daarover uit te weiden. Laten we hem liever volgen.
Bij den oever der rivier gekomen houdt hij halt en kijkt, staande in een houding, een Apollo waardig, ofschoon hij absoluut niet weet, dat wij hem begluren, eerst den stroom op en dan af. Dan kijkt hij naar de overzijde, waarna hij tracht de diepte van het water te peilen.
Daar er geen zichtbaar resultaat volgt, geeft hij het wijselijk op te staren en te wenschen en besluit hij blijkbaar zijn doel door daden te bereiken. Met een ijzeren bijl velt hij een kleinen boom, ongeveer zoo dik als zijn dij, en hakt dien af ter lengte van ongeveer zes voet. In het eene einde daarvan drijft hij een scherp gepunten nagel van hard hout, die verscheidene inches lang is, en bindt aan het andere einde een stevig sterk touw, gemaakt uit den vezelachtigen bolster van een kokosnoot. De punt van den nagel schijnt hij met zalf in te wrijven - schijnbaar de een of andere bezwering - en dan hangt hij het vreemde instrument op vrij groote hoogte van den grond over een gespleten stok, waaraan hij het andere einde van het touw Arastmaakt. Dan loopt hij weg met een air van zelfvoldaanheid, alsof hij een edelmoedige daad verricht heeft.
Is dat alles? Neen, als dat alles was, zouden we u een nederig excuus verschuldigd zijn. Ons opperhoofd - zij hij dan ook een ‘wilde’ - is niet krankzinnig. Hij heeft iets op het oog, hij heeft een doel - wat meer is dan van iedereen gezegd kan worden.
Wanneer hij een paar uur weg is, wordt de gladde oppervlakte van het water op verscheidene plaatsen verbroken en een paar koppen van nijlpaarden in de hoogte gestoken. Ofschoon deze dieren volgens Disco Lillihammer de belichaamde leelijkheid zijn,