‘Zoudt u hem niet kunnen intimideeren, om iets los te laten van wat hij weet?’ opperde Midgley.
‘Daar heb ik al over gedacht. Het is zoo'n kwaad idee niet; ik zal het probeeren! Hallo, Suliman, kom eens hier, ik moet je spreken!’
Luitenant Lindsay was een van die mannen, die de menschen dikwijls verbazen door de overijldheid van hun handelingen. Hij deed nooit iets overhaast; maar wanneer hij eenmaal tot iets besloten had, ging hij ook vlug tot de daad over. Zoo was het ook nu tot groote consternatie van Suliman, die hem tot dusverre als een kalm, bedaard iemand beschouwd had.
‘Suliman,’ zeide hij op zachten, maar opmerkelijk vastberaden toon, ‘je weet meer van Marizano dan je me vertellen wilt. En nu zal je,’ ging hij voort, terwijl hij den Arabier strak in zijn koude, grijze oogen keek en een revolver uit zijn zak haalde, ‘alles, wat je van hem weet, vertellen, anders jaag ik je een kogel door je hersens.’
Hij bewoog de revolver zacht, terwijl hij sprak, en legde zijn wijsvinger aan den trekker.
‘Ik weet niets,’ begon Suliman, die blijkbaar niet geloofde, dat hij het in ernst meende; maar voor de woorden over zijn lippen waren, werd het trommelvlies van zijn linkeroor bijna gescheurd door den knal van het schot, en werd een gedeelte van zijn tulband weggerukt.
‘Weet je niets? Goed!’ zeide Lindsay, de revolver tegen de gele neus van den Arabier houdend.
Dat was te veel voor Suliman. Hij werd bleek en viel plotseling op zijn knieën.
‘O, scheid uit! Neen - neen! Niet schieten! Ik zal alles over hem vertellen!’
‘Goed! Sta op en begin,’ zeide de luitenant, die de revolver weer in zijn stak zak. ‘Maar denk erom, dat je alles vertelt; anders is je leven niets