uitvoerige ziektestatus die Suzanna van Baerle (1599-1637) bij haar huwelijk (1627) meebracht,Ga naar eind46. had de beide echteluiden op de hoogte gesteld van ‘den quaede Harmonie ende disproportie van getempertheyt dieder is geweest tus(s)chen de maege ende lever’, met als gevolg dat Suzanna ‘alle vier ofte vyf maenden [...] aencomt ende bevangt eene groote pyne des buyx vergeselschapt | |
[pagina 175]
| |
met groote bangicheyt des herten ende genegentheyt tot braecken sonder effect’. Het beeld valt gemakkelijk te herkennen als een typische migraine. De pathofysiologische verklaring die de behandelende medicus daaraan toevoegde, sprak over een verstoorde spijsvertering die ‘het gansche ingewant met veele rauwe ende ongeteerde humeuren verstopt’, en over een lever die door ‘excessive ende ongetemperde hitte’ het ‘edelste, subtylste ende wermste’ voedsel verbruikte en oorzaak was dat haar hoofd ‘met menichvuldige dompen vervult is geworden’. De buikpijn die dit proces vergezelde werd toegeschreven aan mechanische en chemische factoren, respectievelijk aan een verstopping door ‘rauwe ende ingeteerde humeuren’ van het portale venenstelsel en aan ‘eene groote scherpicheyt’ van humeuren. De onregelmatigheid van haar menstruaties was een gevolg van de ‘puere violentie ende overlastinge van de natuere’ die en uitweg zochten via de baarmoeder, zodat ‘de maenstonden (zich) alsdan voor haren tyt openbaeren’. De ‘loose braeckingen en walgingen’ (nausea) schreef haar huisdokter toe aan een ‘menichte van winden’ die naar de maag werden gedreven en haar hartbezwaren aan een sympathia, ‘een sonderlinge medelijdentheyt die het herte heeft met de maege’. Over de prognose was het onderhavige document somber: in het climacterium zouden de hartklachten ‘seer licht tot meerder beswaeringe ende extremiteyt [...] commen te geraacken’. Het gevolg van deze klachten en van het daarop ingewonnen advies is geweest dat Huygens in zijn huwelijksjaren geconfronteerd werd met een intensief medisch regiem dat door Suzanna werd gevolgd: in de herfst, winter en het voorjaar tien tot twaalf dagen voor de menstruatie een inwendig middel (aporema), vervolgens een purgeerdrank en daags nadien tot de menstruatie een ‘conserve’; een aangepast dieet ‘van lichte concoctie’, in het bijzonder gedurende de periode van tien à twaalf dagen voor de menstruatie, en tenslotte bij het ingaan van de zomer een lating van de leverader (vena hepatica) in de rechterarm ter grootte van 8 à 9 oncen bloed (circa 250 cc, v.L.) om de lever ‘eene maetelycke vercoelinge aen te brengen’. Zoals blijkt uit de beschrijving die Huygens zelf van alle bevallingen gegeven heeft, verliep de geboorte van zijn vier zonen niet zonder problemen.Ga naar eind47. Bij de eerste bevalling (Constantijn) verloste Suzanna ‘niet sonder extreme benauwtheit’ en na de bevalling van het tweede kind (Christiaan) kreeg zij op de tweede dag ‘een koortsken’ dat eerst heftiger werd, daarna afnam en op de achtste dag van het kraambed verdween. Na een betrekkelijk vlotte bevalling volgden opnieuw problemen in het kraambed van het derde kind (Lodewijk). De eerste twee oft drij daghen van dit kinderbedde was mijne huysvrouw gansch sterck ende kloeck, maer den derden (soo ick meene) des nachts, werde sij aengetast met een wel heftighe cortse, die doch wer af quam te gaen, maer bleef sij voorts meest het kraem door, all met af en aenkomende kleine cortsen te bedde leggen, sonder oyt, als voren, haer besoeck sittende te verwachten, hoewel ten einde vande maend fijntjes tot den appetijt ende sterckte weder keerde. | |
[pagina 176]
| |
Na de geboorte van Philips, Huygens vierde zoon, klaagde Suzanna ‘haers bedunckens noyt swaerder arbeid te hebben gehadt ofte de dood naerder geweest te hebben’, maar het kraambed verliep ‘sonder oyt bynaeste pijn in 'thooft gehadt te hebben, wijtende 'tselve ten deele een klisterie, die sij ten eersten nam en haer selve seer mede verlicht [heeft]’. Bij dat alles kreeg Suzanna in januari 1630 nog een miskraam ‘van een vrucht die ontrent de twee maenden mochte gedragen zijn’. De oorzaak zocht men in een valpartij drie dagen tevoren.Ga naar eind48. | |
Suzanna's doodsbedOver de laatste ziekte van zijn vrouw verhaalde Huygens zelf in een kort gedicht,Ga naar eind49. dat in de literatuur het thema is geweest van de neerlandicus J. Smit en zijn opponente, de neolatiniste G.C. Kuiper. De vraag was of Suzanna aan spruw, en dan nog wel een tropische spruw, was overleden of dat er verband bestaat met de bevalling op 13 maart 1637, zodat Suzanna's dood als een kraambedcomplicatie moet worden opgevat.Ga naar eind50. Dankbaar gebruikmakend van Huygens' aantekeningen die recent beschikbaar kwamen, kan hier de volgende ziektestatus worden gereconstrueerd. Het begon allemaal op 30 maart (17 dagen na de bevalling en twee dagen nadat Suzanna het kraambed verlaten had) met ‘wat pijn in de rechter zijde van 'thooft, doch sonder eenige alteratie van cortse’. In het dagboek tekende Huygens die dag aan: ‘Acutissimo morbo [...] affligitur charissima puerpera mea’.Ga naar eind51. De volgende ochtend vond Huygens zijn vrouw ‘in een seer scherpe pijne, die van des middernachts af langs den hals inden rugge hadde begonnen te sincken, treckende met scheuten door de rechter zijde, ende haer verweckt hebbende een seer heftighe geduerighe coortse’. Allerlei therapie kon de koorts niet doen verdwijnen. Begin april begon de zieke bovendien te klagen over pijn ‘omtrent de crop van de maghe’, waaruit men opmaakte ‘datter ijet sprouw-achtigs mede waer gemenght’. Op 6 april, zoals het dagboek bevestigt,Ga naar eind52. vonde men de gevreesde sprouw opentlick ende tot voor aende hoecken vanden mond verschenen, [...] mij emmers hoochelick bedroefde, siende niet alleen de moeyelicke pij[n]lickheit van dat quad, met verdrietige ooghen aen, maar daerneffens insonderheit de scherpe heete opdampingen die uyt de wortel steghen, ende voor all het continuele gerochel ende gespouw van een ongelooffelicke menichte flegma, taey als lijm, ende in sich selven onlydelick brack ende stinckende, daermede die arme, ende doch patientige patiente gansche nachten ende daghen doorbrachte. Naast de koorts en de spruw voegde zich nog ‘eenen swaren hick’; de urine vertoonde aldoor de ‘signa peptica’ (troebeling) en gedurende korte tijd tevens ‘een groote strackheit’. In die dagen moet Huygens het genoemde gedicht hebben geschreven,Ga naar eind53. waarin hij schrijft over de koorts, de slaapstoornissen, de singultus | |
[pagina 177]
| |
(een kokhalzende hik), het opgeven van fluimen (screatus) en de hoest, en waarin hij al deze symptomen toeschrijft aan de ‘aphthae’ of spruw. In de daarop volgende dagen stelt hij verschillende correspondenten van Suzanna's toestand op de hoogte; nieuwe details over het ziekteverloop worden daarin echter niet vermeld.Ga naar eind54. Op 28 april kreeg Suzanna naast de febris continua ‘een stercker cortse [...] met manifeste, doch korte rijelingen’. Een dag later was die echter verdwenen en voelde de patiente zich zelfs ‘soo fijntjens’, dat zij in verband met de voorbereidingen van een verhuizing, naar de woning van zijn zwager Philips van Dorp werd getransporteerd.Ga naar eind55. Diezelfde avond keerde de koorts in alle hevigheid terug, ‘ende haer den ganschen nacht seer getravailleert hebbende (daer dan in plaetse vande vorighe vochtigheit insupportable droochte toe sloegh), verhief sich in den morgenstond, ende hiel soo van niews aen gansche 24 uren lang’. De toestand werd daarna steeds hopelozer. Kennelijk met het oog op de infauste prognose werd op 3 mei een testament opgesteld, in aanwezigheid van Suzanna, die ‘zieck te bedde [is] legghende, doch echter haer verstande ende sinnen wel machtich’ is.Ga naar eind56. Dat laatste veranderde spoedig: er kwamen kleine intervallen ‘van mijmeringhe’. Op de vraag ‘hoe sij sich bevonde, antwoorde meest all fijntiens oft redelick: de nature nu door de sieckte overwonnen schijnende. De sprouw quam oock dus in 'tleste eens heel versch uijt, ende belemmerde haer de tonghe seer’. Op 10 mei, 58 dagen na de bevalling, overleed Suzanna van Barle, ‘sonder eenigh lid te recken ofte strecken’. De handschoen die Kuiper in haar debat met Smit de medisch historici toewierp, neem ik na dit overzicht gaarne op met de constatering dat noch een gewone kraamvrouwenkoorts, noch een tropische spruw, noch een stomatitis aphthosa de doodsoorzaak was. Overziet men het geschetste verloop van de ziekte, dan is een complicatie van het kraambed toch het meest waarschijnlijk. Een puerperale infectie dus, gepaard gaande met en aanleiding gevend tot een aderontsteking met de vorming van stolsels (thrombophlebitis) in het kleine bekken, van waaruit embolieën (met de acute, scherpe pijn) ontstonden die in de longen tot etterige haarden (met het stinkende, taaie sputum) hebben geleid en de fluctuerende koorts veroorzaakten. De stomatitis aphthosa was slechts een secundaire infectie.Ga naar eind57. | |
EpiloogDe toegemeten ruimte laat niet toe om nader in te gaan op de ziekten van Huygens' kinderen die soms lange tijd het gezinsleven beheersten,Ga naar eind58. de ziekten waarmee Huygens aan het hof te maken had, het gebruik van medicamenten en de samenstelling van Huygens' (medische) bibliotheek, hetgeen tal van aanknopingspunten oplevert voor Huygens' pathobiografie. In ieder geval moge in deze bijdrage duidelijk zijn gemaakt dat ook een medisch-historische beschouwing van Huygens' leven en werken een verfijning kan opleveren van het beeld dat | |
[pagina 178]
| |
wij ons van deze werkelijk indrukwekkende vertegenwoordiger van de Republiek der Letteren hebben gevormd. |
|