Ysengrimus
(1997)–Anoniem Ysengrimus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
De geschiedenis met de hamToen Isengrim op een ochtend uit het bos kwam om voor zijn hongerige kinderen en zichzelf voedsel te zoeken, zag hij Reinaert de vos, die met dezelfde bedoeling op pad was gegaan, van opzij komen aanrennen. Omdat Reinaert de wolf niet had gezien vóór de wolf hem zag en de vijand te dichtbij was, was zijn kans om te vluchten verkeken. Nu vluchten zinloos was nam hij in allerijl levensgevaarlijke risico's en omdat hij nergens méér op vertrouwde dan op het veinzen van vertrouwelijkheid, zei hij alsof hij hem spontaan begroette: ‘Moge mijn oom de prooi krijgen die hij begeert!’ Reinaert noemde hem schijnheilig oomGa naar eindnoot+ zodat Isengrim hem zou vertrouwen zoals men een familielid vertrouwt. ‘Die prooi heb ik gekregen!’ zei Isengrim. ‘Wees blij dat je me dat hebt toegewenst. Het juiste moment heeft jou je gebed ingegeven! Je hebt me toegewenst dat ik de prooi die ik begeerde mocht krijgen en die heb ik gekregen! Ik eis jou op als mijn prooi, jij wordt me aangeboden! God doet niet altijd moeilijk wanneer iemand een redelijk verzoek doet. Omdat Hij inzag dat je een redelijk verzoek deed, willigde Hij het meteen in. Een welkomer gast dan jij had ik niet tegen kunnen komen! De ongeluksvogelGa naar eindnoot+ heeft mij niet als eerste gezien vandaag! Waar kom je vandaan, dwaze duivel? Ik neem niet de moeite om je te vragen waar je heen gaat, want ik verbied je nog verder te gaan! Het enige stuk weg dat jou nog rest is het stuk hierheen, mijn buik in! Ik zie hier een dubbel voordeel voor ons oprijzen: dit eten (een geneesmiddel waar meester Obizo mij niets over geleerd heeft, maar dat op mijn tanden staat geschreven en daar te lezen is) zal mijn maag namelijk goeddoen en wanneer de muze van | |
[pagina 8]
| |
mijn maag jou volledig heeft opgenomen, hoef je niet meer tegen een lange of korte reis op te zien. Ik heb met je te doen omdat je je zo vaak afpeigert door te voet op stap te gaan. Daarom maak ik een ridder van je, maar wees niet bang voor zware wapens. Er wordt een ruiter van je gemaakt zonder dat je met een vracht wapens wordt opgezadeld; de last zal geheel op mijn schouders rusten. Om te voorkomen dat je valt, zul je net zo rijden als de profeet:Ga naar eindnoot+ je zadel zal niet op mijn rug, maar binnenin mij zitten. Het is mij niet te min om paard te worden. Ik zou willen dat ik dat eerder was geweest en dat ik mijn verwant veel eerder ten dienste had gestaan! Nu ben ik dankbaar dat ik slaag en smaad geduldig heb verdragen!Ga naar eindnoot+ Jouw wonden zullen de dreigementen die ik heb ingeslikt vergoeden! Wie zijn woede lucht door te dreigen is een dwaas. Wie zijn vijand bang maakt, waarschuwt hem bij voorbaat. Wie zich veilig waant, gaat zijn ondergang tegemoet, terwijl voorzichtigheid de angsthaas redt. Wie zijn haat verbergt, zal zich eerder kunnen wreken. Fortuna heeft jou (lang heb ik naar je uitgezien!) spontaan aan mij overgeleverd. Moge het allen die ik haat zo vergaan! Je weet wie ik ben. Ik ben inderdaad die gastvriend van jou die voor jouw huis Slavische drankGa naar eindnoot+ kreeg aangereikt. O, Reinaert, je bent die nacht als een Brabander tekeergegaan! Maar hier, tenzij Satan je verslindt, zul je even gedwee als een Engelsman zijn! Waarom zou ik de schande die je mij, mijn kinderen en mijn vrouw hebt aangedaanGa naar eindnoot+ weer oprakelen? Dat is toch algemeen bekend? Nu is je bedje gespreid in mijn maag! Kom binnen!’ (Hij sperde zijn muil open.) ‘Naar binnen, kameraad! Ook al ben je slecht gezelschap voor mij, ik wil dat voor jou niet zijn. Jij bent slecht, zoals je zijn moet. Wees maar slecht, ik wil je niet achternagaan. Ik stel mijn herberg voor je open, hoewel je het verdient om weggejaagd te worden. Kom vrolijk binnen; ik sper mij blij voor je open!’ Toen hij was uitgesproken, kwam hij met zijn tanden dichterbij om zijn vijand te kietelen en trok aan weerskanten van zijn | |
[pagina 9]
| |
lijf zachtjes aan de buitenste haren. Reinaert verdroeg het, hoe onaangenaam het ook was, en bleef geduldig staan, al was hij liever ergens anders geweest. Zo speelt een lenige kat met de muis die ze gevangen heeft: heeft ze die te pakken, dan legt ze ze neer; heeft ze haar neergelegd, dan pakt ze haar weer. De gevangene houdt zich stil en ontsnapt niet wanneer ze wordt losgelaten omdat ze net zo bang is om te vluchten als het haar verdriet doet daar te blijven. Als de winnaar zijn ogen tenslotte zelfverzekerd afwendt, vergeet de ander haar trouw en herinnert zich dat ze moet vluchten. De bedrieger wordt bedrogen en de muis, die niet klaagt dat niemand haar in de gaten houdt, glipt zonder een woord van afscheid een hol binnen. Eenmaal ontsnapt en vrij, zou ze zich zelfs voor al het gele goud van de koning van Arabië niet opnieuw laten omhelzen. Ach, naïef en tot ongeluk gedoemd is hij die de weg en de vijand niet met voeten treedt! De gebeurtenissen die dan volgen hebben een twijfelachtige afloop. Vol vertrouwen dat hij rustig zijn spel kon spelen liep de onvoorzichtige oude om zijn doortrapte vijand heen. Hij wilde hem liever met angst dan met geweld wurgen en dacht dat in het nauw gedreven sluwheid nergens toe in staat is. Hij sloeg zijn tanden vier keer op elkaar en toen ze dichtklapten klonk dat zoals een metalen plaat die op een aambeeld wordt platgeslagen. ‘Wees niet bang!’ zei hij. ‘De houwelen die je in mijn mond ziet zijn door gebruik en ouderdom afgestompt en hakken niets meer. Wat aarzel je nou? Misschien blijven de deuren niet altijd openstaan! Nu zie je dat ze open zijn. Kom, nu je uitgenodigd wordt! Treed binnen, probeer het! Wat sta je daar nou, dwaas? Wat houdt je tegen? Wanneer een deur openstaat, moet je snel naar binnen gaan! Spring hier dus gretig naar binnen, zodat je niet gaat klagen dat je zo laat bent binnengekomen wanneer je met smaak van deze vreugden hebt geproefd. Als je verstandig bent zul je verhinderen dat datgene gebeurt waarvoor ik bang | |
[pagina 10]
| |
ben, namelijk dat een ander de schatten opeist die jou worden aangeboden.’ Reinaert durfde niet in de gastvrije mond te springen, want haastige spoed is zelden goed. En hoewel hij alsmaar werd opgeroepen naar binnen te gaan, zou hij liever vierentwintig nachten in de buitenlucht bivakkeren. Omdat hij zich namelijk herinnerde dat de tanden van de wolf ooit zeer bedreven waren in het bijten, geloofde hij niet dat ze al voldoende waren afgestompt. Als ze niet konden bijten, zo dacht hij, dan konden ze hem op z'n minst verpletteren. Daarom sprak hij, niet ontroerd door Isengrims beminnelijke gastvrijheid: ‘Nodig mij allereerst wat minder opdringerig uit, dwaze oom! Niemand moet zijn eigen bezit verspillen. Ik begrijp wat je wilt. Waarom scheur je mijn mantel? Hou even op en laat mij in drie woorden iets zeggen!’ Na Reinaerts eerste woorden onderbrak de oude hem boos: ‘Het is onbehoorlijk om lang voor een deur te staan kletsen! Ga mijn gasthuis binnen! Weet dat als je niet meteen naar binnen gaat, je straks te laat wenst dat je naar binnen was gegaan! Kom onmiddellijk! Als vriend voorspel ik je: misschien vraag je er ooit nog eens om, maar dan gaat de viermaal gesloten deur niet meer voor je open! Wees toch wat aardiger en ga eerst naar binnen; spreek dan je drie of zes of veertig woorden maar! Til er niet te zwaar aan dat je een beetje geplet wordt; voor onze dierbaren hebben we immers veel over! Ik ben je oom, geef mij waar ik recht op heb! Je weet toch nog wel dat ik je bekers gelaten heb leeggedronken? Aan jou nu de beurt om naar de wet van mijn voorbeèld te handelen!’ Na deze woorden stortte de oude zich niet meteen op zijn vijand, maar plukte wat aan hem met onschuldige beten en liep juichend om hem heen. Hij deed dus moeite om te weten te komen wat hij beter niet had kunnen weten en leerde tenslotte een les waarvan het leren hem berouw bracht: mag iemand die in het nauw gedreven is een list bedenken om zich te redden? Of mag | |
[pagina 11]
| |
hij zich, overgeleverd aan de dood, alleen maar door de dood laten overweldigen? Mag het een gek ter harte gaan om in leven te blijven of enige hoop te behouden die hem overhaalt niet onmiddellijk te willen sterven? Reinaert nam opnieuw het woord en riep: ‘Ach, oom, ik ben geen Scyth, geen Saks of Sueef!Ga naar eindnoot+ Kijk! Het is Reinaert! Herken je trouwe neef!’ De ander antwoordde: ‘En jij, herken je goede oom! Hier is Isengrim! Weiger je zijn gasthuis op verzoek binnen te gaan, ga dan onder dwang naar binnen!’ Hoewel er veel genegenheid in zijn woorden school, was de vos er niet mee ingenomen. Daarom wees hij hem als volgt terecht: ‘Oom, af en toe zou je wel eens wat beschaafder mogen zijn! Wij zijn beiden afstammelingen van vermaarde adel, maar jij bent, door wat voor ongeluk weet ik niet, steeds meer tot een boerenpummelGa naar eindnoot+ gedegenereerd. Denk aan het bloed van je voorouders! Het morgenrood is nog niet verdwenen; je had me dus op ridderlijke wijze moeten uitnodigen. Je sleurt me naar binnen alsof nevel en nacht komen aanstormen! Als ik voor deze ene keer zou weigeren op jouw bevel je gastvrije huis binnen te gaan, volgt daar dan meteen een ander soort begroeting op? Je zult meer dankbaarheid oogsten voor je wens om een dienst te bewijzen dan je verschuldigd zou zijn voor een daadwerkelijk bewezen dienst. De belangrijkste reden voor mijn komst is dat ik de belevenissen van mijn oom wilde horen en hem van de mijne op de hoogte wilde stellen. Hoeveel eten heb je voor de wintertijd bemachtigd? Hoe staat het leven? Hoe gaat het met mevrouw? Hoe gaat het met mijn neefjes, waar wij zoveel van verwachten? Ik bid dat ze lang mogen leven!’ ‘Dus jij maakt je zorgen om ons?’ antwoordde de ander. ‘Ik zeg je dit: we hebben niet evenveel geluk als je ons toewenst en tot op heden ben jij het enige voedsel dat we hebben bemachtigd!’ Zijn gast zei daarop: ‘Was ik maar geschikt om jou tevreden te stellen! Het is een kwalijke zaak als je niets anders dan mijn | |
[pagina 12]
| |
armzalige persoontje te eten hebt!’ De oude antwoordde: ‘Mijn principes zijn niet zoals je denkt; ik regel mijn zaken anders. Wie het kleine niet eert is het grote niet weerd. Kleine beetjes dragen ertoe bij dat we genoeg hebben aan grote hoeveelheden. Grote hoeveelheden verslind ik, dankzij mijn geduldige handelwijze, volledig en van een klein beetje laat ik niets over. Wees dus blij! Zowel het kleine als het grote wordt door mij verslonden en niets van wat ik kan bemachtigen acht ik te min. Hoe schaarser voedsel is, hoe zorgvuldiger het moet worden opgelikt. Laat je geduldig opeten!’ ‘Zo zij het, oom,’ zei hij. ‘Ik heb geen hekel aan de binnenkant van je maag en ik ben ook niet bang om een adellijke keel tot voedsel te dienen. Ik wens nooit in een slechter gasthuis terecht te komen, maar op grond van mijn afkomst maak ik geen aanspraak op deze eer. Ik verdien het eerder om als een dief aan een boom te worden opgehangen en daar te verdrogen dan jouw maaltijd te worden. Als het lot dus zo'n graf voor me heeft voorbeschikt, verheug ik me over mijn eer, maar beklaag jouw schande. Ik ben klein en heb geen kracht, jij bent sterk en groot, dus hoeveel roem zal mijn dood jou opleveren? Zoals een zwakkeling zich niet hoeft te schamen wanneer hij door een machtige vijand wordt neergeslagen, zo behaalt een machtige vijand geen eer wanneer hij een arme drommel neerslaat. Ach, hoeveel schade zal mijn dood jou berokkenen! Wie zal jou raad kunnen geven zoals ik dat altijd heb gedaan? Mijn dood brengt jou dus schade en schande, maar als ik blijf leven zal ik je nog vaak met mijn adviezen van dienst zijn. Een schat aan ervaring weegt op tegen mijn geringe grootte. Mijn listen heffen het bezwaar van mijn zwakheid op. Ik kan je van dienst zijn... ja nu al!’ Toen hij zei ‘Ik kan je van dienst zijn’ en daar iets aan toe wilde voegen om de woede van de oude tot bedaren te brengen, bood het moment hem zijn kans, want vlakbij hen liep een boer met een ham. De juichende gast ging voort: ‘Ja, nu al! Kijk, de | |
[pagina 13]
| |
ham die je daar voor je ziet is mals en vet en groot, en ik ben taai en klein en mager! Een van beide kan je krijgen. Als je ze allebei wilt, krijg je er geen een. Zeg mij welk van beide je het liefst hebt; die zal je krijgen! Maak snel kenbaar wat je liever te eten hebt, want het is etenstijd. De dag is al goeddeels voorbij!’ Met een glimlach trok de oude zijn tanden terug en sprak: ‘Krijg ik die ham? Op welke manier, duivel? En jij er dan zeker vandoor gaan, hè? Beloof maar, wat houdt je tegen? Zo laat ik me vandaag niet voor de gek houden! Je kunt me net zo goed Atrecht als een ham beloven! Geef hem aan jezelf, broeder. Mijn wensen drijven niet op verwachting. Een dwaas is doorgaans blij met rijke beloftes, maar ik geloof niet in beloven. Ik geloof in geven!’ Omdat Isengrims tanden hadden losgelaten, sprak de ander met meer vrijmoedigheid en wees zijn oom terecht: ‘Leer te nemen, ongelukkige! Het enige wat mij hindert is dat je nog niet geleerd hebt om te nemen. Als je wist hoe je moet nemen, zou die ham al voor je klaarliggen! Oom, welke bisschop, welke abt heeft ooit geweigerd te nemen? Nemen is de algemene wet, geven de uitzondering op de regel!’ Isengrim antwoordde: ‘Als jij kunt geven, weet ik hoe ik moet nemen! Nu word ik terechtgewezen, maar gisteren werd me het nemen geleerd. Nou, wat ga je doen? Hij daar gaat weg en heeft de ham nog steeds vast. Terwijl wij staan te praten loopt hij door. En misschien heeft hij ons wel gezien en klampt hij zich uit angst voor ons vast aan wat hij heeft en gaat sneller lopen.’ ‘Je vraagt wat ik ga doen?’ zei de ander. ‘Volg zonder op te vallen steeds het pad waarover die boer voor je uitloopt en let op wat ik doe! Ik voorspel dat de ham zal vallen. Wees zo stoutmoedig hem op te rapen zodra hij is neergelegd en blijf daar niet rondhangen. Voor het geval je je schaamt om te stelen of misschien terugdeinst voor de zonde van diefstal, kun je jezelf van beide vrijwaren. Pak wat is achtergelaten op als om het te bewaken, ontferm je erover omdat het geen drager heeft en draag het. | |
[pagina 14]
| |
Dan ben je onschuldig en behoorlijk veilig. Groten zijn vaak stompzinnig, kleintjes scherpzinnig. Nu zul je meemaken hoe voortreffelijk mijn verstand werkt! Maar ik wil afspreken dat we de winst delen. Ik heb het niet over de helft; God heeft immers het kleine voor de kleinen gemaakt en het grote voor de groten. Eén vierde deel is voor mij, de overige drie zijn voor jou.’ De ander zwoer dat hij gelijk wilde delen. ‘Dat wil ik niet, oom. De porties blijven zoals ik heb bepaald,’ antwoordde hij. ‘Waar wachten we nog op? Ik ga. Weet jij varkensvlees wel te waarderen?’ Boosheid veinzend maar inwendig juichend sprak de ander: ‘Wat, duivel, ben je gek? Laat mij maar hier, kletskous. Ik moet je zeker betalen voordat je weggaat? Of smeken soms? Je zou nog eerder een Griekse wilg of Deense nonGa naar eindnoot+ kunnen zijn! Jij wilt weg, of ik nu wil of niet, en ik laat je gaan. Ik verbied het je niet en beveel het je evenmin. Je verlangen om weg te gaan zal niet afnemen als ik het je zou verbieden noch toenemen als ik je daartoe bevel zou geven. Ik heb honger. Als je mij die ham niet geeft, verzoek ik je terug te keren.’ Dwars door het kreupelhout langs het pad vloog Reinaert er opgewonden vandoor, maakte door harder te rennen deze omweg weer goed en snelde de man voorbij. Ongezien kwam hij op het open terrein en liep voor de hamdrager uit, terwijl de wolf achter de rug van de boer op afstand volgde. Reinaert nam zijn toevlucht tot zijn geijkte streken. Met bevende poten lamlendig hinkend sleepte hij zich voort, wankelde en viel op zijn kop, staart en zij. De boer was er zeker van dat hij hem zou vangen en zette de achtervolging in. ‘Ik zal eens kijken wat mijn voeten waard zijn en of ze me willen dragen, aangezien hij daar door de zijne in de steek is gelaten. Waar je ook vandaan komt, je reis is bijna ten einde! Ook al wil je niet, ik vind dat je nu van mij bent! Hou vol, neef, tot ik je voeten heb bevrijd van de doorns die ik eruit zal trekken! Je kunt niet verdergaan, maar ik zal je opont- | |
[pagina 15]
| |
houd vergoeden door je te dragen!’ Na die woorden strekte hij zijn rechterhand uit (de linker beschermde zijn vracht), achtervolgde het slachtoffer van zijn spot en was met zijn gedachten meer bij de vraag aan welke dame hij de pels zou schenken dan bij de vraag hoe hij die pels te pakken zou krijgen. Het was alsof de man op het punt stond zijn prooi te grijpen en de vos leek een wisse prooi, zo snel achtervolgde de een en zo langzaam kwam de ander vooruit. Het veelbelovende vooruitzicht deed de krachten van de snelle dorper nog toenemen en hij achtervolgde de rennende vos met snellere stappen en dreef hem in het nauw. De ander op zijn beurt versnelde ook en hoe meer hij op de hielen werd gezeten door de naderende stappen van zijn achtervolger, hoe harder hij vluchtte. Wanneer de boer schreeuwde, kreunde hij; wanneer de boer halt hield, bleef hij staan. Wanneer hij hijgde, haalde de vos adem. Wanneer hij zich haastte, liep de vos hard. De achtervolger was niet sneller dan de vluchteling en de vluchteling was niet sneller dan de achtervolger; beiden renden even hard. De vos leek een makkelijke prooi, tenminste, als de boer hem iets sneller achterna zou zitten. De dorper begreep dat zijn last zijn wensen in de weg stond. Hij liet hem van zijn schouders glijden en strekte beide handen uit. Nu werd hij door zijn benen, handen en kreten tegelijk geholpen en was er niet op bedacht dat hij achter zijn rug bedrogen werd. Met zijn gebruikelijke listigheid hield Reinaert de jager voor de gek en de wolf greep de ham en dook het bos in. De sluwe Reinaert, die zigzaggend verder rende, maakte de boerenpummel woest en fopte hem. De ene keer beschreef hij met diverse zijsprongen en veelvormige bochten de loze kronkelingen van een opgerolde slang, de andere keer ging hij schuin opzij naar de ene of naar de andere kant. Hij liep niet recht voorof achteruit, trok geen rechte lijnen en kwam nooit uit op de plek waar je hem zou verwachten.Ga naar eindnoot+ Met de deskundigheid van een Daedalus zaaide de bedrieger verwarring. In een oogwenk | |
[pagina 16]
| |
veranderde hij zijn onvoorspelbare strapatsen en liep wat verder vooruit en dan weer een stukje terug. Nu eens liep hij hierheen, dan weer daarheen, dan weer liep hij verder en kwam terug, maakte korte bochten en draaide in het rond, terwijl de man niet meer wist waar de vos met al zijn streken en bedrieglijke koerswendingen heen rende. Stiekem gleed de vos tussen zijn gefopte benen door en sprong een hele tijd achter zijn rug rond, terwijl de boer dacht dat hij hem voor zich uit dreef. De rollen waren omgedraaid: degene die vluchtte achtervolgde nu en degene die achtervolgde was nu degene die vluchtte. Toen de boer om zich heen keek, zag hij pas dat de ander er niet meer was en verbaasd en verbijsterd vroeg hij zich een hele tijd af wanneer hij hem was kwijtgeraakt en waar de vermiste zich had kunnen verbergen. Hij stond op het punt een blik over zijn rechterschouder te werpen omdat hij wilde ontdekken waar ter wereld de vos zich schuilhield. Maar Reinaert, die bang was dat de boer het wolvenbedrog achter zijn rug zou opmerken als hij om zou kijken, dook weer op aan zijn linkerzijde, liep voor hem uit en door tweemaal te kreunen trok hij weer de aandacht van de ogen van de man die zocht waar hij zich schuilhield. De boer verbaasde zich er evenzeer over dat de verdwenen vos onverwachts weer was opgedoken als dat hij zich eerder verborgen had zonder dat hij dat in de gaten had. De een vluchtte, de ander achtervolgde. Vaak hield de boer het uiterste puntje van Reinaerts staart vast, maar dat ontglipte hem weer en liet hem met lege handen achter. Toen viel Reinaert neer alsof hij was uitgeput en wachtte liggend op zijn vanger, wiens rechterhand zijn staart stevig vastgreep. ‘Jij blijft bij mij, vriend!’ zei de man en trok met zijn linkerhand een mes waarmee hij de ongelukkige van zijn vacht wilde ontdoen. Ik weet niet of het de bijtende kou of het snijdende ijzer was, of allebei, waar de sluwe vos voor terugdeinsde, maar hij wilde dat niet laten gebeuren. Daarom sprong hij op de hand die zijn | |
[pagina 17]
| |
staart vasthield en glipte er schuin overheen. De hand bezweek onder het gewicht en verbaasd liet de boer Reinaerts staart los. De vos sprong over de schouders en het hoofd van de geschrokken man en kwam voor hem neer. Toen de verontwaardigde boer zag dat hij zijn vangst niet had kunnen vasthouden, doorstak hij bijna zijn eigen hart. Opnieuw tuimelde de vos voor zijn gezicht neer en viel achterover en de stem van de stakker klonk als die van een stervende. Behoedzaam sloop de boer naderbij om zich met zijn volle gewicht op hem te storten en zei: ‘Ontsnap als je kan!’ Hij boog zijn knieën, dook ineen, strekte zijn armen, begon zijn snoekduik en had bijna succes, maar de doortrapte vos ontsnapte met een zijsprong aan zijn aanvaller, en de naakte aarde ving de last van de neerstortende man op. Toen deze probeerde op te staan, stapte Reinaert op zijn hoofd en nek en beet in zijn oor, waarna hij snel wegsprong. Woedend en steunend veegde de woeste man het zand van zijn voorhoofd en ging opnieuw en nog feller in de aanval. De vos was eenvoudig te grijpen maar verraderlijk om vast te houden en hoewel hij nauwelijks vluchtte, ontkwam hij toch steeds. De hardlopers werden geen moment door een afstand van meer dan drie ellen gescheiden. Drie keer had de vanger de staart te pakken en drie keer ontglipte die hem. Drie keer had hij bijna geluk, drie keer had hij pech.Ga naar eindnoot+ Zo ontsnapt de lichte bries uit een graaiende kinderhand en zo bedrieglijk is de glibberige staart van een paling. De vos, die de ander dus voor de gek hield met zijn vertrouwde, bedrieglijke zijsprongen, liet zichzelf beven en wankelen, vallen en vastgrijpen. Zo misleidde hij de boer net zolang tot hij wist dat de wolf met de buit in het bos was verdwenen. Onmiddellijk daarna sprong hij weg over de ontoegankelijke kronkelpaden in het kreupelhout en verdween uit het zicht als een veer die door een zuidwesterstorm wordt meegevoerd. De verdwaasde boer werd meer in beslag genomen door verwondering over het spookbeeld van het onbekende ondier dan | |
[pagina 18]
| |
door weeklachten over zijn verlies. ‘Ga terug naar waar je vandaan bent gekomen, verdwijn in de hel! Je bent geen vos, maar viermaal de duivel in eigen persoon!’ De vos bleef stilstaan en schreeuwde de boer uit de verte een vriendelijke groet toe: ‘Makker, ik ga! Gegroet! Gelaten stelde ik mijn vertrek uit totdat jij zou weten (je twijfelde namelijk) aan welke dame je mijn pels wilde sturen. Besluiteloos aarzel je nog steeds, dus ik bewaar mijn vacht. Zodra je weet aan wie je haar gaat geven, zal ik je haar gaarne overhandigen. Zoals jouw huid mij ter beschikking zou staan als ik er een nodig zou hebben, zo is die van mij voor jou beschikbaar. Treur er niet om dat ik ga. Waar ter wereld ik me ook zal bevinden, mijn huid zal even snel verwijderd kunnen worden als toen je mijn staart vasthield.’ Toen de listige proviandmeester op het afgesproken ontmoetingspunt was aangekomen, liet hij zijn blik rondgaan en bleef een hele tijd zwijgend staan. Hij constateerde dat alleen een lusje van wilgenbast, waar de berookte balken het vastgebonden varken aan hadden gedragen, was overgebleven. De oude had samen met al het vlees zelfs de botten verslonden en kauwde, nog steeds niet verzadigd, op de wilgenteen. De vos nam als eerste het woord, maar bleef uit zijn buurt omdat hij vond dat de mond van zijn oom niet al te betrouwbaar was. ‘Oom, volgens mij is deze weide bijna helemaal geschoren en je knaagt maar door. Je lijkt nog niet verzadigd. Over de hele ham is vrede en rustGa naar eindnoot+ gekomen. Waarom heb je ook niet meteen het touwtje opgegeten? Kleine hapjes, waar een lege maag niets aan heeft, vullen in een bijna volle maag de lege plekken op. Morgen zal je opnieuw honger hebben (hier is niets te eten overgebleven!) en zal je ontbijt uit overvloediger spijzen bestaan. Eet de restjes ook nog op. Je hebt niets verslonden wat een ander toebehoort. Voor wie bewaar je ze bij wijze van schadeloosstelling?’ De oude antwoordde aldus: ‘Bij deze oude grijze haren! Zo | |
[pagina 19]
| |
gering is mijn zorg om mijn ziel nu ook weer niet! En waar had het door jou verwachte deel dan vandaan moeten komen? Bedrog onder vrienden heeft altijd iets misdadigs. Jij zou het ook niet hebben kunnen uitstaan als ik het restant had gehouden en jij niets van je deel zou hebben gezien. Kijk, het koordje is over, trouw bewaard; weliswaar een beetje afgekloven, maar niet al te erg toegetakeld. Ik kon er met moeite van afblijven toen ik de ham had opgegeten, maar, moet je weten, ze smaken niet hetzelfde. Ik beet met meer gemak en dieper in de ham en het vlees was voedzamer en malser. Pak aan, dit is jouw deel, en geef toe dat dit kameraadschappelijk is afgehandeld! Niemand anders dan jij krijgt met zoveel vanzelfsprekendheid zo'n groot stuk!’ ‘Oom,’ zei de proviandmeester, ‘dit is voor wie het toekomt. Ik vind dat iets erger is dan niets. Wat je voor mij bewaard hebt, bewaar je maar voor iemand die wil hangen. Geen enkel touw kan mijn goedkeuring wegdragen.’ Op harde toon voer de oude beledigd uit: ‘Ik dacht dat ik je vriendschap had verdiend! Nu heb ik ontdekt waar je met je listen op uit bent! Mijn deel is opgegeten, dit is van jou! Neem je deel! Ik wist van tevoren waar je op uit was: als ik het had toegelaten, had jij in je eentje van beide delen willen genieten! Jij zou je met je listen de hele vondst hebben toegeëigend, want kracht wordt door slimheid te grazen genomen zoals een muis door een muizenval. Door de ham voor je neus weg te snaaien ging ik dus voorzichtiger te werk dan je verwachtte. Men moet het ijzer smeden als het heet is! De ene gebeurtenis is het voorbeeld voor de andere: wat gebeuren moet, wordt aangegeven door wat gebeurd is en er is niets waardoor scherpzinnigheid niet toeneemt. Als je net zo welopgevoed was als men zegt en als je net zo wijs was als men gelooft dat je bent, zou alleen al respect voor omgangsvormen je niet toestaan op mijn daden af te geven, zelfs al zou het je aan naastenliefde ontbreken. Als jouw maag net zo'n grote overvloed nodig zou hebben als jij heel goed weet dat | |
[pagina 20]
| |
de mijne nodig heeft, zou ik er vrede mee kunnen hebben dat de afgekloven wilgenteen, met meer dan de helft van de bast eraan, voor jou zou zijn en de ham voor mij. Want verstandig als je bent, stemt het verlies van het afgekloven lusje, niet het opeten van de ham, je droevig. Als het lusje nog heel was, zou je er genoeg aan hebben. Je kent mijn eetlust en daarom is het schandalig dat je treurt. Jouw maag is beperkt van inhoud en ondiep, maar de mijne, die in een uitgestrekte holte hangt, is lang en groot van omvang. Als deze zaak voor de synodeGa naar eindnoot+ werd gebracht, zou jij dan geen aanleiding geven tot gelach en ik tot mededogen? Wanneer je namelijk bij de synode recht zou zoeken voor de geleden schade en bij het einde van je aanklacht aan zou komen, zou een welbespraakte advocaat onmiddellijk de juiste argumenten aanvoeren en mijn onschuld met het volgende betoog aantonen: ‘Hier staat Isengrim, onschuldig aan de misdaad waarvan hij wordt beschuldigd; het verloop van de gebeurtenissen wijst dat ondubbelzinnig uit. Hij had zich dit jaar aan het ernstige kloosterleven gewijd, terwijl Reinaert zijn leven onder leken doorbracht, en was monnik in het klooster tot hij verzocht werd weg te gaan omdat de abt zijn vraatzuchtige eetlust vreesde. Hij ging weg zoals hem verzocht was, maar hoewel hij op verzoek was weggegaan, was hij bang om de heilige voorschriften van de kerkvaders te overtreden. In het boek van de heilige regel staat immers geschreven: “Het is juist dat de man die meer nodig heeft meer neemt” en “Wanneer de klokken de broeders het teken hebben gegeven om te komen, laat het gezelschap dan snel aan tafel plaatsnemen.”Ga naar eindnoot+ Isengrim, die de heilige regel in acht neemt, wilde niet aan de geboden van de heilige orde tornen. Ondertussen komt hij Reinaert tegen en terwijl ze elkaar volgens gebruik begroeten, verschijnt er iets dat op een ham lijkt. Steels zegt de vos tegen de monnik: “Heer, als u deze ham met mij wilt delen, zal ik u haar listig bezorgen.” De monnik zegt: “Hij zal voor ons gezamenlijk zijn” zoals een kloosterling ver- | |
[pagina 21]
| |
plicht is “Het is van ons” te zeggen van alles wat hij heeft.Ga naar eindnoot+ Toen ze waren uitgesproken ging Reinaert weg. Tijdens zijn afwezigheid zond hij de achtergebleven monnik niets en ook bij terugkomst gaf hij hem niets. Toen de monnik naar de hemel keek, begreep hij dat de tijd was gekomen waarop het luiden van de klokken de broeders roept. Hij stuit op een ham die voor hem klaarligt, maar weet niet wie de gever is. Het voorgeschreven uur om de maaltijd te gebruiken is gekomen. Wie dat uur overslaat begaat een overtreding. Op deze kloosterling na zijn Reinaert en alle anderen afwezig. Gods gaven prijzend zet de monnik zich aan de maaltijd en laat niets over, want hij denkt aan wat de Heer heeft gezegd: “Wees niet bezorgd voor de dag van morgen.”Ga naar eindnoot+ Wanneer alles op is, komt deze knaap eindelijk opdagen en zodra hij het lusje ziet waar het berookte dak de vastgeknoopte ham aan had gedragen, roept hij: “Waar is mijn deel?” De monnik antwoordt op zijn geschreeuw: “Broeder, je eis is onbehoorlijk. Vraag als een broeder,Ga naar eindnoot+ dan zal ik je graag geven wat ik je verschuldigd ben. In onze orde is het gebruikelijk dat wie meer nodig heeft meer neemt. Ik had meer nodig, daarom heb ik meer genomen. Als een broeder de tafel zou verlaten met een minder dan halfvolle maag, zou de regel overtreden worden en zonder betekenis zijn. Wie de ham ook heeft gegeven, ik heb gedaan wat juist was. Dit is wat er over is; mijn orde gebiedt niet om meer te geven dan dit. Neem het resterende deel!” Voor de rechters van de synode toont de monnik aan dat dit alles zo en niet anders gebeurd is en in aanwezigheid van de bisschop van Reims of van Rome,Ga naar eindnoot+ gesteld dat de hoogste prelaat van een van beide zetels zou worden geraadpleegd, heeft hij geen angst. Rechters, velt een oordeel over deze zaak!’ Wat zou de synode jou toewijzen, dwaas, wanneer de advocaat zo gesproken heeft? Als jij nauwkeurig zou willen afwegen wat en hoeveel ik nodig heb en als je mij met de toewijding van een vriend trouw zou blijven, zou ik niet beschuldigd mogen worden, zelfs al had ik de bast tot op het merg afgekloven en al | |
[pagina 22]
| |
was de ham door twee schapen vergezeld. Ik zou eerder schuldig zijn als ik het kleinste kruimeltje had overgelaten! Hou nu op met klagen. Jij hebt het grootste deel, maar het ontbreekt je aan naastenliefde en je denkt niet goed na. De bast is nog steeds min of meer intact, het hout zit er nog aan en het merg is niet beschadigd door mijn geknaag. Volgens mij is de ham naar behoren verdeeld. Voor mijn eigen broer zou ik het niet beter hebben gedaan! Kom naderbij, ongelukkige, meet het touwtje en kijk zelf hoe goed ik het met je voorheb! En als je toegeeft dat het niet anders is dan ik zeg, adviseer ik je om dat wat je kunt krijgen niet te versmaden! Kauw aan de buitenzijde op de bast en zuig het zachte merg eruit. Het moeilijk eetbare stuk biedt nog meer voordeel: wanneer het geluk jou buit schenkt, kun je je last makkelijker dragen door hem ermee vast te binden.’ Reinaert, bang dat hij zijn oom kwaad zou maken als hij nog meer zou zeggen, sprak met gespeelde vriendelijkheid: ‘Oom, met juiste argumenten heb je aangetoond dat je, volgens de huidige maatstaven van gerechtigheid, onschuldig bent. Wie meer macht heeft, doet meer kwaad en de arme is altijd de dupe. De rijke weet dat God aan zijn kant staat, maar de arme is bij God onbekend. De arme betaalt wat een vrijgevig man wil verspillen en een vrek wil oppotten. Wat de rijke heeft en wat de arme heeft, het is beide van de rijke. Het weinige dat de armen bezitten, is hen door de rijken geschonken. Je hebt dus niets van mijn rechtmatig deel weggenomen. Zowel mijn als jouw bezit is van jou wanneer je het nodig hebt. Als je minder had gegeten, zou je maag nog slapper zijn geweest. Om jezelf van kleding en voedsel te voorzien is vandaag de dag alles geoorloofd. Jij hebt niemand nodig om je te vergeven; kracht staat immers boven de wet. De rijke vergeeft zichzelf al zijn daden, maar de arme krijgt de schuld, of hij nou schuldig of onschuldig is. Vergiffenis is te koop; om het te verdienen hoeft men alleen maar te betalen. Een arm maar rechtvaardig man is rechteloos, terwijl de schul- | |
[pagina 23]
| |
dige rijke niet wordt aangeklaagd; hij vergeeft zichzelf in ruil voor Gods goedheid. Dus als de rijke in het hiernamaals ooit iemand nodig heeft om hem te vergeven, zal God hem zijn goedheid dan niet terugbetalen? Daarom klaag ik dus niet. Laat ons vrienden zijn zoals voorheen!’ Triomfantelijk sprak de oude toen op vriendelijke toon: ‘Nu ben je verstandig! Aanvaard je loon in dankbaarheid! Je weet best dat ik altijd zo met mijn vrienden deel. Als jouw deel kleiner is uitgevallen dan je zou willen, wel, mijn deel was ook niet zo groot als ik had gewenst! Heb geduld nu! Als er weer een voordeeltje te behalen valt, zal ik je terugbetalen. Niet omdat ik je dat verschuldigd zou zijn, maar omdat ik gul ben.’ Omdat Reinaert zijn verdriet niet met de juiste woorden kon uiten, stak deze belediging hem nog heviger. Woede die men met dreigementen lucht, doet het hart minder pijn. Geuite woede verdwijnt, verborgen woede blijft. Maar omdat een wijs man over het algemeen voorrang geeft aan daden boven woorden, wilde hij hem niet voor de daartoe geschikte dag een grote mond geven. Hij matigde zich geen ‘ik zal... doen’ aan om zijn kans op ‘ik heb... gedaan’ te zeggen, niet te verliezen. Door uitstel behoudt men hoop, maar zij vervliegt zodra men er een voorschot op neemt. |
|