Zeeuwsch liedeboek(1828)–Anoniem Zeeuwsch liedeboek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] De reiziger. Wijze: De drukke stad, het stille land. Hoe menig rijke heeft met pracht, Een reis door gansch euroop' volbragt, En kreeg van uur tot ure, Een ander zesspan tot relais, Sliep in zijn postkoets of zijn chais, Bij 't schoone der nature. Het eenig voorwerp van zijn lof, Zijn groote steden, prachtig hof, Landgoed'ren en paleizen; Voorts bleef van d' aanvang, tot aan 't end, Hem 't gansche landschap onbekend, En dat heet ook al reizen. Hij zag in al de groote steên, Slegts automaten om zich heen, En dames mild in gratie; Bij and'ren stond zijn geest niet stil, Dus zag hij geen, het minst verschil, Bij d' een of and're natie. Van bats-spectakels weet hij wel, Hij kent het kreps en farospel, Daar kon hij in brilleeren, Maar waagde al zijn munt en kruis, Kwam toen geruïneerd naar huis, Ook dat heet voyageren. Vorige Volgende