De Zeventiende Eeuw. Jaargang 3
(1987)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
De omzwervingen van Trijntje Cornelis door Antwerpen
| |
[pagina 51]
| |
deze regels schreef.Ga naar eind9. Klaas Gerritsen van Zaandam stouwde zijn schip vol met handelswaar: Hollandse produkten als bier en gezouten haring, boter en kaas; maar ook Spaanse waar als sinaasappelen en citroenen; die waren vers uit Spanje in Amsterdam gearriveerd (v. 1415, 1451).Ga naar eind10. Hij zou met zijn knecht Kees naar Antwerpen varen. Klaas had een eigen schip (v. 262), vermoedelijk een kaag,Ga naar eind11. in Zaandam gebouwd.Ga naar eind12. Het gezin Gerritsen behoorde tot de gegoede burgerij (v. 252). Maar Trijn wou ook mee: ze wilde de vreugde beleven om roomse toestanden en praktijken te horen en te zien (v. 12 e.v.). Voor de veiligheid van Trijn en haar kuisheid liet Klaas het jonge, pasgetrouwde vrouwtje liever niet in Zaandam achter. Hij deelde dus met Trijn Cornelis-dochter, zijn koe, zijn dartele honingbij, om kort te zijn: zijn vrouw, het vooronder als eet- en slaapverblijf. De knecht sliep op het dek. De eerste morgen na hun aankomst in Antwerpen gingen Klaas en Kees aan het werk met lossen en venten (v. 30); ze lagen aan het Bierhoofd, oftewel de Bierkaai (v. 232). Trijn maakte zich al heel vroeg op voor een ontdekkingsreis door de stad. | |
Trijns religieuze avontuurToen haar ‘toetakeling’ als van een zeilschip klaar was, trok ze eropuit. Het moet een doordeweekse dag geweest zijn: Klaas en Kees waren volop aan het werk met lossen, rollen, slepen en venten; de winkels in de stad waren open: Trijn zou versnaperingen kopen voor oma thuis en spulletjes voor een baby die ze binnenkort wellicht zou krijgen (v. 44, 54). Het zal ongeveer 8 uur in de ochtend geweest zijn. Ze vertrok vanaf het Bierhoofd door de grote poort die vandaar toegang gaf tot de stad.Ga naar eind13. Die kwam uit in de Klaverstraat; Bonaparte zou hierdoor ook zijn intrede doen in de stad, anno 1803.Ga naar eind14. Trijns eerste ontmoeting was een bellend geval. Klaas had haar gewaarschuwd voor het paapse gevaar van de priester die met zijn bellende en kaarsdragende dienaars de communie naar de zieken bracht. Daar mocht ze niet voor knielen zoals de Antwerpenaars dat deden: dat vond de dominee in Zaandam niet goed (v. 57 e.v.).Ga naar eind15. Trijn sprong dus een zijstraatje in (de Botermakersstraat). Toen ze om het hoekje gluurde, zag ze dat ze op de loop was gegaan voor een mestkar, getrokken door een paard met bellen aan de haam (v. 63 e.v.). Vandaar ging ze naar het centrum, door enkele ruime straten: eerst door de Peerpotstraat, waaraan het Godshuis van Pieter Pot lag, en verder in de richting van de Grote Markt. Ze keek haar ogen uit toen ze al die stenen huizen zag, met baliën en poorten van hardsteen. Zelfs aan de vensters zag ze geen hout. Hoe was het mogelijk? In Zaandam woonden alleen maar een paar schatrijke lui in een stenen huis! Vooral de gildehuizen aan de Grote Markt zullen haar aandacht hebben getrokken. Daar reden deftige dames in hun koetsen af en aan (v. 75). En toen stond ze voor het Stadhuis,Ga naar eind16. dat ze rondom bekeek. | |
[pagina 52]
| |
Ze bezocht verschillende kerken. De Walburgiskerk (Burchtkerk)Ga naar eind17. hoorde daar zeker bij. Mogelijk ook de Dominikanenkerk bij de Veemarkt, de Jezuïetenkerk, de Franciscanenkerk, misschien zelfs de St.-Jacob. Aan het eind van haar kerkepad belandde ze om ongeveer 11 uur in de O.-L.-Vrouwekerk. Daar kwam ze midden in de preek terecht gedurende de Hoogmis.Ga naar eind18. De plebaan zelf moet aan het woord geweest zijn. Volgens voorschriftGa naar eind19. mocht hij niet langer dan een uur preken, maar Trijn kon het einde niet afwachten: ze verstond geen woord van dat Antwerpse taaltje (v. 89). Ze deed dus of ze dreigde flauw te vallen en liep naar buiten. Omhoogkijkend naar de spitse toren voelde ze het verlangen in zich opkomen om die te bestijgen, om de Vlaamse kusten te overzien.Ga naar eind20. Maar de angst voor de torenwachterGa naar eind21. weerhield haar: torenwachters hadden, net als molenaars, een slechte reputatie. Dus trok ze verder. Ze belandde, geheel volgens haar wens, in een nonnenklooster (v. 111) om ongeveer 12 uur, waar ze zowat twee uur vertoefde (v. 1205). Dat moet het klooster van de Witte Vrouwen geweest zijn in de Cammerstraat.Ga naar eind22. Deze ‘Albae Sorores’ behoorden tot een penitentenorde, met als bijzondere taak: de opvang van gevallen vrouwen.Ga naar eind23. Trijn werd goed onthaald op eten en drinken (v. 113). De nonnen hadden, onder toezicht van moederoverste, de mater, hun middagrecreatie na het eten. Ze vermaakten zich best met die Hollandse Trijn. Ze hadden veel te kijken aan ‘Trijnens vreemd gewaed’ (v. 115) en veel te vertellen over hun manier van leven: hun maagdelijke staat, hun onthouding, hun versterving. Ze lieten Trijn de novicenuitrusting zien om haar over te halen tot intreden (v. 119). Maar Trijn hield het bij Klaas: ze was netjes getrouwd en als ze hier geen mannen hadden, dan was dat niet fatsoenlijk (v. 123). Hier moest ze ook maken dat ze wegkwam (v. 129). En nu ze toch bezig was met rondkijken, wilde ze het kasteel zien (v. 130). Eymael veronderstelt ten onrechte dat dit het Steen is.Ga naar eind24. Het is de Spaanse citadel, ten zuiden van de stad, buiten de stadsmuren.Ga naar eind25. | |
Trijns profane avontuurDe kortste weg daarheen ging langs de IJzerwaag,Ga naar eind26. waar de Fockers (Fuggers) hun metaalmagazijnen hadden gehad (in 1649 niet meer); over de Luijsemert, de Boecxsteeg;Ga naar eind27. bij de Blijen Hoeck rechtsaf, de lepelstraat in (v. 133). Deze straat is in het begin van de veertiende eeuw aangelegd op grond die Willem Lepel van de kerk had gepacht. Na de sanering heeft men ze, om onaangename reminiscenties weg te werken, voluit ‘Willem Lepelstraat’ genoemd; op een zeventiende-eeuws hoekhuis na is ze volledig gemoderniseerd.Ga naar eind28. Er lagen verschillende charitatieve instituten: Ter Zieken, gesticht als leprozenhuis, St.-Elisabeth-godshuis, toevluchtsoord voor paupers. In het eerste kwartaal van de zestiende eeuw zorgde een concentratie van hoeren voor de volledige verloedering. In onze literatuur wordt geregeld over dit verdachte straatje gesproken. Trijn was nog maar net de Lepelstraat ingegaan, of ze werd al opgemerkt door een van de geraffineerdste bewoonsters (v. 135, 1214). | |
[pagina 53]
| |
Hier begint de handeling. Al het voorgaande is verteld door de proloogspreker. De snol heeft meteen in de gaten, dat Trijn een Hollandse schippersvrouw is. Ze vist op een geraffineerde manier uit, wie ze is en waar ze vandaan komt, waarbij ze het weet te doen voorkomen alsof ze familie is. Dat moet gevierd worden met overdadig eten en drinken. Van het eerste komt niets,Ga naar eind29. van het tweede alles terecht: samen met haar helper, de pol Frans, weet ze Trijn naar binnen te lokken en dronken te voeren.Ga naar eind30. Ze maakt haar ondertussen wijs dat ze Klaas ook heeft laten uitnodigen. Dat was 's avonds om circa 8 uur (v. 1247). Het is duidelijk, dat de op het toneel verstreken tijd aanmerkelijk korter is dan de verbeelde tijd.Ga naar eind31. Na een aantal kostelijke scènes is het dan zover: Trijn ligt voor Pampus (v. 463 e.v.). Ze wordt uitgekleed en van haar sieraden en geld beroofd. Ondertussen begint de dageraad zich aan te kondigen (v. 546). Ze moeten Trijn zien kwijt te raken (v. 549). Francisco moet dat karwei klaren; hij zal haar op een mesthoop deponeren, vijf, zes straten verder, zodat niemand kan vermoeden wie daar achter zit (v. 689 e.v.). Maar eerst moet ze getransformeerd worden tot man. De tijd gaat dringen: het zal niet lang meer donker zijn (v. 672, 748). Dat zal over een uur zijn (v. 784). Om ongeveer 4 uur sleept Frans zijn dronken ‘kameraad’ de Lepelstraat uit. De richting die hij kiest, kan niet die van de stadsmuur zijn: de Lepelstraat grensde daar bijna aan; bovendien ligt het niet voor de hand dat de dappere Francisco een confrontatie met de Spaanse bezetting aan zou durven. In westelijke richting, naar de Schelde toe, is de afstand ook te kort. De oostelijke richting, naar de St.-Jorispoort, kunnen we uitsluiten, omdat bij het informeren naar Trijns bestemming die poort door Hanneken-Uijt als een van de mogelijkheden genoemd wordt; dat zou hij niet gedaan hebben als die voor hun ogen lag. Trijn moet dus in noordelijke of noordoostelijke richting gevoerd zijn, de stad in. Ze moet in de buurt van de Augustijnen of St.-Andries beland zijn. In beide gevallen was ze niet ver verwijderd van het nonnenklooster van gistermiddag. Het meest voor de hand liggend is, dat Frans de nauwe straatjes van de volksbuurt St.-Andries heeft gekozen. De plek waar ze werd neergepoot, herkende ze in ieder geval: ‘Ksie daer de selfde Poort van gustere, dat's waer. De selfde winckels’ (v. 865). Als we aannemen dat Frans niet de nogal open Kloosterstraat koos, dan is hij door de meer kronkelachtige, enge Boecxsteeg gegaan, waar hij een zestal straten kruiste of passeerde, totdat hij in de buurt van de ‘Albae Sorores’ kwam. Daar legde hij haar neer op een mesthoop in een van de obscure straatjes, mogelijk op het pleintje bij de IJzerwaag. De genoemde poort en de winkels (werkplaatsen) waren op dit pleintje wel aanwezig: de Fuggers hadden daar hun magazijnen gehad; in 1648 werd in een deel daarvan een herberg met grote hoving gevestigd, die in het bijzonder was ingericht voor het houden van grote huwelijksfeesten; paarden zullen dus in de buurt hun stalling hebben gehad. De poort kan zelfs de ingang van het nonnenklooster zijn, die vanuit het pleintje zichtbaar was.Ga naar eind32. In ieder geval was de plek gelegen aan een punt dat belangrijk genoeg was als passage voor de burgerwacht en de nachtwaker (v. 804). Trijn ontwaakt op de mesthoop na een korte slaap. Er is al wat daglicht, want ze denkt dat het luik openstaat (v. 857). Dan volgt de schitterende mest- | |
[pagina 54]
| |
[pagina 55]
| |
hoopscène, waarin Trijn haar lot verwerkt. Plotseling verschijnt de klapperman,Ga naar eind33. Hanneken-Uijt, met zijn roep ‘Tis now bekans draij ure, / Den dôgherood goôt op’ (v. 968). Dat moet volgens de oude kerkelijke tijdsaanduiding zijn: ‘hora tertia’ is circa 6 uur in de ochtend. Trijn vraagt hem om hulp bij het zoeken van het schip (v. 1020). Ze weet hem te vertellen, dat ze bij een poort aan de waterkant moet zijn. En dan gaan ze op weg, Trijn op blote voeten (v. 1028, 1063). De zon komt ondertussen op (v. 1036). Ik neem aan dat Hanneken de weg koos over de Steenhouwersvest, langs het bankiershuis van de FockersGa naar eind34. en de Vrijdagsmarkt, waar de drukkerij annex boekhandel van Plantijn/Moretus gevestigd was,Ga naar eind35. maar daar waren ze zo vroeg nog niet aan het werk. Vervolgens moeten ze langs de St.-Jansvliet in de richting van het Maeygat (= Mariapoort) gesukkeld zijn. Op de hoek langs het water, circa honderd passen van het schip (v. 1065) konden ze de toppen van de masten over de muren goed zien (v. 1066). Trijn herkent haar vlag en neemt afscheid van haar begeleider. Ze gaat door de kadepoort naar het schip en stapt aan boord. Het is ongeveer 7 uur (v. 1081). Ze wekt Kees, die op dek ligt te slapen. Die denkt dat hij een bedelaar voor zich heeft, maar na de herkenning is hij een en al hulpvaardigheid. Hier eindigt de klucht in eerste instantie: ‘finis, 27 Sept. 1653, ante meridiem.’ De eindregel was: ‘De Vrede was in 'tland, den uijtslagh van Westphalen.’ Daarmee was de kringloop gesloten: Trijn was weer in veilige haven. Ruim een week later, op zondag 5 oktober, de dag waarop Huygens het avondmaal mee vierde, is het happy end eraan toegevoegd.Ga naar eind36. Maar daar wilde ik het nu niet over hebben. | |
[pagina 58]
| |
|