De Zeventiende Eeuw. Jaargang 3
(1987)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
Op zoek naar de reien van Geeraerdt van Velsen
| |
[pagina 86]
| |
Dit geldt zeker voor het dramatische werk van Hooft. Achilles en Polyxena, Theseus ende Ariadne, Granida, Geeraerdt van Velsen en Baeto, in al deze stukken speelt muziek een belangrijke rol.
Hóe belangrijk was deze rol? Beluisteren we bijvoorbeeld Het vinnich stralen van de Son en Windeken daer het bosch af drilt, de twee liederen waarmee Granida begint. De meeste mensen zullen meer aardigheid hebben in een muzikale uitvoering van deze twee ‘gedichten’ dan in het stilletjes lezen ervan. Dat geldt niet alleen voor het heden, waarin de muziek gemakkelijker de kloof van de tijd lijkt te kunnen overbruggen dan de literatuur. Ook uit Hoofts tijd zijn er aanwijzingen dat de muzikale component van de Granida op hoge prijs werd gesteld door het publiek. De liederen en reien uit Granida zijn geliefder geweest dan welk ander lied van Hooft dan ook. Dit blijkt wanneer we hun populariteit afmeten aan de frequentie waarmee andere dichters ze als wijsaanduiding hebben gebruikt. Het Windeken spant de kroon: dit lied is tientallen malen aangehaald als wijsaanduiding, de gehele zeventiende eeuw door. Zelfs in de achttiende eeuw leeft het Windeken nog, al is het als een brokje gezonken cultuur tussen de Boerenliedjes. Het vinnich stralen van de Son is een goede tweede en ook de reien Ghij lodderlijcke Nymphen soet en Vaert wel scepters scoren hoog.
We gaan nu over tot het eigenlijke onderwerp van dit artikel, de muziek voor Geeraerdt van Velsen (1613). De Geeraerdt bevat zeven muzikale reien plus één solocouplet. Vijf van de reien worden gezongen door de Amstellandse Jofferen; verder is er een rei van Hemellieden en een van Naarders. De Amstellandse Jofferen zingen hun reien aan het einde van ieder bedrijf. De vijfde rei, O deuchdgeurighe roos, staat weliswaar niet aan het einde van het stuk, maar markeert wel degelijk het eigenlijke einde van het laatste bedrijf. Het lied volgt namelijk op de slotclaus van Machteld van Woerden - zij is de roos - en dat zijn tevens de laatste woorden van enig personage uit het stuk. Na de rei verschijnt de Vecht, die zijn profetie uitspreekt, feitelijk een epiloog. Het stuk wordt besloten door de Rei van Amstellandse Jofferen, die nu geen lied zingen, maar in alexandrijnen spreken. We zien dat de plaatsing van de muzikale Joffer-reien logisch voortvloeit uit de struktuur van het stuk. De twee andere reien, die van Hemellieden en Naarders, worden uitgevoerd op momenten dat de handeling daartoe aanleiding geeft. De eerste twee reien zijn voor ons nu het meest interessant: de eerste rei van Amstellandse Jofferen en de rei van Hemellieden. De jofferen zingen aan het einde van het eerste bedrijf: Wie sal in Prinssen dienst voortaen
Sich quyten vroom, oprecht, en heylich?
De beste 't booste loon ontfaên,
En nerghens is de trouwe veylich.
| |
[pagina 87]
| |
Den Heere van Velsen in vreemden landt
Lach onder onbekende daecken,
Als nyver, en nechtich, en trouw ghesant;
En dreef des Graefs van Hollandt saecken.
Om 't voordeel zijns Landtsheeren, liet
Hy 't soete slaepen alle nachten;
Zijn nieuwe bruydt en hadt hy'er niet,
Die hem zijn sorghen kon versachten.
Hoe luttel vermoed hy, den ouwden haet
Hem had soo verre doen versenden,
En middeler tijdt, met oevelen raedt,
De Graef zijn eere socht te schenden?
[enzovoorts]
Een wijsaanduiding ontbreekt en er is mij geen lied bekend dat Wie sal in Prinssen dienst voortaen als wijsaanduiding draagt. In zo'n geval zit er weinig anders op dan te zoeken naar een lied met een gelijke strofevorm. Immers, twee liederen met dezelfde strofebouw kunnen op dezelfde melodie worden gezongen. Na enig zoeken (waarover later meer) vinden we Een ridder en een meisken jonk, bekend uit de Souterliedekens als wijs voor psalm 14. Onze rei past uitstekend op deze melodie:Ga naar eind2. Souterliedekens: Een rid- der en- de een meys- ken jonck
Hooft: Wie sal in Prins- sen dienst voor- taen
Op een ri- vier- ken dat si sa- ten.
Sich quy- ten vroom, op- recht, en hey- lich?
Hoe stil- le dat dat wa- ter stont
De bes- te 't boos- te loon ont- faen,
Als si an goe- der min- nen spra- ken.
En ner- ghens is de trou- we vey- lich.
| |
[pagina 88]
| |
Maar misschien zijn er nog wel meer melodieën waarop de rei past, want deze eenvoudige strofevorm met zijn vier verzen van vier voeten elk komt wellicht vaker voor. We zoeken daarom even door en vinden in een geestelijk liedboekje uit 1616 een lied met de wijsaanduiding:Ga naar eind3. Op de voois: Een ridder of een meysken jonck,
oft, O heer wie sal in uwen tent. Ps. 14.
oft, Van Gerrit van Velsen.
Nu gaat ons uiteraard een lichtje op, want het Lied van Gerrit van Velsen staat te boek als een belangrijke bron voor de stof van Hoofts treurspel. Zou de rei soms op dit lied passen? 1.[regelnummer]
Wie wil horen een nieuw liet?
en dat sal ick u singhen,
hoe Gheraert van Velsen graef Floris verriet,
't zijn wonderlike dinghen.
2.[regelnummer]
Graef Floris tot Gheraert van Velsen sprac:
‘Geraert van Velsen, ghi moet hijlicken
al aen een weeuwtjen, heeft goets ghenoech
en si is also suverlike.’
3.[regelnummer]
De schant en gheschiet mi nemmermeer’,
sprac Gheraert van Velsen tot sinen lantsheer,
‘eer ghi mi soudt brenghen in sulc verdriet,
uw versleten schoenen en wil ic niet’.
4.[regelnummer]
‘Gheraert van Velsen, mijn lieve neef,
hadt ghi dat woordeken ghesweghen!
ghi sultse draghen, tsi u lief of leet,
al hadt ghy 't bi uw ridderhals ghesworen!’
5.[regelnummer]
Een corte wijl en was daer niet lanc,
Gheraert van Velsen ghinc een huisvrou trouwen.
Graef Floris schreef Gheraert van Velsen een brief,
en dat hi bi hem comen soude.
[enzovoorts]
Formeel gezien is geen van deze vijf strofen gelijk. In de loop van het lied zal het rijmschema van de tweede strofe evenwel de overhand krijgen. Daar hebben de verzen beurtelings mannelijke en vrouwelijke uitgangen, waarvan alleen de vrouwelijke rijmen, volledig of alleen consonant. Het gepaarde rijm van strofe 3 is uitzonderlijk. Het aantal accenten komt gemiddeld op vier. Al is het duidelijk dat de middeleeuwse dichter andere maatstaven ten aanzien van rijm en metrum hanteerde dan de renaissancist Hooft, we kunnen stellen dat de strofen in begin- | |
[pagina 89]
| |
sel congruent zijn. Beter geformuleerd, we kunnen ons voorstellen dat Hooft de middeleeuwse strofe geïnterpreteerd heeft als het metrische schema waarop hij zijn rei heeft geschreven. Nu de melodie nog. Het register van het Nederlands Volksliedarchief vermeldt als enige muzikale vindplaats Thysius' luitboek. Op fol. 342r vinden we daar een tekstloze tabulatuurzetting met het opschrift ‘Gerrit van Velsen’. Het betreft een eenvoudig geharmonizeerde, ongediminueerde melodie in een driedelige maat, die ruimte biedt aan de vele onbeklemtoonde lettergrepen in de middeleeuwse liedtekst. Er zijn vier accenten in elk van de vier frases, die achtereenvolgens twee mannelijke en twee vrouwelijke uitgangen suggereren. We zullen de melodie daarom enigszins aan moeten passen: Lied van Gerrit: Wie wil ho- ren een nieuw liet?
Hooft: Wie sal in Prins- sen dienst voor- taen
en dat sal ick u sin- qhen,
Sich quy- ten vroom, op- recht, en hey- lich
hoe Ghe- raert van Velsen graaf Flo- ris ver- riet,
De bes- te 't boos- te loon ont- faen
't zijn won- - der- li- ke din- ghen. 1. ontbreekt 2.
En ner- ghens is de trou- we vey- lich. in origineel in origineel
De conclusie van deze speurtocht moet nu luiden: Hoofts rei is niet alleen inhoudelijk op het Lied van Gerrit van Velsen gebaseerd, het is er een regelrecht contrafact op. Sterker nog, de rei ís het Lied van Gerrit. Sommige strofen zijn in hun geheel overgenomen, zoals de hierboven aangehaalde derde, waarin Hooft het gepaarde rijm heeft moeten omgooien: Dat ick (Godt lyd het nimmermeer)
Zy teghen die schand opghewassen;
Sprack Geeraert van Velsen tot zyn Landtsheer,
Uw slete schoen myn voet niet passen.Ga naar eind4.
De zevende strofe van het lied, waarin Machteld van Woerden wordt geschoffeerd (‘Sie riep so luit: “cracht en ghewelt!”), heeft Hooft nog letterlijker overgenomen. Kort daarop echter breekt hij zijn rei af, terwijl het middeleeuwse lied het relaas tot en met de dood van de beide heren voortzet. Dit heeft uiteraard te maken met de plaats en de functie van de rei in het stuk, aan het einde van het eerste bedrijf. Na de klacht van Machteld en het verschijnen van Twist, Bedrog en Geweld licht de rei ons in omtrent de voorgeschiedenis van het drama dat zich in de volgende bedrijven gaat afspelen. | |
[pagina 90]
| |
Deze ontleningsgeschiedenis heeft nog een vervolg, waarbij de receptie van de rei een rol gaat spelen. Zoals gezegd is ‘Wie sal in Prinssen dienst voortaen’ nooit als wijsaanduiding aangehaald voor enig ander lied. Moeten we daaruit concluderen dat deze rei, toch een der centrale stukken uit de Geeraerdt, helemaal geen sporen heeft achtergelaten in de latere literatuur?
In Revius' Over-Ysselsche Sangen en Dichten komt een lied voor op de melodie van Gerrit van Velsen. Er staan geen noten bij, maar wel een wijsaanduiding. De strofe is dezelfde als die bij Hoofts rei: viervoeters, gekruist rijm. Gewoon een contrafact, zou men denken, op het Lied van Gerrit van Velsen, dat in die tijd weer een zekere populariteit genoot. | |
Roode seeGa naar eind5.op de wijse: Van Gerrit van Velsen. 1.[regelnummer]
Doe God sijn volck wou helpen wt,
O Memphis, u metalen oven,
De vloet ontvloot benoort, besuyt,
Den afgront is aen twee gecloven.
2.[regelnummer]
Nu radet, goet rader, waer is dat lant
Het welck den hemel eens bedoude
Twee uyrkens voor dage, en naderhant
Noch son noch mane weer aenschoude?
De tweede strofe bij Revius is ritmisch niet gelijk aan de eerste: het eerste en derde vers bevatten amphibracchi, ‘triolen’ die goed passen in de driedelige maat van het Lied van Gerrit. Opvallend is het dat Revius verder in zijn lied consequent de oneven strofen geheel in jamben zet, maar triolen verwerkt in de even strofen. Terug naar Hooft. Ook zijn tweede strofe heeft triolen, en evenzo zijn vierde. Verderop gaat de regelmaat evenwel verloren. Dat Hooft en Revius onafhankelijk van elkaar tot een dergelijke afwisseling van strofes zouden zijn gekomen, mag wel uitgesloten heten. Daarvoor is deze formule te uitzonderlijk en bovendien geeft het originele lied er nauwelijks aanleiding toe. We trekken de volgende conclusie: Revius noemt weliswaar als wijsaanduiding het bekende Lied van Gerrit van Velsen, maar hij kopieert stilzwijgend de strofe van Hoofts rei, waarvan hij kennelijk wist dat deze op het Lied van Gerrit werd gezongen. Zijn ontlening bevestigt bovendien, dat we in dit lied de juiste bron voor de melodie hebben gevonden.
Een gelijksoortige ontlening vinden we bij de tweede rei. Graaf Floris is inmiddels gevangengenomen en Gerard van Velzen loopt over van wraakzucht. Eendracht, Trouw en Onnozelheid zien in dat er voor hen voorlopig in Holland wei- | |
[pagina 91]
| |
nig te doen is en besluiten het aardrijk te verlaten. Ze komen aan bij de hemelpoort, alwaar een Rei van Hemellieden hun toezingt: O Heilighe Drietal wellekom,
Die 't wereltlyck beswaeren,
Komt ontvaeren:
En hebt den wech ghekooren, om
Met ons volnoechde schaeren,
Te vergaeren.
Op opwaerts stycht, al hoogher, tot
In dit verheven blinckend slot
Vervult door alle leeden,
Met weeld' en wel te vreeden,
Vrolijckheden.
Deze rei is wél aangehaald als wijsaanduiding: in Apollo of Gesangh der Musen (1615) komt een lied voor van P. van Zon, waarvan de eerste strofe luidt:Ga naar eind6. Op de stem: O heyl'ghe Drijtal wellecom. T'ghetopte volck, (als gantsch ghemeen)
Weeck ganghers lancx der strate:
Van Cypres Vrou, en 't Wichtjen cleen
Valt deur-gaens hunne prate,
Gheen spieghel hun, Eurotas vliet:
D'verbeeld'Jupijn: in kennis niet,
'T schijnt Perseus kracht, hun steygert staedts te bate.
Lied en rei zouden op een en dezelfde melodie zijn gezongen, maar vertonen wel degelijk verschil in strofebouw: Hoofts korte 3e en 6e vers ontbreken bij Van Zon, die bovendien het laatste en het voorlaatste vers heeft samengetrokken. De oplossing brengen wederom Revius' Over-Ysselsche Sangen, die een lied bevatten met exact dezelfde strofe als Hoofts rei:Ga naar eind7. | |
Besnijdinge.Op: Den lustelijcken mey &c. Wanneer de son het vroege licht
Comt wt de blaeuwe baren
Openbaren
Indien de nevels ros en dicht
Die tsamen opwaerts varen
Hem ontclaren
So wacht u op den avont laet
Die t'seewaert of te velde gaet
Eer t'onweer comt aenswaeyen,
| |
[pagina 92]
| |
T'wil regenen, t'wil draeyen
Ende waeyen.
‘De lustelijke mei’ is een bekende melodie, die al voorkomt in het Antwerps Liedboek (1544), maar ook in Hoofts tijd nog volop gezongen werd. Kenmerkend is het lange melisme aan het einde van de eerste twee muzikale zinnen:Ga naar eind8. Antw. LB: Den lus- te lij- cken mey is nu in- don tijt
Hooft: O Hey- li- ghe Drie- tal wel- le- kom,
Van Zon: T' ghe- top- te volck, (als gantsch ghe- meen)
Revius: Wan- neer de son het vroe- ge licht
Antw. LB: Met si- nen groe- nen bla- den.
Hoof: Die 't we- relt- lyck be- swae- ren, Komt ont- vae- ren:
Van zon: Weeck- gan- ghers lancx der stra- te:
Revius: Comt wt de blaeu- we ba0 ren, o- pen- ba- ren
Dit melisme (‘blááá-den’) heeft Hooft benut om nog een kort vers met hetzelfde rijm in te lassen (‘beswaren, komt ontvaeren’). Van Zon noemt weliswaar Hoofts rei als wijsaanduiding, maar dichtte in feite op het melisme-schema van ‘De lustelijke mei’. Revius tenslotte ging vermoedelijk omgekeerd te werk: hij noemt ‘De lustelijke mei’ als melodie, maar kopieerde het schema van Hoofts rei. Hetzelfde procédé derhalve als bij zijn contrafact op het Lied van Gerrit van Velsen alias de eerste rei van Amstellandse Jofferen. Revius contrafacteerde ook reien uit de Granida en noemt deze wel bij hun naam: Vluchtige nymph, Het vierich stralen vande son. Mogelijk speelde hierbij de grotere bekendheid van deze reien een rol. Voor wie twijfelt aan de uitkomsten van dit gegoochel met schema's en wijsaanduidingen volgt hier tenslotte het bewijs, een contrafact uit Steendams Distelvink met als stem: ‘O! Heylige drie-tal wel-kom’:Ga naar eind9. Steendam: Ont- sluyt u sla- pe- rig ge- sicht
Hooft: O Hey- lighe Drie- tal wel- le- kom.
O mensch an- schoud u Hey- land, op dit Ey- land
Die 't we- relt- lyck be- swae- ren, Komt ont- vae- ren:
| |
[pagina 93]
| |
Het eeu- wig woord, 't on- eyn- dig licht,
En hebt den wech ghe- koo- ren, om
dat ons (in 't dor- re Wey- land) nu de Mey plant
met ons vol- noech- de schae- ren, Te ver- gae- ren.
Dien groo- ten God en 's men- schen Soon
Op op- waerts stycht, al hoo- gher, tot
Draagd (sma- de- lyk) een door- ne Kroon:
In dit ver- he- ven blin- ckend slot,
Ge- las- terd en ge- schon- den
Ver- vult door al- le lee- den,
Ge- kne- veld en ge- bon- den, om ons' Son- den.
Met weeld' en wel te vree- den, Vro- lijck- he- den.
Deze melodie begint afwijkend, maar in de tweede versregel breekt ‘De lustelijke mei’ onmiskenbaar door. Steendam heeft Hoofts strofe letterlijk overgenomen, hetgeen een niet onwelkome aanwijzing geeft voor een zinvolle tekstplaatsing onder het ingevulde melisme.
Wanneer de Rei van Hemellieden het heilige drietal wellekom heeft geheten, geeft Eendracht ten antwoord: Ghelucksaelighe reyen,
Die 's Hemels vloer beswiert met suyvre voeten,
Daer ongeneucht met schreyen
Haer selven wars, aen niemant kan ghemoeten:
Noch wrevelheydt,
Met prickend' leydt,
De vensters darf ghenaecken;
Noch nestelt 't saeghen,
Nocht sorghe met haer knaeghen,
Aende daecken.
Dit lied heeft een bijzonder schema, dat ons onmiddellijk doet denken aan de beroemde melodie Sei tanto gratiosa, het madrigaal van Ferretti dat zich een vaste plaats veroverde in het Nederlandse ‘volkslied’ van de zeventiende eeuwGa naar eind10.. De melodie lijkt voor Hooft iets ‘hemels’ te hebben gehad: hij heeft drie liederen geschreven op deze melodie, die alle drie tot de zon zijn gericht dan wel tot een geliefde die met de zon wordt vergeleken. Het zijn: | |
[pagina 94]
| |
Voochdesse der gemoeden
Die sonder Circes crachtige venijnen,
En sonder gulden roeden,
Slaet met u oochs vermogen sonneschijnen, [enz.]
uit 1608 voor Anna Roemers Visscher, en: O staedich eeuwich claeghen!
Als aen den Hemel boven 't Aerdtsche rijcke
Hangt in sijn gulden waeghen
De schoonste Son, mijn Leven, uws gelijcke; [enz.]
voor DIA uit juni 1609, en een half jaar later: Sichbaere Godt, te praelen
In wiens aenschijn Natuir haer siele sette
Vol eindelose straelen
Van vrolijck licht en levendmaeckende' hette, [enz.]
Terug naar de Rei van Hemellieden, die Hooft dus dichtte op Sei tanto gratiosa. In de toneelliteratuur komt welgeteld nog één Rei van Hemellieden voor, namelijk in Costers Isabella uit 1618,Ga naar eind11. zo'n vijf jaar na de Geeraerdt ontstaan. De metrische vorm suggereert als melodie... Sei tanto gratiosa. Is dit toeval of heeft Coster de melodie voor zíjn Rei van Hemellieden ontleend aan die van Hooft? Ik vermoed dat dit laatste inderdaad het geval is, en wel op grond van het argument dat Coster het luttele verzen verder wéér doet. Daar zet z'n Rei van Hemellieden een nieuw lied in, met een ander schema, dus op een nieuwe melodie, vermoedelijk die van Ik lij int hart pijn ongewoon. Dit schema gebruikte Coster enkele jaren eerder in zijn Spel vande Rijcke-man (1615). Het betreft hier een Rei van Engelen. Blijkbaar heeft Coster voor zijn engelenkoren in de Isabella melodieën gekozen van eerdere reien van engelen.
Een conclusie die we uit al deze webben van verbindingslijnen kunnen trekken, is dat een metrisch schema geen willekeurig of abstract gegeven hoeft te zijn, maar dat het ons allerlei associaties kan verraden die voor de dichter bij zijn keuze van de melodie een rol hebben gespeeld. De kennis van de melodie van een liedtekst, ook al is zij - zoals in de genoemde toneelstukken - slechts latent aanwezig, kan ons op het spoor brengen van relaties tussen gedichten die ook voor een literaire interpretatie van belang kunnen zijn. Wat betreft de overige reien van de Geeraerdt, voor sommige heb ik een melodie kunnen vinden, voor andere niet, nóg niet. Van de gevonden melodieën komen er enkele ook in Hoofts lyriek voor, een aanwijzing dat het inderdaad de door de dichter bedoelde wijzen zijn. Als voorbeeld tenslotte de laatste gezongen rei uit het stuk: O deuchdgeurighe roos, aensienelijckste spruyt. De Amstellandse Jofferen zingen deze rei nadat de diepbedroefde Machteld haar laatste woorden heeft | |
[pagina 95]
| |
uitgesproken. De melodie, Fortuin helaas bedroefd, zal voor Hooft geen toevallige keuze zijn geweest.Ga naar eind12. O deuchd-geu- ri- ghe roos ,aen sie- no- lijck- ste spruyt
Die 't ee- del Woer- der huys oyt heeft ghe- ghe- ven uyt:
Wat heb- dy in uw may ghe- trof- fen straf- fen weêr?
Wat valt 'er on- ghe- naed des He- mels op u neêr!
Ik hoop in het bovenstaande bij de lezer enige belangstelling te hebben gewekt voor de melodieën die aan zo veel toneelgedichten ten grondslag liggen, en hem er bovendien van te hebben overtuigd dat het onderzoek naar deze melodieën niet alleen de muziekwetenschap raakt, maar ook voor de literatuurhistoricus interessant materiaal kan opleveren. Tenslotte - maar niet in de laatste plaats - heeft het een artistieke resultante: een lied zonder melodie is immers maar een half lied. Wat maakte het Windeken zo beroemd? Hoofts tekst? De melodie? Of was de combinatie uitzonderlijk gelukkig? Dit aspect mag nooit uit het oog worden verloren bij de studie van de receptie van liederen en van toneelstukken waarin liederen voorkomen, maar nog minder bij de receptie zelf. De melodie verdubbelt het genot dat een liedtekst kan verschaffen! Het Nederlandse renaissancetoneel is een produkt tot lering en vermaak, zo is betoogd, en reien vertegenwoordigen bij uitstek momenten van lering. Het publiek zal echter minder voor deze bespiegelingen zijn gekomen dan voor de boertige tussenspelen, griezelscènes en wat dies meer zij. Men wenste vermaak. Wellicht kon muziek bij de reien hun leed enigszins verzachten. | |
NaschriftIn het bovenstaande is het technisch aspect van het zoeken naar melodieën en strofevormen nauwelijks ter sprake gekomen. Het instrument waarmee gelijke en verwante strofevormen zijn opgespoord, heet ‘Voetenbank’. Dit is een database waarin de versvoeten en andere relevante gegevens van liederen worden opgeslagen. ‘Worden’, want het aanleggen van deze voetenbank is nog maar net begonnen. Het speurwerk naar de reien van de Geeraerdt is verricht met een geïmproviseerd bestand; verder heb ik dankbaar gebruik mogen maken van bevriende voetenbankjes, met name die van de heren Strengholt en Rasch. Het is dan ook niet zonder reden dat de titel van deze voordracht begint met | |
[pagina 96]
| |
‘Op zoek...’. Niet alleen suggereert deze aanhef dat het zoeken nog niet is beëindigd en dat het zeer wel mogelijk is dat binnen afzienbare tijd meer melodieën aan het licht komen, tevens verklaart het mijn presentatie, die er niet op is gericht de resultaten van het onderzoek zo doelmatig mogelijk over te dragen, maar iets wil laten proeven van het speurwerk zelf. | |
NotenDe tekst van deze voordracht is mede gebaseerd op een artikel dat ik in 1984 heb gepubliceerd in het Tijdschrift van de Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis.Ga naar eind13. Naast de mij toen bekende melodieën voor de reien bevat dit een aantal methodologische overwegingen betreffende het vergelijken en coderen van strofevormen, die in dit kader onbesproken moesten blijven. | |
[pagina 97]
| |
DiscussieVolgens L. Strengholt is het mogelijk dat Revius in dezelfde situatie verkeerde als wij nu, m.a.w. dat hij van de lyrische teksten uit Hoofts stukken de melodie niet kende, maar wel, op grond van zijn rijke muzikale ervaring, wist dat ze op een hem bekende melodie gezongen kónden worden. Spr. denkt dat het mogelijk is dat Hooft deze liederen van geen wijsaanduiding voorzag, omdat hij het uitstekend vond wanneer men er ook andere melodieën op zong. S.J. Lenselink vraagt naar het verband tussen melodie en tekst: is de tekst ontstaan op de melodie? zongen de dichters de melodie eerst en kwamen de woorden erna? Spr. meent dat dit inderdaad vaak het geval moet zijn geweest: dikwijls ziet men dat de dichter bepaalde rijmklanken van het lied dat in de wijsaanduiding wordt vermeld, overneemt. |
|