Zeeuwsch liedeboek(1828)–Anoniem Zeeuwsch liedeboek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] Het land en de stad. Wijze: On doit soixante mille francs. De drukke Stad, het stille Land, Toont groot verschil in levensstand Den een lijkt niet naar d' ander, (bis) De landman en de stedeling, Doorlopen elk hun eigen kring, Schoon buren van elkander. (bis) De landman is wat onbeschaafd, De steêling meer met kunst begaafd, Zij doen dit sprekend blijken, (bis) Doch beide zijn zij even koen, Als 't hen om schijven is te doen, Zoo ziet men hen gelijken. (bis) De steêman op 't kantoor addeerd, Multipliceert en divideerd, Wilt geen octaaf ontberen. (bis) De boer, schoon hij de pen vermijdt, Weet ook door 't witte stukje krijt, Zijn geld te doen vermeenen. (bis) [pagina 9] [p. 9] De steêling schoon 't fortuin hem tart, Speelt omber, faro en billard, Waagt guldens ja, ducaten, (bis) De landman, zelfs niet wel bij kas, Speelt lanterlui en gravejas, En waagt zijn laaste platen. (bis) De dame die de stad bewoond, Is grootsch als zij haar pronk vertoond, Praalt met gebloemt en veêren, (bis) Het boeren meisje vind zich mooi, Door kanten kap met gouden tooi, En rijken zondagsch kleeren. (bis) Men toont zich in de stad beleefd, Waaneer men feest of maaltijd geeft, Boert steek'lig met elkander, (bis) Op 't land wanneer men vreugde viert, Snapt ieder vrij; en raast en tiert, Ja d' een rolt over d' ander. (bis) Dus die opmerkzaam kijken wil, Vind tusschen stad en land verschil, Maar in uitwendigheden, (bis) Want mikt men alles tegen één, Het menschdom is in 't algemeen, Gelijk van aard en zeden. (bis) Vorige Volgende