Yoosoof de slavenhandelaar
(1926)–Anoniem Yoosoof de slavenhandelaar– Auteursrecht onbekend
[pagina 249]
| |
Hoofdstuk XXIII.Verhaalt plotselinge gebeurtenissen en onverwachte ontmoetingen.Na verloop van tijd kwamen onze helden, Harold Seadrift, en zijn trouwe bondgenoot, Disco Lillihammer, na tallooze avonturen, die wij tot ons leedwezen stilzwijgend moeten voorbijgaan, aan de kust terug en ten slotte in de stad van gouverneur Letotti. Daar zij Engelsche reizigers waren, werden zij door den gouverneur als gasten ontvangen en werd Harold aan senorina Maraquita voorgesteld. Toen zij op een goeden dag over de markt kwamen, zagen zij om een vlaggestok in het midden van het plein een groote menigte; den onweerstaanbaren aandrang der menschelijke natuur in zulke omstandigheden volgend, liepen zij er vlug heen om te zien wat er gaande was. Zij zagen, dat een slaaf op het punt stond in het openbaar door soldaten gegeeseld te worden. De ongelukkige man was met zijn polsen aan den vlaggestok vastgebonden en een touw om zijn middel gaf hem verderen steun. ‘Ga mee, we kunnen hier toch niet helpen,’ zeide Harold op droevigen en zachten toon, die echter overstemd werd door den gil van het slachtoffer, toen de eerste slag op zijn bloote schouders viel. ‘Misschien is het een misdadiger,’ opperde Disco, terwijl hij zich weg haastte en zich trachtte te troosten met de gedachte, dat de man waarschijnlijk | |
[pagina 250]
| |
straf verdiende. ‘Niet het afranselen hindert mij zoo,’ voegde hij er aan toe. ‘Dat is voor sommige karakters het eenig goede, maar die vreeselijke wreedheden, die ermede gepaard gaan.’ Toen zij een half uur later weer over het plein kwamen en den slaaf bijna weer vergeten hadden, zagen zij tot hun afschuw, dat de ongelukkige er nog hing. Zij haastten zich naar hem toe en zagen, dat hij naar adem hijgde. Zijn aderen waren opgezwollen en de touwen, waarmede hij vastgebonden was, sneden diep in zijn vleesch. Hij draaide, toen de Engelschen naderden, zijn hoofd om, en zeide eenige woorden, die zij niet verstonden; maar de angstaanjagende uitdrukking van zijn met bloed doorloopen oogen sprak een taal, die geen tolk noodig had. Vroeger zouden Harold en Disco dadelijk hun ingeving gevolgd en den man afgesneden hebben; maar de ervaring had hun geleerd, dat deze manier van tusschenbeide komen, behalve dat zij hun eigen leven in gevaar bracht, dikwijls de uitwerking had, de straf en het lijden van hen, wien zij een dienst trachtten te bewijzen, nog erger te maken. Zij waren nu verstandiger geworden en besloten zich te zijnen gunste tot gouverneur Letotti te wenden. Zij liepen derhalve vlug naar zijn woning waar Maraquita, die met Harold Fransch sprak, hun mededeelde, dat haar vader in de GeresaGa naar voetnoot1) was. Daar gingen zij vlug heen; het stond op het plein, waar zij juist vandaan kwamen. Maar senor Letotti was daar niet. Hij had de Engelschen zien aankomen en daar hij het doel van hun bezoek raadde, was hij verdwenen en hield zich schuil. Zijn eerste officier deelde hun mede, dat hij 's och- | |
[pagina 251]
| |
tends vroeg de stad verlaten had en niet voor dien middag terugkomen zou. Harold wist zeker, dat het een leugen was, maar hij was natuurlijk verplicht dit als de waarheid te aanvaarden. ‘Is er niemand, die tijdens de afwezigheid van den gouverneur in zijn plaats optreedt?’ vroeg hij. Neen, er was niemand; maar enkele minuten later scheen de officier te bezwijken voor Harold's aandrang en zeide hij, dat hij wel optreden kon, dat hij de straf tot de terugkomst van den gouverneur zou opschorten, wanneer Harold zijn verzoek aan hem persoonlijk zou kunnen doen. Derhalve werd de slaaf losgesneden, 's Middags sprak Harold den gouverneur en legde uit, dat hij zich niet mengen wilde in zijn ambt als magistraat, maar dat wat hij gezien had zoo ergerlijk was, dat hij gebruik maakte van zijn voorrecht als gast om dringend te vragen, dat de straf verzacht zou worden. Gouverneur Letotti's gezondheid was den laatsten tijd achteruitgegaan en ook in financiëel opzicht was het hem tegengeloopen, zoodat zijne gewone hartelijkheid heel wat minder geworden was. In de eerste plaats maakte hij er bezwaar tegen zich in te laten met rechtszaken, maar ten slotte stemde hij toe en werd den man gratie geschonken. Later echter, toen onze reizigers de stad voor een dag verlaten hadden, werd de ongelukkige slaaf weer aan den paal gebonden en kreeg hij zijn volle straf m.a.w. werd hij doodgeranseld. Dit incident stemde Harold zóó bitter, dat hij besloot de gastvrijheid van gouverneur Letotti niet langer te aanvaarden. Het kostte hem echter eenige moeite dit besluit ten uitvoer te brengen, want de gouverneur was, hoewel hard in zijn optreden tegenover slaven, voor hem steeds buitengewoon harte- | |
[pagina 252]
| |
lijk en vriendelijk geweest; een onvoorziene gebeurtenis maakte echter een einde aan die moeilijkheden: de ziekte en plotselinge dood van zijn gastheer. De arme, ontroostbare Maraquita vluchtte in den eersten hartstocht van haar verdriet naar het huis van de eenige vriendin, die zij had, en weigerde beslist naar huis terug te gaan. Dit was de reden, waarom de vriendschappelijke omgang van Harold met de senorina reeds bij den aanvang afgebroken werd en hij dus geen gelegenheid kreeg iets omtrent Azinte te hooren; want zij zou, als haar vader was blijven leven, ongetwijfeld met hem over haar slavin gesproken hebben. In die dagen bestond er geen geregelde verbinding tusschen het eene punt van Afrika's Oostkust met het andere en de omliggende eilanden. Reizigers moesten dikwijls lang op een gelegenheid wachten; en wanneer zij die kregen, waren zij dikwijls zoo blij daar gebruik van te kunnen maken, dat zij maar niet al te kieskeurig waren omtrent den aard daarvan. Kort na de hierboven vermelde gebeurtenissen deed een kleine handelsschoener de haven aan. Het schip was op weg naar de Seychellen, en zou vandaar naar Zanzibar en dan naar Madagascar en Kaap de Goede Hoop gaan. Harold zou liever direct naar Zanzibar gegaan zijn, maar daar hij tijd en middelen in overvloed had, maakte hij toch gaarne van de gelegenheid gebruik en nam voor zichzelf, Disco en Jumbo passage op den schoener. Deze zwarte en trouwe vriend was de eenige van zijn reisgenooten, die hem overal op aarde volgen zou. De anderen namen met glimlachende gezichten hun loon in ontvangst en gingen uiteen - Antonio, om zijn onderbroken wittebroodsweken voor te zetten. Even vóór zijn vertrek vroeg en verkreeg Harold verlof Maraquita een bezoek te brengen, om af- | |
[pagina 253]
| |
scheid van haar te nemen. Het arme kind was vreeselijk onder den indruk van den dood van haar vader en kon niet over hem spreken zonder in hartstochtelijke tranen uit te barsten. Zij vertelde aan Harold, dat zij van plan was met de eerste gelegenheid, die zich voordeed, naar de Kaap te gaan, waar ergens in het binnenland een oude tante woonde, de eenige bloedverwante, die zij nog op de wereld had en die haar zeker gaarne bij zich nemen zou. Onze held deed zijn best het arme meisje te troosten, maar besefte, dat zijn troostkracht maar heel klein was. Na een kort gesprek nam hij afscheid van haar. De reis, die onze helden nu begonnen, zou waarschijnlijk van zeer langen duur zijn, want de Seychellen liggen vrij ver ten Oosten van Afrika, maaitijd was, zooals gezegd, geen bezwaar voor Harold en hij vond het niet onaardig om een eilandengroep te bezoeken, die in verband met den slavenhandel eenige vermaardheid bezat. Zoo werd hij, zonder dat hij zelf of Disco of Maraquita het wisten, naar de nieuwe woonplaats van Azinte gebracht. Maar helaas werden Kambira en Obo, ook natuurlijk zonder dat zij of anderen het wisten, verder en verder weggevoerd van de eenige, voor wie zij hun hartebloed gegeven zouden hebben, om haar te zien en te omhelzen, en het scheen, alsof er geen kans bestond, dat een lichtstraal den steeds breeder wordenden afgrond, die tusschen hen lag, zou overspannen, want hoewel luitenant Lindsay wist, dat Azinte achtergebleven was op de Seychellen, had hij niet het flauwste vermoeden, dat Kambira Azinte's echtgenoot was. De Voorzienigheid deed echter het getij ten gunste van Kambira en zijn zoon keeren. Toen kapitein Romer Zanzibar bereikte, had hij van den commandant van een anderen kruiser gehoord, | |
[pagina 254]
| |
dat Aden op dat oogenblik overkropt was met bevrijde slaven. De kapitein veranderde dus van besluit en zette nogmaals, hoewel tegen zijn zin, koers naar de ver verwijderde eilanden. Op den weg daarheen stierven vele arme negers, maar velen begonnen onder den invloed van de menschlievende behandeling en het goede diëet weer op krachten te komen. Tot die laatsten behoorde Kambira. Zijn rechte gang en zijn vroolijke uitdrukking kreeg hij weer terug en zijn ribben begonnen om zoo te zeggen, te verdwijnen. Met den armen Obo was het anders gesteld. De wreedheden, waaraan hij blootgesteld was geweest, waren bijna te veel voor zoo'n jong lichaam. Hij verloor zijn eetlust en kwijnde ondanks de grootste zorgen van den dokter, weg. Daar dit voort bleef duren, werd Obo, zoodra De Glimworm op de Seychellen kwam, naar het hospitaal gebracht, waarover we reeds gesproken hebben. Azinte was toevallig in de naburige stad boodschappen gaan doen, toen haar jongen naast een aantal lotgenooten in zijn bedje gelegd werd. Het was een droevig gezicht deze kleinen te zien. Van de 83, die er in gebracht waren, waren er binnen drie weken 47 gestorven en de overigen verkeerden nog in een jammerlijken toestand. Velen lagen nog te ijlen en riepen om hun moeders. Enkelen hunner fluisterden den naam Jezus, want de zendeling had, terwijl hij hun arme lichamen verpleegde, niet verzuimd hun de geschiedenis van onzen Heiland te vertellen. Obo had ook koorts en in de onrustige sluimering, waarin hij, nadat hij in bed gelegd was, viel, riep hij ook om zijn moeder. In zijn geval, arm kind, was de roep niet vergeefsch! Luitenant Lindsay en de dokter van het schip | |
[pagina 255]
| |
waren met Kambira en Obo naar het hospitaal gegaan. ‘Nu, Lindsay,’ zeide de dokter, toen men het kind zoo goed mogelijk geholpen had, ‘deze man moet hier niet achtergelaten worden, want hij zal hier toch niet kunnen helpen en het is beslist noodig, dat het kind een paar dagen volkomen rust heeft. Wat zullen we met hem doen?’ ‘Hem weer mee naar boord nemen,’ zeide Lindsay. ‘Misschien kunnen we voor een korten tijd werk voor hem vinden.’ ‘Als u mij toestaan wilt voor hem te zorgen,’ mengde de zendeling zich in het gesprek, ‘dan kan ik makkelijk in de buurt werk voor hem vinden, zoodat hij nu en dan het kind kan bezoeken, wanneer dat geen kwaad meer kan voor zijn toestand.’ ‘Dat zal veel beter zijn,’ zeide de dokter, ‘want zoolang als -’ Een korte, schrille gil bij de deur der kamer deed hem ophouden. Aller oogen wendden zich in die richting en zij zagen Azinte wild naar hen staren. Zoodra Kambira zijn vrouw zag, sprong hij op, als had hij een electrischen schok gekregen, schoot dan als een panter op haar af, gaf een gil, die het opperhoofd van een oorlogszuchtigen Afrikaanschen stam alle eer aandeed, en drukte Azinte in zijn armen. Geen wonder, dat zes-en-dertig zwarte hoofdjes van zes-en-dertig witte kussentjes werden opgelicht en al het wit van twee-en-zeventig oogen lieten zien, die allesbehalve klein waren! Maar Kambira herstelde zich vlug, nam Azinte bij den arm, bracht haar zacht bij het bed, dat juist in gebruik genomen was, en wees op den kleine, die daar in een onrustige sluimering lag. | |
[pagina 256]
| |
Vreemd genoeg fluisterde de kleine Obo juist op dat oogenblik weer ‘moeder’. De oogen van de arme Azinte schenen uit hun kassen te zullen springen. Zij strekte haar armen uit en trachtte naar haar kind te snellen, maar Kambira hield haar tegen. ‘Obo is heel ziek,’ zeide hij. ‘Je moet hem heel zacht aanraken!’ Het opperhoofd keek in de oogen van zijn vrouw, zag, dat zij hem begreep, en liet haar los. Azinte sloop zacht naar het bed, knielde er bij neer en sloeg haar armen zóó zacht om Obo, dat zij hem nauwelijks bewoog; toch trok zij hem geleidelijk naar zich toe tot zijn hoofd op haar boezem rustte en zij haar lippen op zijn voorhoofd drukte. Het was een oude houding, die met een prettige herinnering door de sluimering van het kind scheen te dringen en zijn ziekte te verjagen, want hij loosde een diepen zucht en viel in een diepen, rustigen slaap. ‘Prachtig!’ zeide de dokter zacht tegen Lindsay, toen een tolk - wat allen reeds geraden hadden - uitgelegd had, dat Kambira en Azinte man en vrouw waren. ‘Obo heeft nu een grootere kans om te herstellen dan ik verwacht had; want vreugde is een groote factor voor genezing. Kom, we zullen hen alleeen laten.’ Kambira wilde natuurlijk graag blijven, maar toen hem uitgelegd was, dat het voor Obo veel beter zou zijn, als hij een tijdje alleen met zijn moeder bleef, boog hij zijn hoofd en volgde hij gedwee zijn vrienden. Precies een week later was de kleine Obo reeds zooveel beter, dat hij in de open lucht mocht, en nog enkele dagen later besloot luitenant Lindsay hem en zijn moeder en zijn vader bij wijze van een pretje mede te nemen naar De Glimiworm. | |
[pagina 257]
| |
Arme Lindsay! Zijn hart was zwaar, terwijl hij zijn best deed in gebarentaal zijn gelukwenschen aan te bieden aan Kambira, die naast hem liep, want hij zag in deze hereeniging een onoverkomelijke hinderpaal om Azinte terug te brengen bij haar vroegere meesteres - niet dat hij ooit de geringste kans gezien had dat te doen, vóór deze moeilijkheid oprees, maar liefde is soms onverstandig hoopvol! Hij was er juist in geslaagd zich door gecompliceerde gebaren van handen, mond en wenkbrauwen begrijpelijk voor Kambira te maken, toen hij bij een bocht van den weg, die naar de haven leidde, plotseling tegenover Harold Seadrift, Disco Lillihammer en Jumbo stond, die juist van den schoener kwamen, welke een uur te voren het anker in de baai uitgeworpen had. ‘Mr. Lindsay!’ - ‘Mr. Seadrift!’ riepen zij tegelijk uit. ‘Kambira!’ gilde Disco. ‘Azinte!’ schreeuwde Harold, toen hij haar zag. ‘Obo!’ brulde de verbaasde matroos. Jumbo kon slechts aan zijn gevoelens uiting geven door den doordringenden gil en een geïmproviseerden krijgsdans, waarbij hij geassisteerd werd door Disco, die, tot groote verrukking van het kind, met Obo in zijn armen een horlepijp uitvoerde. Lachend, vragend, schreeuwend en dansend gingen zij allen naar de kust als een troep pas uit het krankzinnigengesticht ontsnapte gekken. |
|