De Zeventiende Eeuw. Jaargang 3
(1987)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Christiaan Huygens' wetenschappelijke opleidingGa naar eind*
| |
InleidingOver de jeugd van de kinderen van Constantijn Huygens en Suzanna van Baerle zijn wij bijzonder goed geïnformeerd dankzij de door Huygens zelf op schrift gestelde biografische aantekeningen. Volgens J.A. Worp bestaat het handschrift uit twee delen in folio, waarvan het eerste - in afzonderlijke hoofdstukken - het leven van de vier zoons beschrijft.Ga naar eind1. Het tweede deel bevat het Vervolgh van 't Leven mijner Sonen, voor desen in een ander Boeck, elck in 't bysonder beschreven, alsmede een overzicht van de jeugd van de enige dochter, Suzanna. Uit de door Worp bezorgde selectie uit het manuscript heeft J.A. Vollgraff geput voor zijn ‘Biographie de Christiaan Huygens’, zoals opgenomen in diens Oeuvres complètes.Ga naar eind2. In 1979 werd, ter gelegenheid van de 350ste verjaardag van Christiaans geboorte, de balans opgemaakt van zijn leven en werk, waarbij overigens met betrekking tot de periode tot eind 1649, die ons hier vooral interesseert, geen nieuwe biografische gegevens aan het licht kwamen. Een nieuwe gezichtshoek bood E. Keesing in haar recente geromantiseerde werk Constantijn en Christiaan. Verhaal van een vriendschap (1983). Zij betrok niet alleen de biografische aantekeningen van vader Constantijn en de correspondentie van zijn oudste zoons in haar studie, maar ook de tot nu toe versmade dagboekfragmenten van Constantijn Jr.. Graag verwijzen wij nog naar de in 1986 door A. Beaulieu afgeronde uitgave van de Correspondance du P. Marin Mersenne, welke de periode tot en met 1648 bestrijkt. In het nu volgende zullen we ons verdiepen in Christiaans wetenschappelijke opleiding, zoals deze - voor hem, zowel als voor zijn broers en zus - door vader Constantijn werd georganiseerd, eerst thuis aan het Plein in de hofstad, daarna te Leiden en, tenslotte, te Breda. Het onderwijs in het eerste tijdvak werd geheel ingericht naar de ideeën van de vader, die gouverneurs en privé-leraren aanstelde om zorg te dragen voor de uitvoering. Op 11 mei 1645 werden Constantijn en Christiaan ingeschreven aan de Leidse universiteit als studenten in de rechten en in de wiskunde. Hun verblijf aldaar, dat voor Christiaan zou duren tot maart 1647, stond in het teken van een door vader Constantijn opgestelde, zeer gedetailleerde dagindeling (zie illustratie). In maart 1647 wordt Leiden voor Breda verruild. Samen met de jongere Lodewijk gaat Christiaan | |
[pagina 162]
| |
Manuscript van de Norma studiorum et vitae reliquae prescripta Constantino et Christiano Hugeniis, Academiam Leidensem aditurus (Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage; signatuur KA XLVIII, folio 234r).
| |
[pagina 163]
| |
daar studeren aan de in 1646 opgerichte Illustere School, van welks curatorium Constantijn Sr. deel uitmaakte. Ook hier lag het initiatief geheel bij de vader. Na een als wangedrag opgevat optreden van Lodewijk werden de gebroeders Huygens in augustus 1649 teruggeroepen naar 's-Gravenhage. Vanaf deze tijd moet de inmiddels twintigjarige Christiaan als autodidact beschouwd worden. Hoewel financieel nog afhankelijk van zijn vader, gaat hij op wetenschappelijk gebied zich een eigen weg banen. | |
Het Plein - Hofwijk (1637-1645)Tot 1636 wordt van enige opleiding nauwelijks gerept. Over dat jaar merkt Constantijn op:Ga naar eind3. Het jaar 1636 passeerde hij noch all meest met kinder-spel en lesen, uytgenomen wat Latijns, dat hij hier en daar van Constantin hoorde, seer vastelick onthoudende wat hij leerde. Maer ick stelde alles uyt tot hij wat ouder soude wesen, ende wij met eenen pedagogue in 't niew huys gestabilieert. Na de verhuizing naar het Plein wordt de aankomend theoloog Abrahamus Mirkinius (1616-1651) per 17 juli 1637 aangesteld tot ‘pedagogue’. Huygens' echtgenote, Suzanna, is inmiddels overleden en zijn nicht Catharina Zuerius (ca. 1600-1680) heeft de leiding over de huishouding op zich genomen. Mirkinius onderwijst de jonge heren Huygens het Latijn, en wel aan de hand van enige door Constantijn zelf geschreven leerboekjes. Er is sprake van een Rudimenta, een Syntaxis en een Etymologia; vader Constantijn was op een en ander niet weinig trots. Gedurende de winter 1637-1638 onderricht hij zijn jongens zelf in de eerste beginselen van het cijferen, te weten de ‘4 speciën [= bewerkingen] ende Regel van drijen’,Ga naar eind4. en in de grondslagen van de muziek. Zowel in het muzikale als in het rekenkundige bleek Christiaan te excelleren. ‘Tegen soo veel ter specie, soo aen den meester als aen den discipel’ werd hij dan ook aangesteld tot leraar van Constantijn, de oudste, en deze tot leraar van Lodewijck.Ga naar eind5. Philips en Suzanna zijn nog te klein. Toen Mirkinius in 1638 onverwacht ontslag nam om zich te gaan voorbereiden op een examen in de theologie, kon Constantijn schrijven over zijn zoons: ‘De Latijnse Tale spraken sij familiaerlijk ende wel, ende geern. De Cijfferkonst hadden sij met gedurighe oeffeninghe wel onderhouden, mede de musique [...].’Ga naar eind6. Op aanbeveling van Mirkinius wordt Henricus Bruno (1617-1664), eveneens theologie-student te Leiden, in dienst genomen als gouverneur. Het is begin november1638 en Bruno zal blijven tot 1647. Hij blijkt geen succes. Hoewel uitstekend in het Latijn, blijkt hij in alle andere wetenschappen ‘gansch simpel, onervaeren, ende selfs traegh om yetwes anders aen te nemen oft te konnen begrijpen.’Ga naar eind7. Een bittere teleurstelling, ongetwijfeld, voor de heer des huizes. Hoe dit ook zij, in december 1638 begon Constantijn aan het onderricht in kosmografie en geografie. De aardrijkskunde werd benaderd aan de hand van | |
[pagina 164]
| |
het werk Introductio in universam geographicam [...] van de Leidse hoogleraar Philip Cluver (Cluverius; 1580-1623) en geïllustreerd met behulp van kaarten der vier continenten van Willem Jansz Blaeu (1571-1638).Ga naar eind8. De sterrenhemel en de loop van de zon ten opzichte van de aarde werden bestudeerd aan de hand van een globepaar dat naar alle waarschijnlijkheid ook afkomstig was uit het atelier van Blaeu.Ga naar eind9. Als leidsmannen in classicis en in historicis dienden - in chronologische volgorde - Cicero, Caesar, Ovidius, Terentius, Iustinus, Virgilius, Curtius, Iulius, Livius, Silium Italicum, Horatius, Suetonius en Plautus. De keuze der leerboeken vond plaats na ampel beraad tussen Constantijn Sr. en Bruno, waarbij de eerste koos uit een voordracht van de laatste. Dit blijkt uit de rapporten die Bruno bijna wekelijks moet hebben geschreven tijdens de vaak langdurige absenties van zijn broodheer. Van de contemporaine literatuur kwam taalkundig werk van Johann Amos Comenius (1592-1671) en Jacobus Pontanus S.J. (Jakob Spanmüller; 1542-1626) aan bod, alsmede historisch, musicologisch en logisch werk van, respectievelijk, Johannes Sleidanus (Johannes Philipson; 1506-1556), Luca Marenzio (15501559) en Franco Burgersdicius (Frank Burgersdijk; 1590-1635). De gebroeders Huygens leerden ook verschillende muziekinstrumenten kennen. Zo kregen zij onderricht in het bespelen van de viola da gamba (1639), de luit (1640) en het clavecimbel (1643). Vermelden wij nog dat de zoons vanaf 1641 ingewijd werden in het Grieks, terwijl ze eerst vanaf 1643 vertrouwd werden gemaakt met het Frans en het Italiaans. Van Christiaan wordt nog vermeld dat hij veel van zijn vrije tijd besteedde aan het in elkaar ‘knuysselen’ (knutselen) van modellen van molens e.d., tot aan een draaibank toe. Voor dit werk was de zolder van het huis aan het Plein speciaal ingericht. Hoewel Constantijns vaderlijke loftrompet het nageslacht soms wat al te uitbundig in de oren klinkt, valt op de door hem gesignaleerde feiten weinig af te dingen, zoals kan worden opgemaakt uit de rapporten van gouverneur Bruno. De laatste stellen ons in staat hier en daar het geschetste beeld te vervolmaken. Zo blijkt, bij voorbeeld, uit twee brieven van Bruno, d.d. 11 en 21 augustus 1644, dat Constantijn Sr., gesteld voor de keuze óf het werk van Descartes óf dat van Burgersdicius als leidraad te nemen voor het natuurfilosofisch onderwijs van zijn zoons, de voorkeur geeft aan Burgersdicius.Ga naar eind10. Wat hiervan de reden is geweest, blijft overigens in het ongewisse. Onduidelijk blijft ook waarom beide brieven niet werden opgenomen in Christiaans Oeuvres complètes. In de eerste helft van 1644 werd, naar alle schijn, toegegeven aan de door Christiaan getoonde liefde voor de wiskunde. Jan Janz Stampioen de Jonge (1610-na 1669) wordt dan aangesteld tot huisleraar en volgens Bruno, die zich hierin op Stampioen zelf beroept, maken Constantijn en Christiaan al snel belangrijke vorderingen. Stampioen is ongeveer een jaar in dienst geweest. In deze tijd stelde hij, ongetwijfeld op verzoek van vader Constantijn, de literatuurlijst op die aangehouden zou moeten worden bij de studie wis- en natuurkunde, thuis aan het Plein, of op Hofwijck.Ga naar eind11. De lijst omvat werken op het gebied van de optica, perspectiefleer, statica, vestingbouwkunde, architectuur, sterrenkunde, | |
[pagina 165]
| |
astrologie en wiskunde. In hoeverre aan deze lijst de hand is gehouden hebben wij niet kunnen achterhalen. In de brieven van Bruno wordt in elk geval geen melding gemaakt van boeken die erop voorkomen, hoewel de gouverneur in de betrokken periode, bij voorbeeld, wèl rapporteerde dat er vorderingen zijn gemaakt in het Collegium physicum [...] van Burgersdicius. Nu moet geconstateerd worden dat uit Bruno's correspondentie evenmin blijkt dat Constantijns oudsten zich, hoe oppervlakkig ook, in het oeuvre van Descartes hebben verdiept. Uit latere berichten van Christiaan weten wij echter dat hij, vóór zijn Leidse tijd, in elk geval de Principia philosophiae intensief heeft bestudeerd (de Principia philosophiae waren in juli 1644 op de markt verschenen). De notities van Constantijn Sr. en de rapporten van de gouverneur geven kennelijk geen volledig beeld van de ontwikkelingsmogelijkheden die de gebroeders Huygens hebben gehad. Een factor die onzes inziens een belangrijke rol moet hebben gespeeld is de buitengewoon rijke bibliotheek die Constantijn Sr. in de loop der jaren had opgebouwd. De veilingcatalogus van Huygens' boekerij, die in 1689 werd opgemaakt, telt 2868 titels, opgesplitst in vier afdelingen: libri theologici (476 items), libri juridici (239 items), libri miscellanei (2065 items) en ‘musyck-boecken’ (86 items). Voor een gedetailleerde kwantitatieve analyse van de rubriek libri miscellanei verwijzen wij graag naar het belangwekkende artikel van I. Matthey over ‘De betekenis van de natuur en de natuurwetenschappen voor Constantijn Huygens’.Ga naar eind12. Matthey heeft berekend dat 12.5% van het boekenbestand wiskundig of natuurwetenschappelijk van aard was, waarbij wij moeten bedenken dat Constantijn, Christiaan en Lodewijk, voordat de catalogus werd samengesteld, de bibliotheek ‘een beetje geplunderd’ hadden, zoals Constantijn Jr. het uitdrukte.Ga naar eind13. Desondanks vinden wij nog een keur aan toonaangevende, min of meer contemporaine auteurs vermeld. Uit de periode tot 1650 figureren wiskundigen als François Viète (1540-1603), Thomas Harriot (1560-1621), Marino Ghetaldi (1568-1627), Pierre de la Ramée (1515-1572) en John Napier (1550-1617) op bedoelde lijst. Van de sterrenkundigen treft men er de namen aan van Michael Mästlin (1550-1631) en zijn leerling Johannes Kepler (1571-1631), terwijl de optica wordt vertegenwoordigd in de persoon van o.a. François d'Aguilon (1546-1617), Christoph Scheiner (1573-1650) en de al genoemde Kepler. Daarnaast komt men werk tegen van Pierre Gassendi (1592-1655), Francis Bacon (1561-1626), Galileo Galilei (1564-1642) en Marin Mersenne (1588-1648). Een eminent gezelschap, dunkt ons. Men realisere zich op dit punt dat wij ons beperkt hebben tot die takken van wetenschap waarvoor Christiaan metterdaad belangstelling heeft getoond. Met weinig moeite zouden vergelijkbare lijsten kunnen worden opgesteld voor, bij voorbeeld, geneeskunde en farmacie, waarvoor zijn vader meer interesse had. Al met al bevestigt de samenstelling van het restant van Huygens' bibliotheek, dat deze, in haar oorspronkelijke omvang, de toets der kritiek alleszins moet hebben kunnen doorstaan. Ontegenzeggelijk een stimulerende omgeving voor een aankomend Archimedes. De vraag of de samenstelling van Huygens' boekerij als aanwijzing mag worden opgevat voor het niveau van diens eigen kennis op bedoelde terreinen, kan niet zonder reserve beantwoord | |
[pagina 166]
| |
worden. Hoewel Huygens zich in zijn autobiografie (1629) erop laat voorstaan al op jeugdige leeftijd een groot liefhebber van de wiskunde te zijn geworden, slaat men zijn bekwaamheden terzake over het algemeen niet hoog aan. Op natuurwetenschappelijk gebied liggen de verhoudingen niet anders, dunkt ons. Zijn nauwelijks geremd enthousiasme geldt echter als spreekwoordelijk. Matthey heeft gewezen op het onevenwichtige in Huygens' belangstelling. Met deze stellingname reageerde hij op het wellicht wat al te vleiende beeld dat W. Ploeg geschetst had in zijn proefschrift Constantijn Huygens en de natuurwetenschappen (Leiden 1934). Ons komt het voor dat wij Constantijn Sr. meer recht doen wanneer wij hem niet afmeten aan een archetypische voorstelling van dè toonaangevende natuuronderzoeker, maar vergelijken met een tijdgenoot als Marin Mersenne, de te Parijs woonachtige minderbroeder, die vanuit zijn cel in het Couvent de l'Annonciade aan de Place Royale een web van verbindingslijnen onderhield tussen de Europese coryfeeën der wetenschap. Met dien verstande dat wat voor de laatste een volledige dagtaak omvatte, waarbij zelfs nog tijd vrijgemaakt kon worden voor eigen onderzoek, voor de eerste nooit méér kon zijn dan een deeltijdsbezigheid. Huygens stond, bovendien, verder af van de wetenschap en tegelijkertijd dichter bij kunst en politiek. Zijn correspondentienetwerk, door Worp gecondenseerd in een zesdelige editie, was overigens van een vergelijkbare dichtheid en kwaliteit. Besluiten we ons overzicht van de eerste fase uit Christiaans wetenschappelijke opleiding met de vermelding van het in zijn ouderlijk huis heersende respect voor het ambachtelijke handwerk, meer in het bijzonder voor fijn-mechanisch, werktuigbouwkundig vakmanschap. Niet alleen is de vader zelf actief betrokken geweest bij het slijpen van lenzen, ook spreekt hij in zijn biografische notities over de kinderen zijn oprechte waardering uit voor het ‘knuysselwerk’ van Christiaan, dat niets minder dan een ‘draeybank’ had opgeleverd, waarmee tandraderen e.d. voor diens modellen konden worden vervaardigd. Het is deze samenwerking tussen verstand en hand die volgens Hooykaas van cruciaal belang is geweest in de ontwikkeling van de moderne natuurwetenschap vanuit de Scholastiek.Ga naar eind14. | |
Leiden (1645-1647)Het is 12 mei 1645 wanneer Constantijn en Christiaan worden ingeschreven aan de Leidse academie. Zij zouden de colleges gaan volgen van Frans van Schooten Jr. (ca. 1615-1660) op wiskundig gebied en die van Arnoldus Vinnius (1588-1657) op juridisch gebied. Tevens stonden privaatlessen in tekenen en muziek op het programma. De vaderlijke instructies die zij meekregen, gedateerd 9 mei 1645 en getiteld Norma studiorum et vitae reliquae praescripta Constantino et Christiano Hugeniis, Academiam Leidensem aditurus zijn bewaard gebleven (zie illustratie). Met een ontroerende precisie wordt een dagindeling voorgeschreven (‘Surgent hora quinta’, lezen wij), alsmede onder andere een gedragslijn voor de omgang met | |
[pagina 167]
| |
hoogleraren, studenten (‘Otiosorum et malorum commercia ut pestem fugient’) en de stedelijke overheid. Christiaan trof het bijzonder in Leiden. Frans van Schooten, cartesiaan van het eerste uur en gedoodverfd opvolger van zijn vader, bleek een bevlogen wiskundige. Al in 1637 had de toen ternauwernood tweeëntwintigjarige Van Schooten door bemiddeling van Jacobus Golius (1596-1667), befaamd oriëntalist en wiskundige, kennisgemaakt met Descartes en de drukproeven van diens Géométrie, één van de ‘essais’ die de Discours de la méthode bekronen, kunnen raadplegen. In 1646 begon Van Schooten aan een Latijnse vertaling van dit ‘essai’, een vertaling die, met commentaar annex, in 1649 het licht zou zien. Het grote succes ervan maakte een tweede editie noodzakelijk. In de nieuwe uitgave, die tussen 1659 en 1661 verscheen, verwerkte Van Schooten overigens niet alleen een aangepast commentaar van eigen hand, maar ook opmerkingen en zelfs werkstukken van enkelen van zijn leerlingen, met name van Jan Hudde (1628-1704), Hendrik van Heuraet (1633-na 1659), Johan de Witt (1625-1672) en de trots van zijn korte professorale loopbaan, Christiaan Huygens. Min of meer als voorbereiding op de vertaling van de Géométrie had Van Schooten al in 1646 een tekstkritische editie van de Opera mathematica van François Viète verzorgd. Géén beter gekwalificeerd leermeester voor de nieuwe algebra, géén betere, zo bleek ook, voor de klassieke wiskunde, die van Archimedes, Apollonios en Pappos, om slechts drie van de voornaamsten te noemen. Christiaan floreerde in het Leidse milieu, niet in het minst door de vriendschap die zich ontwikkelde tussen de aankomende hoogleraar wiskunde en de beginnende student, een vriendschap die tot uitdrukking komt in een omvangrijke briefwisseling. Christiaans eerste verhandelingen over fysische en mathematische aangelegenheden komen in 1646 tot stand. Eén van de eerste betreft een geschrift over de Mechanica elementa, meer in het bijzonder over het evenwicht aan een balans. Het is gebaseerd op werk van Simon Stevin (1548-1620) en Archimedes. Voortbouwend op Galilei is het tractaat De motu naturaliter accelerato, dat handelt over de vrije val. De derde verhandeling uit 1646 die wij hier willen noemen draagt de titel De catena pendente en gaat over de wiskundige vorm van een ketting die aan zijn uiteinden is opgehangen en waarvan Christiaan aannemelijk weet te maken dat het géén parabool is, zoals Galilei had gemeend. Bedoelde verhandelingen zijn in manuscript bewaard gebleven en nooit gedrukt, al hebben zij wel een rol gespeeld in Christiaans correspondentie. Zij zijn opgenomen in deel XI van de Oeuvres complètes. De doorbraak van Christiaan komt in september 1646. Op de derde van die maand schrijft hij een brief aan zijn broer Constantijn. De brief handelt over enige problemen uit de ruimtemeetkunde over de verhouding in inhoud tussen de omwentelingslichamen van paraboolsegmenten en de in- en omgeschreven kegels, en, ter afsluiting, het probleem van de vrije val. Wat dit laatste aangaat borduurt Christiaan voort op het bovengenoemde geschrift De motu naturaliter accelerato. De in het Frans gestelde brief wordt besloten met het post-scriptum: ‘Vous pouvez monstrer cecij a mon Pere.’ Hetgeen geschiedde. Constantijn Sr. | |
[pagina 168]
| |
aarzelt niet en sluit een afschrift ervan in bij zijn eerstvolgende brief aan zijn ‘groote vriend ende correspondent’, Marin Mersenne. Al spoedig ontwikkelt zich een levendige briefwisseling tussen de Parijse minderbroeder en de jeugdige wiskunde-student. Volgens A. Beaulieu, de laatste redacteur van de Correspondance du P. Marin Mersenne, heeft Mersenne Christiaan proberen te doordringen van het besef dat ook meesters als Galilei kunnen falen en dat autoriteitsgeloof geen pas geeft in de wetenschap.Ga naar eind15. Middels de briefwisseling met Mersenne komt Christiaan op de hoogte van de bezigheden en ontdekkingen van de toonaangevende Franse wiskundigen, terwijl omgekeerd zijn naam opgang maakt in Parijs. Het overlijden van Mersenne op 1 september 1648 maakte hieraan vooralsnog abrupt een einde. Inmiddels is zijn correspondent, door vader Constantijn - in navolging van Mersenne - regelmatig betiteld als ‘mon Archimède’, verhuisd van Leiden naar Breda, van de Academie naar de Illustere School. Daarmee is de laatste fase van Christiaans wetenschappelijke opleiding aangebroken. | |
Breda (1647-1649)In maart 1647 wordt Christiaan overgeplaatst naar Breda, waar zijn broer Lodewijk al enige tijd studeert. In de biografische aantekeningen over zijn zoons laat Constantijn uitkomen, dat het zijn positie als curator is geweest die hem tot deze beslissing heeft gebracht. Christiaan gaat inwonen bij Johann Henrijk Dauber (1600-1672), die in 1646, het stichtingsjaar van de Illustere School en het bijbehorende Oranje College (Collegium Arausiacum), tot hoogleraar in de rechten was benoemd. Lodewijk en Christiaan volgen naast de colleges van Dauber die van Henricus Bornius (?-1675) in de logica en de ethiek, en die van John Pell (1611-1685) in de wiskunde. De colleges van Pell schijnen gering in aantal te zijn geweest, bij gebrek aan toehoorders. Niettemin heeft Christiaan regelmatig contact met hem gehad. Dat hij nog veel te leren had van Pell, lijkt overigens onwaarschijnlijk. De deelname aan de colleges van Bornius en Dauber zal, wat betreft Christiaan, ook een plichtmatig karakter hebben gedragen. In overeenstemming met de statuten disputeerden de gebroeders Huygens enkele malen over juridische stellingen, maar daar bleef het bij. Ondertussen bloeide de correspondentie met Mersenne op, al blijkt een groot deel ervan, met name uit de periode van eind januari 1647 tot begin mei 1648, verloren te zijn gegaan. Vermeend wangedrag van Lodewijk jegens een mede-student doet vader Constantijn besluiten zijn zoons bij het aanbreken van het zomer-reces van 1649 definitief naar huis terug te roepen. Hij overweegt nog even zijn zoons op een ‘grand tour’ naar Frankrijk te sturen, maar daarvan is het dat jaar in elk geval niet gekomen. Met de installatie van Christiaan thuis, aan het Plein, mogen wij zijn wetenschappelijke opleiding als beëindigd beschouwen. Voortaan zou hij alleen zijn gang gaan. | |
[pagina 169]
| |
SamenvattingConstantijn Huygens heeft een doorslaggevende rol gespeeld in de wetenschappelijke opleiding van Christiaan, ‘son Archimède’. Hiertoe was hij in staat door zijn aanstekelijk enthousiasme, zijn stimulerende kennissenkring en zijn voortreffelijke bibliotheek. De gelukkige gezinsverhoudingen, die in stand bleven ook na het overlijden van moeder Suzanna, hebben ongetwijfeld mede bijgedragen.Ga naar eind16. De ontdekker van Rembrandt, Nederlands meest onderscheiden schilder, bleek dezelfde als de ontdekker van Nederlands grootste natuurfilosoof, Christiaan Huygens. Mersenne had gelijk toen hij schreef: ‘[...] heureux fils d'auoir vn tel pere! mais aussi heureux pere d'auoir vn tel enfant [...].’Ga naar eind17. | |
RésuméConstantijn Huygens a joué un rôle décisif dans l'éducation scientifique de Christiaan, ‘son Archimède’. Il était prédisposé à un tel rôle par un enthousiasme contagieux, un cercle de connaissances stimulantes et, enfin, une excellente bibliothèque. Les heureuses relations familiales, qui demeurèrent même après le décès de la mère, Suzanna, ont sans doute contribué également.Ga naar eind16. Le découvreur de Rembrandt, le peintre néerlandais le plus distingué, parut être le même que le découvreur du philosophe de la nature néerlandais le plus grand, Christiaan Huygens. Mersenne avait raison en écrivant: [...] heureux fils d'auoir vn tel pere! mais aussi heureux pere d'auoir vn tel enfant [...].'Ga naar eind17. |
|