| |
| |
| |
Ferdinand en Ulisia.
De liefde is wonder in haar werken,
Bijzonder onder het vrouwengeslacht.
Een stuk is waardig te bemerken,
En wordt daarom aan 't licht gebracht;
Een jong soldaat, schoon van gestalte, (bis.)
Stond bij den generaal zoo menig nacht
De generaal tot zijn behagen,
Had maar één dochter, een eenig kind,
Die den soldaat kwam liefde toedragen,
En sprak tot Ferdinand, haar vrind:
Gij staat alleen in mijn behagen,
Gij zijt alleen die aan mijn jeugdig hart
Zoetlief! waar dwalen uwe zinnen,
Zal ooit de generaal uw papa,
| |
| |
Gedoogen, dat wij elkander beminnen,
Of dat ik trouw met u Ulisia?
Zij sprak: laat ons te samen vluchten,
'k Heb geld en goed, volgt uw Ulisia,
Hij deserteert, maar werd gevangen
Buiten de stad, een weinig van de poort,
Men zag hem in de boeien prangen,
Wat droefheid als Ulisia dat hoort.
Zij ging aan haren vader vragen,
Zonder dat hij haar liefde merken kon,
Hij sprak: mijn kind vraagt geen genade,
Hij sterft met recht en schuldig den dood,
Hij is verwezen door de krijgsraden,
Om te sterven door kruid en lood.
Zij ging bedroefd op haar slaapkamer,
En riep: o God, ruk mij van de wereld af
Zij heeft een kort besluit genomen,
En 's avonds met een beurs met geld
Is zij bij den cipier gekomen,
En heeft het hem ter hand gesteld,
Om eens bij dien soldaat te komen,
Een weinig tijds, zij hadden op het woord,
Maar nauw'lijks was de cipier vertrokken,
| |
| |
Of zij deden elkanders kleederen aan,
Ulisia in plaats van rokken,
Deed Ferdinandus kleederen aan,
Als de cipier kwam te ontsluiten,
In plaats van Ulisia liep de soldaat
Ferdinand kwam een schuilplaats te erven,
Die Ulisia hem had besteld,
De dag en 't uur kwam om te sterven,
Men bracht haar als soldaat te veld,
Zij knielde voor haar doodkist neder,
Maar als de tamboer haren doodslag sloeg,
Pardon, mijnheeren al te gader,
Ik ben een dochter, een jonge maagd,
Ulisia die aan haren vader
Pardon voor haren minnaar vraagt,
Zij heeft haar boezem bloot getrokken,
En sprak: laat Ferdinandus los en vrij!
De generaal die riep al bevend:
Sta op mijn kind, ik zie uw liefde rein,
Gij zult met Ferdinandus leven,
Ik zal hem maken eerste kapitein.
Toen heeft hij Ferdinand doen komen,
Bedankte hem, zij trouwden kort daarna
|
|