| |
| |
| |
De omzwervingen van Trijntje Cornelis door Antwerpen
H.M. Hermkens
Je kunt een tekst op verschillende manieren bestuderen. Ik kies vandaag voor een heel zakelijke manier: we gaan uit allerlei aanduidingen de gebeurtenissen in Constantijn Huygens' komedie Trijntje Cornelis reconstrueren.Ga naar eind1.
Huygens heeft zijn ‘klucht’ zeer concreet gecomponeerd naar tijd en plaats. Wat de plaats betreft: Antwerpen was hem zeer vertrouwd, evenals het Antwerpse dialect. Zijn moeder, Suzanna Hoefnagel, was uit een Antwerps koopliedengeslacht: ze is geboren in Antwerpen in 1561; ze heeft daar gewoond tot 1585. De Antwerpse familie bezat een aanzienlijk buitengoed, de Lantaernhof,Ga naar eind2. gelegen bij de eerste mijlsteen buiten Antwerpen vanaf de St.-Jorispoort. Constantijn erfde het; tot zijn grote opluchting kon hij dit kwetsbare bezit in vijandelijk gebied in 1645 verkopen.Ga naar eind3. We weten niet zeker of de jonge Constantijn gedurende het Twaalfjarig Bestand in Antwerpen is geweest; wel in Brussel.Ga naar eind4. Na de vrede van Munster (1648), vlak voordat hij Trijntje Cornelis schreef, heeft hij verschillende keren in Antwerpen vertoefd.Ga naar eind5. Ik beschrijf verderop de gebeurtenissen zoals ze zich in de voorstelling van de auteur kunnen hebben afgespeeld.
De eerste fase van de tekst, tot en met Trijns terugkeer op het schip, is tot stand gekomen in de periode van zaterdag 20 september tot en met zaterdag 27 september 1653. De eerste regel luidt: ‘De Vrede was in 'tland, den uijtslagh van Westphalen’. De Vrede van Munster was in Antwerpen plechtig afgekondigd op 5 juni 1648.Ga naar eind6. Spoedig daarop waren de handelsrelaties tussen Noord- en Zuid-Nederland hersteld, maar de Hollandse vloot bleef de ingang van de Schelde bewaken.Ga naar eind7.
Klaas Gerritsen is, voor het eerst na de Peis (v. 1546), in een zomer naar Antwerpen gereisd;Ga naar eind8. allerlei details, waaruit blijkt dat het laat donker en vroeg weer licht was, bewijzen dat; een bevestiging vinden we in de mededeling dat Trijn ‘hiel verhitt van wangdele’ was en van dorst verging toen ze in de Lepelstraat arriveerde (v. 1232). In welk jaar moeten we de gebeurtenissen situeren? Het kan moeilijk binnen enkele maanden na de Peis geweest zijn. Van de andere kant weten we zeker dat de Hollanders niet lang gewacht hebben. We kunnen dus veilig aannemen dat Klaas in de zomer van 1649 naar Antwerpen reisde. De passus in v. 2 (De Vrede) ‘Dien 'tvreloos Engeland in d'aschen soeckt te malen,’ slaande op de Eerste Engelse Oorlog, van 1652 tot 1654, is geen tegenbewijs: het is een opmerking van Huygens, geldend op het moment dat hij
| |
| |
deze regels schreef.Ga naar eind9.
Klaas Gerritsen van Zaandam stouwde zijn schip vol met handelswaar: Hollandse produkten als bier en gezouten haring, boter en kaas; maar ook Spaanse waar als sinaasappelen en citroenen; die waren vers uit Spanje in Amsterdam gearriveerd (v. 1415, 1451).Ga naar eind10. Hij zou met zijn knecht Kees naar Antwerpen varen. Klaas had een eigen schip (v. 262), vermoedelijk een kaag,Ga naar eind11. in Zaandam gebouwd.Ga naar eind12. Het gezin Gerritsen behoorde tot de gegoede burgerij (v. 252). Maar Trijn wou ook mee: ze wilde de vreugde beleven om roomse toestanden en praktijken te horen en te zien (v. 12 e.v.). Voor de veiligheid van Trijn en haar kuisheid liet Klaas het jonge, pasgetrouwde vrouwtje liever niet in Zaandam achter. Hij deelde dus met Trijn Cornelis-dochter, zijn koe, zijn dartele honingbij, om kort te zijn: zijn vrouw, het vooronder als eet- en slaapverblijf. De knecht sliep op het dek.
De eerste morgen na hun aankomst in Antwerpen gingen Klaas en Kees aan het werk met lossen en venten (v. 30); ze lagen aan het Bierhoofd, oftewel de Bierkaai (v. 232). Trijn maakte zich al heel vroeg op voor een ontdekkingsreis door de stad.
| |
Trijns religieuze avontuur
Toen haar ‘toetakeling’ als van een zeilschip klaar was, trok ze eropuit. Het moet een doordeweekse dag geweest zijn: Klaas en Kees waren volop aan het werk met lossen, rollen, slepen en venten; de winkels in de stad waren open: Trijn zou versnaperingen kopen voor oma thuis en spulletjes voor een baby die ze binnenkort wellicht zou krijgen (v. 44, 54). Het zal ongeveer 8 uur in de ochtend geweest zijn.
Ze vertrok vanaf het Bierhoofd door de grote poort die vandaar toegang gaf tot de stad.Ga naar eind13. Die kwam uit in de Klaverstraat; Bonaparte zou hierdoor ook zijn intrede doen in de stad, anno 1803.Ga naar eind14. Trijns eerste ontmoeting was een bellend geval. Klaas had haar gewaarschuwd voor het paapse gevaar van de priester die met zijn bellende en kaarsdragende dienaars de communie naar de zieken bracht. Daar mocht ze niet voor knielen zoals de Antwerpenaars dat deden: dat vond de dominee in Zaandam niet goed (v. 57 e.v.).Ga naar eind15. Trijn sprong dus een zijstraatje in (de Botermakersstraat). Toen ze om het hoekje gluurde, zag ze dat ze op de loop was gegaan voor een mestkar, getrokken door een paard met bellen aan de haam (v. 63 e.v.).
Vandaar ging ze naar het centrum, door enkele ruime straten: eerst door de Peerpotstraat, waaraan het Godshuis van Pieter Pot lag, en verder in de richting van de Grote Markt. Ze keek haar ogen uit toen ze al die stenen huizen zag, met baliën en poorten van hardsteen. Zelfs aan de vensters zag ze geen hout. Hoe was het mogelijk? In Zaandam woonden alleen maar een paar schatrijke lui in een stenen huis! Vooral de gildehuizen aan de Grote Markt zullen haar aandacht hebben getrokken. Daar reden deftige dames in hun koetsen af en aan (v. 75). En toen stond ze voor het Stadhuis,Ga naar eind16. dat ze rondom bekeek.
| |
| |
Ze bezocht verschillende kerken. De Walburgiskerk (Burchtkerk)Ga naar eind17. hoorde daar zeker bij. Mogelijk ook de Dominikanenkerk bij de Veemarkt, de Jezuïetenkerk, de Franciscanenkerk, misschien zelfs de St.-Jacob. Aan het eind van haar kerkepad belandde ze om ongeveer 11 uur in de O.-L.-Vrouwekerk. Daar kwam ze midden in de preek terecht gedurende de Hoogmis.Ga naar eind18. De plebaan zelf moet aan het woord geweest zijn. Volgens voorschriftGa naar eind19. mocht hij niet langer dan een uur preken, maar Trijn kon het einde niet afwachten: ze verstond geen woord van dat Antwerpse taaltje (v. 89). Ze deed dus of ze dreigde flauw te vallen en liep naar buiten. Omhoogkijkend naar de spitse toren voelde ze het verlangen in zich opkomen om die te bestijgen, om de Vlaamse kusten te overzien.Ga naar eind20. Maar de angst voor de torenwachterGa naar eind21. weerhield haar: torenwachters hadden, net als molenaars, een slechte reputatie.
Dus trok ze verder. Ze belandde, geheel volgens haar wens, in een nonnenklooster (v. 111) om ongeveer 12 uur, waar ze zowat twee uur vertoefde (v. 1205). Dat moet het klooster van de Witte Vrouwen geweest zijn in de Cammerstraat.Ga naar eind22. Deze ‘Albae Sorores’ behoorden tot een penitentenorde, met als bijzondere taak: de opvang van gevallen vrouwen.Ga naar eind23. Trijn werd goed onthaald op eten en drinken (v. 113). De nonnen hadden, onder toezicht van moederoverste, de mater, hun middagrecreatie na het eten. Ze vermaakten zich best met die Hollandse
Trijn. Ze hadden veel te kijken aan ‘Trijnens vreemd
gewaed’ (v. 115) en veel te vertellen over hun manier van leven: hun maagdelijke staat, hun onthouding, hun versterving. Ze lieten Trijn de novicenuitrusting zien om haar over te halen tot intreden (v. 119). Maar Trijn hield het bij Klaas: ze was netjes getrouwd en als ze hier geen mannen hadden, dan was dat niet fatsoenlijk (v. 123). Hier moest ze ook maken dat ze wegkwam (v. 129). En nu ze toch bezig was met rondkijken, wilde ze het kasteel zien (v. 130). Eymael veronderstelt ten onrechte dat dit het Steen is.Ga naar eind24. Het is de Spaanse citadel, ten zuiden van de stad, buiten de stadsmuren.Ga naar eind25.
| |
Trijns profane avontuur
De kortste weg daarheen ging langs de IJzerwaag,Ga naar eind26. waar de Fockers (Fuggers) hun metaalmagazijnen hadden gehad (in 1649 niet meer); over de Luijsemert, de Boecxsteeg;Ga naar eind27. bij de Blijen Hoeck rechtsaf, de lepelstraat in (v. 133). Deze straat is in het begin van de veertiende eeuw aangelegd op grond die Willem Lepel van de kerk had gepacht. Na de sanering heeft men ze, om onaangename reminiscenties weg te werken, voluit ‘Willem Lepelstraat’ genoemd; op een zeventiende-eeuws hoekhuis na is ze volledig gemoderniseerd.Ga naar eind28. Er lagen verschillende charitatieve instituten: Ter Zieken, gesticht als leprozenhuis, St.-Elisabeth-godshuis, toevluchtsoord voor paupers. In het eerste kwartaal van de zestiende eeuw zorgde een concentratie van hoeren voor de volledige verloedering. In onze literatuur wordt geregeld over dit verdachte straatje gesproken. Trijn was nog maar net de Lepelstraat ingegaan, of ze werd al opgemerkt door een van de geraffineerdste bewoonsters (v. 135, 1214).
| |
| |
Hier begint de handeling. Al het voorgaande is verteld door de proloogspreker. De snol heeft meteen in de gaten, dat Trijn een Hollandse schippersvrouw is. Ze vist op een geraffineerde manier uit, wie ze is en waar ze vandaan komt, waarbij ze het weet te doen voorkomen alsof ze familie is. Dat moet gevierd worden met overdadig eten en drinken. Van het eerste komt niets,Ga naar eind29. van het tweede alles terecht: samen met haar helper, de pol Frans, weet ze Trijn naar binnen te lokken en dronken te voeren.Ga naar eind30. Ze maakt haar ondertussen wijs dat ze Klaas ook heeft laten uitnodigen. Dat was 's avonds om circa 8 uur (v. 1247). Het is duidelijk, dat de op het toneel verstreken tijd aanmerkelijk korter is dan de verbeelde tijd.Ga naar eind31.
Na een aantal kostelijke scènes is het dan zover: Trijn ligt voor Pampus (v. 463 e.v.). Ze wordt uitgekleed en van haar sieraden en geld beroofd. Ondertussen begint de dageraad zich aan te kondigen (v. 546). Ze moeten Trijn zien kwijt te raken (v. 549). Francisco moet dat karwei klaren; hij zal haar op een mesthoop deponeren, vijf, zes straten verder, zodat niemand kan vermoeden wie daar achter zit (v. 689 e.v.). Maar eerst moet ze getransformeerd worden tot man. De tijd gaat dringen: het zal niet lang meer donker zijn (v. 672, 748). Dat zal over een uur zijn (v. 784). Om ongeveer 4 uur sleept Frans zijn dronken ‘kameraad’ de Lepelstraat uit. De richting die hij kiest, kan niet die van de stadsmuur zijn: de Lepelstraat grensde daar bijna aan; bovendien ligt het niet voor de hand dat de dappere Francisco een confrontatie met de Spaanse bezetting aan zou durven. In westelijke richting, naar de Schelde toe, is de afstand ook te kort. De oostelijke richting, naar de St.-Jorispoort, kunnen we uitsluiten, omdat bij het informeren naar Trijns bestemming die poort door Hanneken-Uijt als een van de mogelijkheden genoemd wordt; dat zou hij niet gedaan hebben als die voor hun ogen lag. Trijn moet dus in noordelijke of noordoostelijke richting gevoerd zijn, de stad in. Ze moet in de buurt van de Augustijnen of St.-Andries beland zijn. In beide gevallen was ze niet ver verwijderd van het nonnenklooster van gistermiddag. Het meest voor de hand liggend is, dat Frans de nauwe straatjes van de volksbuurt St.-Andries heeft gekozen. De plek waar ze werd neergepoot, herkende ze in ieder geval: ‘Ksie daer de selfde Poort van gustere, dat's waer. De selfde winckels’ (v. 865).
Als we aannemen dat Frans niet de nogal open Kloosterstraat koos, dan is hij door de meer kronkelachtige, enge Boecxsteeg gegaan, waar hij een zestal straten kruiste of passeerde, totdat hij in de buurt van de ‘Albae Sorores’ kwam. Daar legde hij haar neer op een mesthoop in een van de obscure straatjes, mogelijk op het pleintje bij de IJzerwaag. De genoemde poort en de winkels (werkplaatsen) waren op dit pleintje wel aanwezig: de Fuggers hadden daar hun magazijnen gehad; in 1648 werd in een deel daarvan een herberg met grote hoving gevestigd, die in het bijzonder was ingericht voor het houden van grote huwelijksfeesten; paarden zullen dus in de buurt hun stalling hebben gehad. De poort kan zelfs de ingang van het nonnenklooster zijn, die vanuit het pleintje zichtbaar was.Ga naar eind32. In ieder geval was de plek gelegen aan een punt dat belangrijk genoeg was als passage voor de burgerwacht en de nachtwaker (v. 804).
Trijn ontwaakt op de mesthoop na een korte slaap. Er is al wat daglicht, want ze denkt dat het luik openstaat (v. 857). Dan volgt de schitterende mest- | |
| |
| |
| |
hoopscène, waarin Trijn haar lot verwerkt. Plotseling verschijnt de klapperman,Ga naar eind33. Hanneken-Uijt, met zijn roep ‘Tis now bekans draij ure, / Den dôgherood goôt op’ (v. 968). Dat moet volgens de oude kerkelijke tijdsaanduiding zijn: ‘hora tertia’ is circa 6 uur in de ochtend. Trijn vraagt hem om hulp bij het zoeken van het schip (v. 1020). Ze weet hem te vertellen, dat ze bij een poort aan de waterkant moet zijn. En dan gaan ze op weg, Trijn op blote voeten (v. 1028, 1063). De zon komt ondertussen op (v. 1036).
Ik neem aan dat Hanneken de weg koos over de Steenhouwersvest, langs het bankiershuis van de FockersGa naar eind34. en de Vrijdagsmarkt, waar de drukkerij annex boekhandel van Plantijn/Moretus gevestigd was,Ga naar eind35. maar daar waren ze zo vroeg nog niet aan het werk. Vervolgens moeten ze langs de St.-Jansvliet in de richting van het Maeygat (= Mariapoort) gesukkeld zijn. Op de hoek langs het water, circa honderd passen van het schip (v. 1065) konden ze de toppen van de masten over de muren goed zien (v. 1066). Trijn herkent haar vlag en neemt afscheid van haar begeleider.
Ze gaat door de kadepoort naar het schip en stapt aan boord. Het is ongeveer 7 uur (v. 1081). Ze wekt Kees, die op dek ligt te slapen. Die denkt dat hij een bedelaar voor zich heeft, maar na de herkenning is hij een en al hulpvaardigheid.
Hier eindigt de klucht in eerste instantie: ‘finis, 27 Sept. 1653, ante meridiem.’ De eindregel was: ‘De Vrede was in 'tland, den uijtslagh van Westphalen.’ Daarmee was de kringloop gesloten: Trijn was weer in veilige haven. Ruim een week later, op zondag 5 oktober, de dag waarop Huygens het avondmaal mee vierde, is het happy end eraan toegevoegd.Ga naar eind36. Maar daar wilde ik het nu niet over hebben.
| |
| |
|
-
eind1.
- Zie Constantijn Huygens. Trijntje Cornelis. Uitgeg. d. H.M. Hermkens. Utrecht 1987.
-
eind2.
-
De jeugd van Constantijn Huygens, door hemzelf beschreven. Uit het Latijn vert., toegel. en m. aantek. voorz. d. A.H. Kan. Rotterdam 1946 (2e dr. 1971), p. 12; H.E. van Gelder. Iconografie van Constantijn Huygens en de zijnen. 's-Gravenhage 1957, p. 6.
-
eind3.
- A.D. Schinkel. Bijdrage tot de kennis van het karakter van Constantijn Huygens, ontleend uit aanteekeningen wegens het beheer zijner goederen. 's-Gravenhage 1842, p. 32 e.v..
-
eind4.
-
Dagboek van Constantijn Huygens. Uitg. d. J.H.W. Unger. Amsterdam 1885, p. 8; De jeugd van Constantijn Huygens, pp. 90 en 163, noot 251. L. Strengholt. Constanter. Het leven van Constantijn Huygens. Amsterdam 1987, p. 19a, neemt aan, dat de jonge Constantijn in 1609 in Antwerpen is geweest.
-
eind5.
-
Dagboek van Constantijn Huygens: 13-21 november 1648 (hij heeft vermoedelijk gelogeerd bij de bevriende familie Duarte); 27 november-1 december 1648 (op 29 november heeft hij het
avondeten bij de Jezuïeten gebruikt): 9 en 10 augustus 1649; 6-9 (maand niet vermeld) 1651; 13-17 juli 1652;
9-13 juli 1653. Zie ook J. Smit. De grootmeester van woord- en snarenspel. 's-Gravenhage 1980, p. 231.
-
eind6.
- F. Prims. Geschiedenis van Antwerpen. Dl. 21 (1943), p. 248; B.G.J. Elias. De Tachtigjarige Oorlog. Haarlem 1977, p. 174; G. Parker. Van beeldenstorm tot bestand. Haarlem 1978, p. 257.
-
eind7.
- Parker. Van beeldenstorm tot bestand, p. 257; Elias. De Tachtigjarige Oorlog, p. 174.
-
eind8.
- Route (zie ook F.L. Zwaan. Huygens' Hofwijck. Jeruzalem 1977, vs. 2219 e.v.): Zaandam, via het IJ naar Spaarndam, Haarlemmer- en Leidermeer, Oude Wetering, Oude Rijn, Vliet (langs Hofwijck), Schie, Schiedam, Oude Maas, Dordtse Kil, Keeten (vs. 29), Oosterschelde (langs Bergen op Zoom), Antwerpen (langs de Werf tot aan het Bierhoofd).
-
eind9.
- De variant in de drukken (‘socht’) is aangebracht omdat de oorlog met Engeland in 1657 verleden tijd was. Door deze verandering wordt de schijn gewekt, dat het verhaal tijdens deze oorlog geplaatst moet worden. Ik houd me echter aan de autograaf.
-
eind10.
- Over de goederen die Klaas verhandeld kan hebben, zie: H. Klompmaker. Handel in de Gouden Eeuw. Bussum 1966.
-
eind11.
- Uit de tekst blijkt: het was een stevig schip (v. 1486, 1491 e.v.); het had zwaarden, het was dus platboomd (v. 830); het had een roer (v. 1497); een roef (‘de Passeniers der Kaemer’) met mooie meubeltjes (v. 1499); een vooronder (v. 17, 860, 1347 toneelaanwijzing); een gangboord (v. 1510).
-
eind12.
- Over de scheepsbouw in Zaandam zie: A.Th. van Deursen. Het kopergeld van de Gouden Eeuw. Dl. I Het dagelijks brood. Assen, Amsterdam 1978, p. 30; H. Roovers en P.H. Zijl. Onvoltooid verleden. Geschiedenis van de Zaanstreek. Zaandijk 1980, p. 54 e.v.; een afbeelding van een kaag in P. le Combe. Afbeeldingen van schepen en vaartuigen. Amsterdam 1831, plaat 11, beschrijving op p. 5.
-
eind13.
- A. Thys. Historiek der straten en openbare plaatsen van Antwerpen. 2e dr. Antwerpen 1879, pp. 592 en 602. In 1870 zijn ze in Antwerpen begonnen met het uitbaggeren en verbreden van de Schelde; toen werden ook de kaaien aanzienlijk breder gemaakt (Thys. Historiek, p. 604). Een brede strook langs het water is voorgoed verdwenen. Van de Klaverstraat is niet veel meer over. Op het Walburgisplein, de plaats waar de oude stadsburcht had gestaan, werd alleen de gevangenis, het Steen (M.L. Guicciardini. Beschryvinghe van alle de Neder-landen; anderssins ghenoemt Neder-Duytslandt. Amsterdam 1612, p. 59a) bewaard en zelfs uitgebreid. Het gebouw ligt thans aan het water en herbergt het Scheepvaartmuseum. De ommuring van de stad aan de waterkant was al in 1797 afgebroken, met de torens en poorten (Thys. Historiek, p. 602). Het Bierhoofd was (evenals het meer naar het zuiden gelegen hoofd) een houten aanlegsteiger. Het was voornamelijk bestemd voor de handel in bieren.
-
eind15.
- Zie G. Oosterbaan. Dl. I De kerk in het midden (z.p., z.j. [1981]), en dl. II Tussen leven en Dood (z.p., z.j.) over de kerkelijke geschiedenis van Zaandam. Zaandam had aan de oostkant de oude kerk; die staat ongeveer ter hoogte van de Sluysen (thans de Dam). Aan de Westzijde
is de nieuwe kerk (de Bullekerk) gebouwd tussen 1638 en 1640; ze is vergroot in 1672 en
1680. De eerste predikant was Godefridus Lamotius (1641). Als Klaas en Trijn aan de Westzijde gesitueerd moeten worden, zou hij de dominee kunnen zijn over wie in de tekst verschillende keren gesproken wordt (v. 61, 85, 97, 872). Of is het dominee Bergius, die volgens Schotel (G.D.J. Schotel. Zeden en gebruiken in de Zaanstreek. Haarlem 1874, p. 20) het kind doopte dat geboren werd bij de beruchte aanval van de stier, op 1 september 1647?
-
eind16.
- Guicciardini. Beschryvinghe, p. 101 e.v.; Thys. Historiek, p. 34 e.v.. Gebouwd in de zestiende eeuw, grotendeels verbrand tijdens de Spaanse Furie (1576), maar vervolgens hersteld.
-
eind17.
- Thys. Historiek, p. 15. In het begin van de negentiende eeuw afgebroken, onder Hollands bewind. Daar hing Rubens' Oprichting van het kruis (thans in de O.-L.-Vrouwekerk).
-
eind18.
- De bouw van de kerk is begonnen in 1352; in 1559 kreeg ze de rang van kathedraal, doordat Antwerpen een bisschopsstad werd. De pastoor (parochiaan) heette van toen af ‘plebaan’. In 1566 hielden de beeldenstormers er danig huis, maar daar heeft Trijn niets meer van gemerkt. Behalve op zondag werd er een solemnele mis opgedragen op kerkelijke feestdagen en patroonsfeesten van gilden, ongeveer om 10 uur. In Guicciardini's tijd had Antwerpen 42 gilden (Beschryvinghe, p. 62 e.v.). De hoogmis werd opgedragen door de plebaan; in 1649 was dat Gulielmus van Breugel uit Weert, die overleden is op 25 april 1650. In diezelfde tijd was Hendrik Walravens deken van de kanunniken (Prims. Geschiedenis van Antwerpen, p. 26).
-
eind19.
- Prims. Geschiedenis van Antwerpen, p. 87.
-
eind20.
- Guicciardini. Beschryvinghe, p. 62a: over het uitzicht vanaf
de toren.
-
eind21.
- De torenwachter van de
kathedraal had onder andere de functie van brandwacht. Thys. Historiek, p. 368.
-
eind22.
- Cammer = brouwer. Thans ‘Kammenstraat’, hetgeen met enige goede wil verstaan kan worden als brouwerijenstraat: kam(me) = brouwerij (Kiliaen).
-
eind23.
- Over het gesticht der Witzusters: Thys. Historiek, p. 336; G. van Cauwenbergh. Gids voor oud Antwerpen. 5e dr. Antwerpen, Amsterdam 1979, p. 368. Het is opgericht in 1312; de patrones was Maria Magdalena. De ingangspoort, die op de IJzerwaag uitgeeft, is naar zeventiende-eeuws model in 1920-'21 gerestaureerd. Wat er nog restte van de gebouwen werd in 1856 opgekocht door het St.-Vincentiusgenootschap. Zie mijn uitgave van Trijntje Cornelis, p. 17, voor de oude toestand. Mariken van Nieuwmeghen heeft in een klooster van dezelfde orde te Maastricht aan het Vrijthof boete gedaan; zie H.Th.M. Roosenboom. ‘Het “Clooster der Bekeerder Sonderssen”. Problemen rond het klooster der Witte Vrouwen te Maastricht en het mirakelspel Marieken van Nieumeghen.’ De Maasgouw, tijdschrift voor Limburgsche geschiedenis en oudheidkunde, 90 (1971), p. 168 e.v.. Prims, Geschienis van Antwerpen, p. 206: van 1644-'64 had kapelaan Abraham Meys de geestelijke zorg over het klooster te Antwerpen; Anna van Meerbeeck was er de mater gedurende zestien jaar; ze stierf in 1652. Dat is dus de moeder-overste met wie Trijn te maken heeft gehad.
-
eind24.
- C. Huygens. Trijntje Cornelisdr. Ed. H.J. Eymael. Zutphen 1912, p. 12.
-
eind25.
- Guicciardini. Beschryvinghe, p. 60b; Thys. Historiek, p. 510. Gebouwd onder Alva, 1567-1569. Van hier uit hebben de Spanjaarden in 1576 de stad geplunderd en gedeeltelijk platgebrand (Spaanse Furie). In 1577 braken de Antwerpenaren de citadel af. In 1585, na de val van Antwerpen werd de dwangburcht groter en sterker herbouwd.
-
eind27.
- Thys. Historiek, p. 515 e.v.; Luizemarkt, oorspronkelijk Pluysmerkt; Boeksteeg of Bucsteeg, genoemd naar Wouter de Buc (begin 14e eeuw). Bij de sanering zijn deze twee straten verbreed en gemoderniseerd; thans de Nationale Straat.
-
eind29.
- Het eten zou ze laten bezorgen door een of meer braderijen, die bijvoorbeeld gevestigd waren in de Braderijstraat, tussen het Vleeshuis en het Stadhuis.
-
eind30.
- Tot de praktijken van de hoeren behoorden dronken voeren en bestelen. Voor Amsterdam vinden we dat uitvoerig beschreven in 'tAmsterdamsch Hoerdom (Amsterdam z.j.; heruitgave Amsterdam, Antwerpen 1976); zie ook J.H. Böse. Prostitutie in de literatuur van de zeventiende eeuw. Zutphen 1985.
-
eind31.
- Voorbeeld: Francisco ‘dekt’ Trijn binnen een halve minuut (v. 641 e.v.) Vgl. Bredero's Molenaar, waar geen enkele actie, monoloog of dialoog de tijd van 's mans snode daad aangeeft of suggereert. Toch zegt de molenaar in v. 488: ‘Ick heb van mijn leven geen soeter half uurtje ehadt’.
-
eind32.
- Op de kaart van Aeg. Dieft (1565) staat een vierwielige wagen op het plein. Met de woorden ‘We leggen an de pale/ Of an de Kaeij, dats wiss. 'tgesicht en ken niet fale’ (v. 863) is niet gezegd, dat de mesthoop aan de kaai lag. Trijn constateert alleen dat ze aan land is, niet op het water ‘en route’.
-
eind33.
- Guicciardini. Beschryvinghe, p. 88a, over de nachtwacht: ‘Besonder s'nachts houdt men seer goede wachte in alle straten ende andere noodtlijckste plaetsen: ter selver tijdt wel toesiende dat de dieven in de huysen ende winckels niet en breken’.
-
eind34.
- Guicciardini. Beschryvinghe, p. 93. Het pand was in 1608 verkocht.
-
eind35.
- Van Cauwenbergh. Gids voor oud Antwerpen, p. 118; Thys. Historiek, p. 554; ‘De Gulden Passer (‘Labore et Constantia’) was vanaf 1579 hier gevestigd.
-
eind36.
- Zie mijn uitgave van Trijntje Cornelis, p. [30] e.v.. Ik maak daar een fout door te veronderstellen dat het Avondmaal in de avonddienst gevierd werd.
|