De Zeventiende Eeuw. Jaargang 3
(1987)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
Constantijn Huygens een wetenschapsbeoefenaar?
| |
[pagina 150]
| |
naar het aristocratische renaissance-ideaal, was er dus allerminst op gericht van Constantijn een geleerd vakspecialist te maken; het beoogde slechts een goede voorbereiding te zijn op een belangrijk ambt in dienst van de staat.Ga naar eind4. Huygens zelf pretendeert dan ook geenszins een geleerde wetenschapsbeoefenaar te zijn. Op tal van plaatsen in zijn briefwisseling treft men fragmenten aan, waarin hij op niet mis te verstane wijze tot uitdrukking brengt slechts een belangstellende toeschouwer te zijn van de activiteiten van zijn geleerde tijdgenoten. Wel zeer opvallend is Huygens' reactie in dit verband op een helaas verloren gegane brief van J.F. Gronovius, waarin deze hem had gevraagd een oordeel uit te spreken over zijn zojuist gereedgekomen commentaar De Sestertiis, dat in december 1643 te Deventer van de pers was gekomen.Ga naar eind5. Huygens kon wel toestaan dat hij als getuige (testis) of heraut (praeco) werd beschouwd van een bepaalde wetenschap, maar hij weigerde pertinent de rol van rechter (judex) of advocaat (patronus). Daarvoor ontbraken hem nu eenmaal, zo liet hij Gronovius weten, de geleerdheid en het gezag. Huygens voelde zich zelf bovenal een dienaar van de prins, voor wie hij met de grootste toewijding allerlei staatszaken wenste te behartigen. Pas wanneer dit belangrijke ambt (negotium), waaraan hij ook zijn maatschappelijke status ontleende, hem nog wat verloren uren, momenta desultoria, vergunde, pas dan kon hij zich overgeven aan kunsten en wetenschappen, enerzijds als actief beoefenaar van muziek en dichtkunst, anderzijds als bewonderaar en toeschouwer van de wetenschappelijke bedrijvigheid in de Republiek der Letteren. Hoezeer Huygens ook dank zij een humanistische opvoeding vertrouwd was geraakt met de klassieke literatuur en hoe hij ook de taal van Cicero in proza en poëzie wist te hanteren, hij wenste zich geen bijzondere deskundigheid toe te meten op een specifiek terrein. De omgang met de schone kunsten en zijn bemoeienissen met wetenschap vormden te zamen zijn otium; zijn negotium was de dienst van de prins.Ga naar eind6. Huygens had onmiskenbaar een goed beeld van zich zelf, ook wanneer men rekening houdt met de door de vormelijke briefstijl van zijn tijd vereiste betuigingen van bescheidenheid. Hij zag zich zelf niet als een deskundige op een bepaald vakterrein, maar als een amateur, een ‘liefhebber’. Bij de Amsterdamse hoogleraar in de wiskunde en astronomie Martinus Hortensius presenteert Huygens zich als een nagenoeg onwetend man (hominem sane ignarum), maar tevens als iemand die een vurige genegenheid aan de dag legde voor de optica, de wetenschap waar het in dit verband om ging (totius opticae ardentissimum amantem).Ga naar eind7. Overigens was Huygens niet zo onwetend: hij had voldoende onderwijs genoten in de aristotelische traditionele natuurwetenschappen om te kunnen vaststellen of en in welke mate een onderzoeker of geleerde de oude en vertrouwde scholastieke paden verliet. In zijn relatie tot Descartes tekenen de mogelijkheden waarover Huygens beschikte en de intenties die hij koesterde zich duidelijk af. Over diens gecamoufleerd copernicanisme sprak hij zich nimmer helder uit, want ook al lijkt hij van meet af aan het heliocentrisme een aantrekkelijk systeem te hebben gevonden, de precieze implicaties ervan doorzag hij niet.Ga naar eind8. Opvallend is dat in de correspondentie, die Huygens met de Fransman heeft gevoerd, vragen betreffende diens | |
[pagina 151]
| |
wijsgerige standpunten praktisch volledig ontbreken of slechts terloops worden aangeroerd. Ook fundamentele discussies over fysische vraagstukken treft men nauwelijks aan. Veeleer blijkt Huygens' belangstelling - die er een was, zoals Thijssen-Schoute schrijft, ‘van een schrandere leek’ - uit te gaan naar Descartes' verrichtingen op het gebied van de concrete wetenschappen.Ga naar eind9. Daar waar werd afgerekend met de ‘scholastieke rompslomp’, waar kritiek werd geleverd op zinledige begrippen uit de Oudheid, werd Huygens' interesse gewekt. Aldus moet ook zijn verering voor de Engelse wijsgeer Francis Bacon worden verklaard, die een vurig pleidooi hield voor een natuurwetenschap die haar resultaten slechts empirisch en langs inductieve weg wenste te verkrijgen en waarin veel nadruk werd gelegd op de relatie met de techniek.Ga naar eind10. Intuïtief lijkt hij te hebben aangevoeld dat de proefondervindelijke methode à la Bacon uiteindelijk de doorbraak zou mogelijk maken naar een natuurwetenschap die de mens geleidelijk aan heerschappij zou geven over de natuur. Deze intuïtie belette hem echter niet soms de plank volledig mis te slaan. De bloedsomloop van Harvey werd door Huygens slechts ten dele aanvaardGa naar eind11., terwijl ook belangrijke theorieën op het gebied van de mechanica, zoals die door Galilei waren geformuleerd, als ‘superfluitez obscures’ door hem werden afgedaan.Ga naar eind12. Geeft Huygens' oordeel hier blijk van een zekere pedanterie en van een nauwelijks te rechtvaardigen pretentie, ten opzichte van Descartes schroomt hij niet telkens weer zijn grote ondeskundigheid te bekennen. Deze wijsgeer bood hij keer op keer in grote onderdanigheid zijn diensten aanGa naar eind13., zich realiserend dat hij diens ingenieuze theorieën uiteindelijk niet zou kunnen doorgronden. Zeer opmerkelijk is Huygens' reactie op de enigszins vertraagde ontvangst van Descartes' manuscript van het Traité des Mechaniques ou Explication des Engins: hij dankt de filosoof voor een uitleg die rekening houdt met zijn onwetendheid.Ga naar eind14. Huygens zag in hoezeer zijn ambtelijke bezigheden zijn kennis van de nieuwe wetenschappen beperkten, maar hij heeft zich nooit geheel bij deze lacunes in zijn weten neergelegd. In hoeverre Constantijn Huygens nu heeft beseft dat hij zelf niet beschikte over die intellectuele vermogens die hem in staat zouden hebben gesteld een vernieuwende rol te spelen op het terrein van de nieuwe wijsbegeerte, de natuurwetenschappen, valt thans moeilijk vast te stellen. Zeker is wel dat hij in zoon Christiaan op een vroeg tijdstip het talent heeft ontdekt, waarmee op geniale wijze kon worden gerealiseerd wat in hem zelf slechts had gesluimerd. Was Constantijn zelf dertien jaar oud met zijn eerste rekenlessen begonnen, Christiaan werd door zijn vader al op zevenjarige leeftijd in de gelegenheid gesteld zich vertrouwd te maken met de arithmetica. Het resultaat overtrof zelfs Constantijns verwachtingen: want bijna onmiddellijk wist het knaapje stellingen te ‘inventeren ende met solide redenen te bewijsen’.Ga naar eind15. Geen wonder dat hij dan ook enige jaren later in zijn briefwisseling met de Parijse wiskundige en astronoom Marin Mersenne met trots kon melden dat zoonlief een wiskundig natuurtalent was. Volgens Huygens zou Christiaans aanleg zelfs de verwachtingen van iemand als Mersenne kunnen overtreffen, reden waarom hij hem verzocht een paar wiskundige problemen toe te zenden.Ga naar eind16. Mersenne aarzelde niet aan dit ver- | |
[pagina 152]
| |
zoek gevolg te geven, al was het alleen maar uit vriendelijkheid jegens de beroemde vader, in wie hij zulk een ‘excellent conducteur’ zag.Ga naar eind17. Korte tijd nadien was Mersenne zelfs zo onder de indruk van Christiaans talent dat hij zich liet ontvallen: ‘[...] heureux fils d'avoir un tel père! mais aussi heureux père d'avoir un tel enfant’.Ga naar eind18. Inderdaad was Huygens gelukkig een dergelijke zoon te bezitten. Zijn vaderlijke trots was groot, zoals telkens weer blijkt in zijn brieven aan geleerde tijdgenoten, waar hij ‘son Archimède’ ter sprake brengt. Volgens Mersenne was deze bijnaam meer dan gerechtvaardigd, daar Christiaan volgens de Parijzenaar de Griekse wiskundige zelfs voorbij zou streven.Ga naar eind19. Hierbij moet wel onmiddellijk worden opgemerkt dat Huygens niets heeft nagelaten dat de reputatie van zijn veelbelovende zoon kon bevorderen en dat diens pad naar grotere beroemdheid kon effenen. Vele voorbeelden zijn te geven; ik beperk me hier tot het volgende. Zodra in Parijs de Académie des Sciences was opgericht en Christiaan was uitgenodigd tot deze illustere organisatie toe te treden, trachtte Huygens met aanbevelingsbrieven de positie van zijn zoon te versterken. Aan Colbert zelf liet hij weten bijzonder vereerd te zijn met de bedoelingen van de koning ten aanzien van Christiaan, die hem vooral ook zo dierbaar was wegens diens talent ‘qu'il possède sans vanité en plusieurs sciences de mon goust’.Ga naar eind20. In deze laatste zinsnede legt Huygens zijn diepere gevoelens bloot: de zoon realiseerde de ambities van de vader. Christiaan beoefende professioneel de wetenschappen - les sciences de son goust - die zijn vader als amateur bezighielden.Ga naar eind21. Vanzelfsprekend is daarom de relatie tussen vader en zoon interessant, ook als men die vanuit de zoon beschouwt. Behalve de genegenheid en het respect die van een zoon jegens een vader mogen worden verwacht, heeft Christiaan ook zeker bewondering aan de dag gelegd voor de eerste leermeester die zijn vader voor hem is geweest. De grote eruditie en vooral de brede horizon van vaders kijk op het wetenschappelijk leven van zijn tijd, al waren van dit vergezicht heel wat segmenten niet of slechts schetsmatig ingevuld, zullen Christiaan hebben gestimuleerd. Maar in zoon Christiaan, die tot een latere generatie behoorde, moet ook al spoedig de behoefte zijn ontstaan aan een grotere diepte, aan specialisatie. Was hier sprake van een generatiekloof? Hoe het ook zij, de intensiteit waarmee beiden zich, ieder op geheel eigen wijze, inzetten voor het onderzoek van de natuur, heeft, naarmate hun benaderingen uiteen begonnen te lopen, hun verhouding soms enigermate gecompliceerd. Beiden waren oprecht in elkaar geïnteresseerd. Zo schrijft Christiaan op 28 februari 1662 aan zijn broer Lodewijk naar aanleiding van de constructie van het uurwerk, de ideeën van zijn vader te kunnen onderschrijven: ‘La pensée de mon père sur ce sujet [...] est bonne en effect et la mesme que j'ay eue il y a long temps [...].’Ga naar eind22. Een maand later laat hij zijn broer opnieuw weten geïnteresseerd te zijn in een idee van zijn vader, waarover hij graag op korte termijn een verhandeling op schrift zou willen lezen. Ook op andere plaatsen treft men soortgelijke opmerkingen aan. Maar bij Christiaan neemt men ook andere gevoelens jegens zijn vader waar, tot irritatie toe. Huygens was zo trots op zijn zoon en had zoveel vertrouwen in diens kunnen dat hij hem soms bedolf onder de opdrach- | |
[pagina 153]
| |
ten. ‘Voilà encore une autre commission que mon Père me donne’, zo schrijft hij aan broer Lodewijk, ‘de luy ajouster une lanterne avec 2 ou 3 diverses Peintures dont elle face la representation’. Wat restte hem anders te antwoorden dan dat hij de opdracht zo spoedig mogelijk zou uitvoeren. Aan Lodewijk vertrouwde hij echter nog toe dat dergelijke boodschappen hem inmiddels sterk hinderden - ‘ces commissions m'incommodent fort’ - en dat hij er niet over zou prakkezeren zich met dergelijke zaken bezig te houden als het zijn vader niet was geweest die het hem had gevraagd. Het ging naar zijn mening om ‘bagatelles’, onnozelheden, die bovendien achterhaald waren. Hij ging zelfs zover zijn broer te laten weten dat hij zich zou schamen, indien men erachter zou komen dat hij met deze zaak te maken had. Natuurlijk zou men beleefd genoeg zijn en bewondering voorwenden, maar achteraf zou men er terecht de spot mee drijven. Tenslotte verzocht hij zijn broer om hem, als deze daaraan iets kon doen, in het vervolg dergelijke klussen te besparen - ‘détournez moy, je vous prie, des pareilles corvées’.Ga naar eind23. Christiaan geeft ook herhaaldelijk blijk van zijn bezorgdheid dat vader zijn mond voorbij zal praten en uit vaderlijke trots wetenschappelijke resultaten zal rondbazuinen, voordat deze feitelijk zijn bereikt. Zo schreef hij Lodewijk nog niet zo ver gevorderd te zijn met de ‘invention des longitudes’. Hij zag daarom niet graag dat vader er ruchtbaarheid aan gaf, alvorens hij er zeker van zou zijn dat het onderzoek zou lukken.Ga naar eind24. Maar ondanks dergelijke kleine irritaties bleef de band tussen vader en zoon altijd hecht, ook al omdat Christiaan, die in meer dan een opzicht de meerdere werd, zijn vader spaarde. Hebben wij zojuist in dit betoog Huygens volledig in de schaduw gesteld van zijn geleerde zoon Christiaan, daaruit mag zeker niet worden geconcludeerd dat de dichter en diplomaat die hij in de allereerste plaats is geweest geen eigen reputatie heeft gehad in geletterd en geleerd Europa. Integendeel, Christiaan had het zelfs minstens voor een deel aan zijn beroemde vader te danken dat zijn naam al op jonge leeftijd in de grote culturele en intellectuele centra van de Republiek der Letteren bekend was. Ongetwijfeld zal zijn invloedrijke positie aan het hof in Den Haag ertoe hebben bijgedragen dat zoveel geleerden zich telkens weer tot Constantijn hebben gericht voor een recommandatie of een of ander advies. In maar liefst meer dan 10% van de bewaard gebleven brieven is sprake van enigerlei vorm van aanbeveling of een verzoek daartoe. Zo zal Huygens de kandidatuur hebben ondersteund van Frans van Schooten jr. voor de vacature die in 1645 aan de Leidse ingenieursschool was ontstaan door de dood van diens vader.Ga naar eind25. Anderen richtten zich tot hem met het verzoek te willen bemiddelen in netelige situaties. Dat was bijvoorbeeld het geval bij de Utrechtse hoogleraar Regius, die in sommige opzichten Descartes volgde. Toen Regius na de publicatie van zijn Fundamenta Physices in 1646 in moeilijkheden dreigde te komen met de partij rond Voetius - Descartes zelf was overigens niet erg gelukkig met Regius' uiteenzettingen van zijn Principia -, wist hij via Huygens te bewerkstelligen dat het boekje aan de prins kon worden opgedragen, om zo zijn bedreigde positie te Utrecht enigszins veilig te stellen.Ga naar eind26. Tal van dergelijke voorbeelden zijn te geven, zeker voor de periode waarin Huygens' positie aan het hof nog stevig verankerd lag. Maar ook al speelde zijn | |
[pagina 154]
| |
maatschappelijke prestige in deze periode steeds een belangrijke rol, Huygens' geletterheid en dichterlijke virtuositeit waren zo groot dat menig geleerde van naam er prijs op stelde ook geheel belangeloos een epistolaire relatie met hem te onderhouden. Zijn contacten met de Leidse hoogleraar-theoloog Spanheim kunnen dit illustreren. Over en weer wisselen zij literaire en wetenschappelijke producties uit, elkaar respect en sympathie betuigend. Opmerkelijk is wel dat Huygens zijn eigen positie in deze relatie helder analyseert en kernachtig beschrijft: ‘Notre commerce est bizarre’, zo schrijft hij. Want waar U (Spanheim) zich op politiek terrein met mij begeeft, onderhoud ik U met theologische zaken. Er is evenwel, naar de mening van Huygens, één groot verschil bij deze wisseling van rollen: ‘Vous semblez né partout’ - U bent overal thuis -, terwijl ik mij op theologisch gebied heel wat minder gemakkelijk beweeg. Uiteraard moet hier rekening worden gehouden met een zekere mate van wellevendheid en overdreven bescheidenheid, maar uit een zinsnede naar aanleiding van de verzending van zijn Heilighe Daghen als ‘voicy de la theologie ajustée aux capacitéz d'une femme’, mag zeker worden geconcludeerd dat hij uitdrukkelijk niet als vaktheoloog wenste te worden beschouwd.Ga naar eind27. Maar al was Huygens dan geen vakspecialist, zijn grote talenkennis en zijn intense - ja zelfs kosmopolitische - belangstelling voor het steeds breder wordende terrein van wetenschappen, stonden er borg voor dat hij zonder moeite contacten onderhield met geletterden en geleerden uit de gehele Republiek der Letteren. Huygens was bovendien voortreffelijk geïnformeerd op politiek en wetenschappelijk/letterkundig terrein en was daardoor ook een interessante gesprekspartner. In Den Haag ontbrak het hem uiteraard niet aan politiek nieuws dat vanuit geheel Europa het stadhouderlijk Hof binnenstroomde. En zelf beschikte hij over een indrukwekkend grote bibliotheek met 2850 werkenGa naar eind28., terwijl hij zonder moeite dank zij zijn maatschappelijke positie en de rijke boekenproductie in de Hollandse steden van al die publicaties kennis zal hebben kunnen nemen die zijn belangstelling wekten. Waar de nieuwshonger in het zeventiende-eeuwse Europa nu eenmaal meestal geen gelijke tred hield met de nieuwsvoorziening, is het geen wonder dat zovelen zich graag in een rechtstreeks contact of per brief met hem onderhielden. Huygens die zelf een grote nieuwsgierigheid aan de dag legde, die zelfs door het meest onbetekenende bericht toch telkens weer geboeid bleek, stelde zijn correspondenten dan ook zelden teleur. Zo liet hij in 1674 aan Sébastien Chièze weten de laatste 50 jaren maandelijks 100 à 120 brieven te hebben geschreven.Ga naar eind29. Zelfs wanneer de ambtelijke brieven die een belangrijk aandeel vormden, daarvan worden afgetrokken, dan nog is zeker dat Huygens een indrukwekkende bijdrage heeft geleverd aan het intellectuele nieuwscircuit van zijn tijd. In zijn correspondentie treft men dan ook brieven aan van geleerde filologen als Claude Saumaise en Daniel Heinsius, van een theoloog als André Rivet, van Descartes en van vele beoefenaars der natuurwetenschappen. De rol die Huygens zich in al deze contacten toebedeelde, was die van een dienstbaar intermediair, die niet zozeer zelf een bijdrage aan de wetenschap heeft geleverd als wel voor anderen de voorwaarden heeft geschapen, waaronder | |
[pagina 155]
| |
zij tot resultaten konden komen waarover hij dan gaarne onmiddellijk geïnformeerd wenste te worden. Teneinde die rol blijvend te kunnen spelen heeft Huygens niets nagelaten om zelf op de hoogte te blijven, ook in dagen waarin zijn ambtelijke positie verzwakte en hem minder uitzicht gunde. Zo behoorde Huygens tot de eersten die zich bedienden van het nieuwe wetenschappelijke communicatiemiddel dat in 1665 te Parijs en Londen werd geïnitieerd. Binnen een week na verschijning van de eerste aflevering van het Journal des Savans kon Huygens zijn zoon Christiaan al op dit nieuwe medium wijzen.Ga naar eind30. En ook de Philosophical Transactions worden vanaf het begin door Huygens gevolgd. De informatie die deze beide tijdschriften boden en waarvan Huygens steeds gretig kennis nam, stelde hem ook in deze latere jaren nog in staat globaal op de hoogte te blijven. De nieuwe media verschaften hem bovendien de mogelijkheid ook in deze periode nog resultaten van wetenschappelijk onderzoek in zijn correspondentie, evenals in zijn mondelinge kontakten - niet in de laatste plaats met zijn geleerde zoon -, aan de orde te stellen; en die uitwisseling leverde hem dan soms weer wetenschappelijk nieuws op in een vorm waarin dat nog niet de tijdschriften kon hebben bereikt. Bijna in dezelfde periode kreeg het wetenschappelijk onderzoek in West-Europa een belangrijke impuls door de stichting van twee centrale academies in Londen en Parijs, waar wetenschapsbeoefenaren uit vele landen onder bevoorrechte omstandigheden tot samenwerking kwamen. In Frankrijk volgde Huygens al decennia lang, eerst via Mersenne en later dank zij zoon Christiaan de vorderingen op natuurwetenschappelijk gebied. Vanzelfsprekend bracht hij dan ook tijdens zijn verblijf in Frankrijk een bezoek aan Sorbière en Habert de MontmorGa naar eind31., welke laatste hem niet alleen de deuren van zijn eigen academie opende, maar hem tevens introduceerde bij Franse geleerden van naam, zoals Thévenot, Auzout, Boulliau en Petit, met wie Christiaan al veel langer in kontakt stond. Gastvrijheid vond Huygens ook bij de laatste, Pierre Petit, een Frans ingenieur die in deze jaren geograaf van de koning was. Met hem bracht hij in de weken dat hij te Parijs logeerde vele lange avonden door.Ga naar eind32. Huygens' belezenheid en intelligente belangstelling maakten hem al gauw tot een alom gewaardeerd bezoeker van dit Parijse milieu, zoals ook blijkt uit een brief van Chapelain, die Christiaan liet weten dat de reputatie van zijn vader volkomen gerechtvaardigd was gebleken.Ga naar eind33. Zelf was Huygens er over verheugd dank zij Montmor met zoveel voortreffelijke geleerden kennis te hebben kunnen maken en onmiddellijk na zijn terugkeer in Den Haag verzocht hij de Parijzenaar, in ruil voor kleine diensten zijnerzijds, deze ‘commerce’ met hem te willen voortzetten.Ga naar eind34. Dat zoon Christiaan begiftigd met een koninklijk jaargeld zich vanaf 1666 bijna dagelijks met deze en andere geleerden in de Académie Royale des Sciences mocht verenigen, kon Constantijn natuurlijk niet anders dan trots en vreugdevol stemmen. Een soortgelijke eer, al ging die niet vergezeld van een jaargeld, was Christiaan drie jaar eerder reeds in Londen te beurt gevallen, toen hij tot lid van de Royal Society werd verkozen. Constantijn zelf bracht in 1663 samen met zijn zoon een bezoek aan dit illustere gezelschap, waar hij met Henry Oldenburg en | |
[pagina 156]
| |
verschillende andere fellows persoonlijk kennis maakte.Ga naar eind35. Het is onmogelijk in dit bestek uitvoerig in te gaan op alle wetenschappelijke kontakten die Huygens tijdens zijn lange leven met Engeland en Engelse wetenschapsbeoefenaren heeft onderhouden. Wij zullen ons daarom hier beperken tot de bespreking van een enkel voorbeeld, waarmee kan worden aangegeven welke rol Huygens vervuld heeft in de wetenschapsbeoefening van zijn tijd. Onze keuze viel daarbij op de brief die Huygens Robert Hooke deed toekomen en op enkele brieven die hij aan Henry Oldenburg verzond. Uit de brief van 8 augustus 1673 aan Robert Hooke, fellow van de Royal Society, wordt duidelijk hoe Huygens de natuurwetenschappelijke vorderingen volgde.Ga naar eind36. Waar de Engelsman in 1667 zijn Micrographia had gepubliceerd met beschrijvingen van kleine diertjes die hij met de microscoop had waargenomen, meende Huygens, in navolging van Reinier de Graaf, Hooke een dienst te bewijzen door hem op de hoogte te stellen van de wonderbaarlijke observaties van ‘a person unlearned both in sciences and languages, but of his own nature exceedingly curious and industrious’, te weten Anthonie van Leeuwenhoek. De Delftse landmeter had een microscoop vervaardigd die hem in staat stelde waarnemingen te doen die tot dan toe onmogelijk waren geweest en welke hij nu wenste voor te leggen ‘to the censure and correction of the learned’. Huygens die met name werd aangetrokken door technische ontwikkelingen op het gebied van de optica geeft hier blijk van groot enthousiasme. Maar evenmin als bij Descartes vele decennia eerder, kan hij in het geval van Van Leeuwenhoek ervan worden beticht uit een zeker snobisme een gezaghebbende autoriteit of een nieuwe mode te hebben gevolgd. Zoals de ideeën van de Franse filosoof aanvankelijk door menig generatiegenoot met argwaan werden ontvangen, zo dachten ook velen, onder wie zelfs Christiaan in eerste instantie, dat de dilettant Van Leeuwenhoek zich door hersenschimmen liet meesleuren. Huygens voelde echter intuïtief aan dat hij in de persoon van Van Leeuwenhoek met een belangrijk onderzoeker, ‘a diligent searcher’, van doen had, zonder overigens de draagwijdte van diens onderzoekingen precies op waarde te kunnen schatten. In deze intuïtie en in die geestdrift voor alles wat de mens in staat zou stellen de wonderen der natuur bloot te leggen, lag de grote verdienste van Huygens en deze eigenschappen maakten hem ook tot een begenadigd intermediair. Maar op bescheiden wijze en voor zover zijn ambtelijke bezigheden het hem toelieten, deed Huygens zelf ook waarnemingen, zoals onder meer blijkt uit de eerste bewaard gebleven brief aan Henry Oldenburg uit februari 1674.Ga naar eind37. Allereerst deelde hij hierin mee dat hij Van Leeuwenhoek zo spoedig mogelijk zou laten weten dat diens observaties in Engeland goed waren ontvangen en dat ook Swammerdam en de Leidse hoogleraar A. Sijen zich verlustigden in het microscopisch onderzoek van planten en dieren. Deze wijze van natuurvorsing - ‘entamer la nature ob ovo’ -, zo stelde Huygens vast, was dan ook ‘une voye de philosopher plus authentique que tout autre’. Zij kon slechts tot verwondering leiden, het startpunt voor iedere wijsgeer en deze vorm van filosoferen fascineerde hem. Hij bekende Oldenburg dan ook altijd een zakmicroscoop bij zich te dragen, waarmee hij op ieder gewenst moment waarnemingen kon doen. De | |
[pagina 157]
| |
mislukking van Huygens' pogingen om voor en in samenwerking met Descartes betere lenzen te slijpen had zijn oude interesse voor deze wetenschap dus niet weggenomen. Helaas maakt de briefwisseling niet duidelijk melding van door hemzelf verrichte experimenten in deze latere levensjaren. Vaststaat wel dat hij de ontwikkelingen op de voet bleef volgen. Dat Huygens serieus werd genomen in de kringen van de Royal Society blijkt ook in 1675, toen hij via Oldenburg de aandacht van dit college had gevraagd voor een tractaat van Hermannus Busschoff over een oosterse behandelingswijze van podagraGa naar eind38.; naar de opvatting van Huygens werd hierin immers een tot dan toe in Europa volledig onbekende theorie over deze ziekte ontvouwd. Oldenburgs nieuwsgierigheid was gewekt en al veertien dagen later was Huygens' brief tijdens een vergadering van de Royal Society voorgelezen.Ga naar eind39. Oldenburg verzocht daarom zijn correspondent in Den Haag een weinig van het door Busschoff gepresenteerde moksa, een gedroogd dons van de artemisia vulgaris, naar Londen op te sturen, opdat experimenten met deze stof met cauterisatietechnieken zouden kunnen worden verricht.Ga naar eind40. Aardig is het om in een brief van een paar maanden later te lezen dat Huygens er niet voor terugschrikt zelf een hypothese te ontwikkelen over de behandelingsmethode: ‘je ne puis attribuer le grand effect qu'au seul feu, ne prenant le Moxa que pour une sorte de mesche appropriée [...]’. Niet zozeer moksa, de gebruikte plant, was belangrijk als wel het vuur, de hittevorming, waarvoor ook een andere brandstof zou kunnen worden aangewend. De hypothese wordt in de brief echter niet onderbouwd met een beschrijving van de chemische werking van moksa of de kracht van het vuur.Ga naar eind41. Betreft het dan toch alleen maar een gratuite opmerking, zo kan men zich afvragen, of had Huygens misschien intussen proeven genomen, al was het maar op amateuristische wijze? Het antwoord op deze vragen valt moeilijk te geven, maar waarschijnlijk heeft ook hier zijn intuïtie gesproken. Een voortreffelijke intuïtie en een tomeloze belangstelling van Huygens blijken ook uit zijn beschrijving van het IJslands dubbelspaat, een calcietstof, welke Christiaan kort daarvoor voor zijn vader had meegebracht. Onmiddellijk deelt hij Oldenburg per brief mee dat deze stof een dubbele lichtbreking laat zien. Hij is daarover zeer geestdriftig en het nieuws moet daarom dadelijk aan het Londense gezelschap van geleerden worden doorgeseind.Ga naar eind42. Dat deze stof Christiaan nadien, in zijn Traité de la Lumière, in staat zou stellen de theorie te formuleren van de dubbele refractie, kon Constantijn in 1676 natuurlijk nog niet bevroeden. Wel voelde hij aan dat de observatie belangrijk genoeg was om er de aandacht van echte wetenschapsbeoefenaren op te vestigen. Maar al was Huygens dan zelf geen pur sang wetenschapsbeoefenaar, hij kon zijn intuïtief geopperde veronderstellingen op het gebied van de natuurwetenschap wel toetsen; hij kende immers twee autoriteiten, zo leert ons de laatst bekende brief die hij aan Oldenburg schreef.Ga naar eind43. Hierin geeft Huygens eerst een uiteenzetting over de geneeskrachtige werking van rozemarijnbloemen vermengd met alcohol, een geneesmiddel dat hij zelf zo nu en dan gebruikte en waar vooral zijn zuster Geertrui baat bij had gevonden. Ondanks zijn enthousiasme over de succesvolle werking van het medicament, besluit Huygens zijn ex- | |
[pagina 158]
| |
curs enigszins gegêneerd met de opmerking dat Robert Boyle, voor wie hij zulk een groot respect had, wellicht zou glimlachen als hij deze aanmatigende medische subtiliteiten van Huygens bij gelegenheid zou vernemen. Daarom drukt hij Oldenburg vervolgens op het hart dat zijn bevindingen door twee autoriteiten ‘par deux bons Auteurs’, waren bevestigd. Voor Huygens zijn dat ‘la susdite expérience’, zijn eerder genoemde ervaring, en vooral ‘l'advis de mon Archimède’, de mening van zijn geleerde zoon. Wat betreft de eerste autoriteit moet er nog eens op worden gewezen dat experimenten, opgeroepen door ervaringsgegevens voor Huygens belangrijk zijn geweest, dat hij het gezag hiervan erkende. Zelf was hij echter niet in de gelegenheid om van deze kennisbron op een methodische of systematische wijze gebruik te maken. Heel anders lag dat met de tweede hier genoemde autoriteit, zoon Christiaan. Voor hem koesterde hij als trotse vader een diepe bewondering en in alles probeerde hij hem te volgen. Waar Christiaan een vakspecialist was geworden, lukte dat maar zeer gedeeltelijk en ontstond er een steeds groter wordende kenniskloof tussen vader en zoon, welke onder meer voortkwam uit het generatieverschil. Toch bleven beiden elkaar altijd respecteren en Constantijn zou tot het einde van zijn leven het werk van zijn zoon ondersteunen en pousseren. Concluderend zou ik willen stellen dat Huygens de virtuoze dilettant is gebleven die op zekere afstand en als toeschouwer de stormachtige ontwikkelingen die zich in de tweede helft van de zeventiende eeuw voltrokken op het gebied van de natuurwetenschap heeft waargenomen. Aanvankelijk geïntrigeerd door de perspectieven die de filosofie van Descartes te bieden had en zich nadien steeds meer openstellend voor de proefondervindelijke wijsbegeerte van vooral Engelse snit, beschikte hijzelf evenwel niet over voldoende vakkennis om een fundamentele bijdrage te kunnen leveren aan de wetenschappelijke discussie van zijn tijd. Wel voelde hij vaak feilloos aan waar vernieuwingen zich aandienden, zonder daarbij te worden gehinderd door pseudo-autoriteiten of de mode van de dag. Het meest leek hij aangetrokken door de optica en de dank zij deze wetenschap verder geperfectioneerde microscopen en telescopen. Deze instrumenten brachten hem als diep gelovig christen dichter bij de wonderen van Gods schepping en werden zo bronnen van religieuze inspiratie.Ga naar eind44. In zijn eigen zoon Christiaan zag Huygens tenslotte datgene verwezenlijkt wat hij zelf nog niet was: de moderne wetenschapsbeoefenaar. |
|