waarop haar oogen schitterden, bewees, dat zij heel prettige herinneringen aan haar had.
‘Welnu, zeg haar,’ ging Harold voort, ‘dat Maraquita heel bedroefd geweest is over haar verlies en haar heel graag terug zou willen hebben - niet als slavin, maar als vriendin, want in geen Engelsche kolonie wordt slavernij geduld, en ik weet, dat Maraquita de slavernij even vurig haat als ik, ook al is zij geen Engelsche. Ik ben dus van plan haar en Kambira en Obo mede te nemen naar de Kaap, waar Maraquita woont of heel gauw zal wonen.’
‘U bent voor geen kleintje vervaard,’ zeide Disco, wiens oogen bij het hooren van dit alles een peinzende, bijna bezorgde uitdrukking kregen.
‘Mijn plan schijnt niet in je smaak te vallen,’ zeide Harold.
‘In mijn smaak vallen? Waarom zou het niet in mijn smaak vallen? U weet het natuurlijk het beste. Ik was alleen maar een beetje verbaasd, dat is alles.’
Disco zeide niets meer, maar hij dacht des te meer, want hij had gezien, hoe mooi en elegant Maraquita was en met welk een bewondering Harold naar haar gekeken had, en het scheen hem toe, dat deze vrij krachtige poging om te trachten de wenschen van het Portugeesche meisje te bevredigen, bewijs genoeg was, dat Harold zijn hart aan haar verloren had.
Harold vermoedde wat er in Disco's gedachten omging, maar wilde hem niet uit den droom helpen, daar hij misschien door dat te doen het vertrouwen, dat Lindsay in hem gesteld had, verraden zou.
De kapitein van den schoener, die over Zanzibar naar de Kaap ging, was bereid Kambira en de zijnen als passagiers mede te nemen en de angstige luitenant werd ertoe gebracht niet alle hoop op te geven, ofschoon, daar Maraquita arm was en hij