Zeeuwsch liedeboek(1828)–Anoniem Zeeuwsch liedeboek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] Aan Jeannette. Wijze: Wreed gescheide lievelingen. O Jaennette! ziet dit roosje, Dit gestorven roosje aan; 'k Zag het gist'ren weelig bloeijen, Onder duizend bloempjes staan. 'k Had noch naauw met starende oogen, Mij aan 't jeugdig schoon geboeid, Daar het op zijn stengel groeide, Met een zilv're daauw besproeid. Of een onmeêdogend windje, Ruischte door den bloemhof heen, Ruischte door de malsche bladen Van het roozen struikje heen. 't Roosje sidderd op zijn stengel, Sling'rend, bevend, heen en weer, Eindelijk knakt zijn teder steeltje, En het roosje tuimeld neer. [pagina 22] [p. 22] O! leer hier toch uit dit roosje, Hoe de schoonheid ras vergaat; Zie hoe zelfs op 't kleinste bloempje, Sterflijkheid geschreven staat. Heden staat uw schoonheid fleurig, Heden! maar wie weet hoe kort, 't Roosje dat noch gist'ren bloeide, Ligt nu bij zijn struik verdord. Roem dus nimmer, o jaennette! Op uw schoonheid, op uw jeugd, Zelfs het allerschoonste meisje, Is verachtlijk zonder deugd. Dat dan uwe jonge boezem, Steeds aan deugd zij toegewijd; Deze bloem kan vruchten dragen, In de blijde onsterflijkheid. O jaennette! zie dit roosje, Dit verdorde roosje aan; Zoo zal ook uw jeugd verflaauwen, Maar uw deugd zal nooit vergaan. Vorige Volgende