| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk VII.
Vijanden worden veranderd in vrienden. Onze reizigers dringen in het binnenland door.
De kracht te bezitten volkomen en onbezorgd te schijnen, terwijl je in werkelijkheid heel zenuwachtig en vrij bang bent, is in alle omstandigheden bijzonder nuttig, maar speciaal wanneer je toevallig te midden van grinnikende, gesticuleerende, naakte wilden bent.
Onze held Harold Seadrift, bezat die eigenschap in hoogen mate en zijn eerste stuurman, Disco Lillihammer, deed voor hem niet onder. Ofschoon zij bij het eerste alarm dadelijk opgesprongen waren en hun revolvers getrokken hadden, lieten zij, zoodra zij zagen, dat zij door een overweldigend getal omringd waren, hun wapens zakken en keken met kalme gezichten de opgewonden gasten aan.
‘Allemaal zitten, mannen, behalve Antonio,’ zeide Harold op kalmen, maar duidelijken en vastberaden toon.
Zijn manschappen, die hun geweren in den cano gelaten hadden en dus machteloos waren, gehoorzaamden onmiddellijk.
‘Wie zijn jullie en wat willen jullie?’ vroeg Antonio op bevel van Harold.
Hierop antwoordde de neger, die blijkbaar het hoofd van den troep was, in de taal der inboorlingen: ‘Het komt er niet op aan wie we zijn; jullie bent in onze macht.’
‘Niet heelemaal,’ zeide Harold, met zijn revolver
| |
| |
zwaaiend. ‘Zeg hem, dat hij ons misschien kan overweldigen; maar voor hij dat doet, hebben mijn vriend en ik de levens van twaalf van zijn mannen in onze pistolen.’
De neger, die de eigenschappen van een pistool heel goed kende, antwoordde: ‘Zeg aan je meester, dat hij en zijn vriend, voor zij tweemaal kunnen schieten, reeds twaalf kogels in hun lichaam hebben. Maar ik heb geen tijd om hier te praten. Wie zijn jullie en waar gaan jullie naar toe?’
‘We zijn Engelschen, die hier reizen om het land te zien,’ antwoordde Harold. De neger keek hem achterdochtig aan en scheen te aarzelen; dan vermande hij zich echter en zeide streng:
‘Neen, dat is een leugen. Jullie zijn Portugeesche bandieten. Jullie zullen allemaal sterven. Jullie hebben ons onze vrijheid, onze vrouwen, onze kinderen en onze huizen ontnomen; jullie hebben ons geketend, gemarteld en gegeeseld! Nu zijn wij vrij en jullie gevangen. We zullen je leeren wat het is slaven te zijn.’
Terwijl het negerhoofd zich aldus tot woede opschroefde en een stap dichterbij kwam, beval Harold Disco zacht maar dringend zijn pistool niet op te heffen. En hij keek den wilde recht in de oogen en zeide, zonder eenigen angst te laten blijken:
‘Je vergist je. We zijn inderdaad Engelschen en je weet, dat de Engelschen de slavernij haten en er, als zij konden, dadelijk een eind aan zouden maken.’
‘Ja, dat weet ik,’ zeide het hoofd. ‘We hebben hier een Engelschman gezien en hij heeft ons laten zien, dat niet alle bleekgezichten duivels zijn - zooals de Portugeezen en de Arabieren. Maar hoe kan ik weten, dat jullie Engelschen zijn?’
Weer aarzelde de neger, als was hij half geneigd Harold's bewering te gelooven.
‘Hier is een bewijs voor je,’ zeide Harold, wij- | |
| |
zende op Chimbolo, die, daar hij zich nauwelijks bewegen kon, den geheelen tijd op zijn elleboog naast het kampvuur was blijven liggen en ingespannen naar het gesprek luisterde. ‘Kijk,’ ging hij voort, ‘dit is een slaaf.’
Terwijl hij het zeide, deed Harold vlug een stap naar voren en sloeg hij het laken terug, waarmede hij den gewonden rug, na dien verbonden te hebben, bedekt had.
Een gehuil van vervloeking sloeg uit den troep negers op, die hun speren en geweren op de borsten der reizigers richtten en het geheele gezelschap heel gauw uitgemoord zouden hebben, als Antonio niet uitgeroepen had: ‘Spreek, Chimbolo, spreek.’
De slaaf keek bezield op en vertelde hoe zijn Portugeesche eigenaar bevolen had, dat hij verdronken moest worden, en hoe op het kritieke oogenblik deze blanken hem gered en daarna zoo liefderijk mogelijk verpleegd hadden.
Chimbolo zeide niet veel, maar wat hij zeide werd gezegd met nadruk en gevoel. Dit was genoeg. Zij, die vijanden geweest zouden zijn, werden plotseling in goede vrienden veranderd. De rebellen lieten onze avonturiers ongestoord in hun bivak en gingen verder, na hun een voorspoedige reis toegewenscht te hebben.
Toch werd het raadzaam geacht 's nachts de wacht te houden. Dit werd zoover het ging conscientieus gedaan. Harold nam, om het voorbeeld te geven, het eerste uur. Precies op tijd riep hij Disco, die, gehoorzamend aan zijn plichtsbesef, dadelijk met een ‘ja, ja, mijnheer,’ opstond. De eerste stuurman ging met zijn rug tegen een boom staan staren naar de spookachtige stammen der woudreuzen tot zij voor zijn speciaal genoegen horlepijpen gingen dansen, of naar de schaduwen tot zij als het ware leven begonnen te krijgen en hem in
| |
| |
dat eene uur er twintig maal toe brachten het kamp te wekken. Precies op tijd maakte Disco Antonio wakker en ging onmiddellijk weer liggen.
De levendige kok sprong dadelijk op, ging met zijn rug tegen denzelfden boom staan leunen en viel onmiddellijk in een diepen slaap, waarin hij tot den ochtend bleef, het kamp in onbeschermd geluk en zalige onwetendheid latend.
Gelukkig voor allen, werd Disco tijdig genoeg wakker, om hem te betrappen; en onmiddellijk besloot hij hem te straffen. Hij sloop stil naar den achterkant van den boom, waartegen de trouwelooze leunde, bracht zijn mond zoo dicht mogelijk bij Antonio's wang, verzamelde al de lucht, die zijn longen konden bevatten, en joeg dan in Antonio's oor een cumulatief gebrul, dat het kamp en de bewoners der wildernis tot in een verren omtrek opschrikken en al het merg uit Antonio's lichaam bijna in zijn teenen zakken deed. De geschrokken man sprong op alsof de aarde hem uit zich omhoog schoot, liet een vreeselijken gil hooren en vluchtte weg. Disco, het gebrul herhalend, zette hem na. Antonio struikelde over het vuur, stond weer op, snelde vooruit en zou zeker in de rivier, zoo niet in de kaken der krokodillen gesprongen zijn, als Jumbo hem niet onder het uitbundig gelach der andere mannen in zijn armen gevangen had.
‘Hoe durf je op wacht te slapen?’ vroeg Disco. terwijl hij den schuldige bij zijn kraag greep. ‘We zouden allemaal door rebellen vermoord of door leeuwen opgegeten kunnen zijn, zonder dat jij iets gedaan zou hebben, om het te verhinderen - he?’ zeide hij hem door elkaar schuddend.
‘O, pardon, vergeef het me. Ik zal het nooit meer doen,’ riep de ademlooze en bevende Antonio uit.
‘Dat is je maar geraden ook,’ zeide Disco, terwijl
| |
| |
hij hem nog even door elkaar schudde, waarna hij hem losliet. Dan keerde hij zich om en wierp Jumbo in het voorbijgaan een kalmen blik toe, welke onzen ongelukkige natuurlijk in een krampachtig gelach deed uitbarsten.
Na dit kleine intermezzo en een vlug ontbijt werden de cano's in de rivier gebracht en de reis voortgezet.
Het is niet noodig den tocht van onze onderzoekers dag voor dag te beschrijven, het zij voldoende te zeggen, dat zij vele dagen na het vertrek van de kust de Shire-rivier ingingen, die ongeveer 150 mijl van de kust in den Zambesi stroomt.
Er zijn vele slavernij-bronnen in Afrika. Het gedeelte van het binnenland, waar de Shire ontspringt, is een der voornaamste daarvan. Hier ligt het groote Nyassa-meer, vanwaar een voortdurende stroom van handelswaren naar Kilwa aan de kust loopt, welke handelswaren tegenwoordig bijna uitsluitend bestaan uit twee soorten ivoor - het witte en het zwarte - waarvan de eerste (olifantentanden) gedragen wordt door de laatste (slaven), waardoor de slavenhandel nog rendabeler gemaakt wordt.
Naar die dicht bevolkte en vruchtbare streek zetten dus onze avonturiers koers, toen zij den grooten Zambesi verlieten en den Shire begonnen op te varen.
En hier, aan het begin van dit gedeelte van den tocht, ontmoetten zij een Portugeeschen kolonist, die meer deed om hun oogen te openen voor den vernietigenden en verwoestenden invloed van den slavenhandel op het land en zijn bewoners dan alles, wat zij tot dusverre gezien hadden.
Tegen den middag van den eersten dag op den Shire gingen zij aan land dicht bij het kamp van bedoelden kolonist, die een gentleman van een
| |
| |
Portugeesche stad aan den Zambesi scheen te zijn.
Harold ontdekte tot zijn groote blijdschap, dat hij vloeiend Engelsch kon spreken en dat hij bovendien een zeer aangenaam en goed ingelicht iemand was. Hij was op dat oogenblik met een groot aantal slaven op jacht.
Harold bracht dien avond in een zeer prettig gesprek met Senor Gamba door en ging later dan gewoonlijk terug naar zijn kamp, waar hij Disco een getrouw verslag van zijn ontmoeting gaf.
Terwijl hij daarmede bezig was, werd hij opgeschrikt door angstaanjagende gillen, die uit het naburige kamp kwamen. In de meening, dat er iets gebeurd was, sprongen hij en Disco op en liepen ernaar toe. Daar zag Harold tot zijn verbazing en afschuw zijn aardigen vriend Gamba een jongen slaaf geeselen met een allergemeenste zweep. Er waren pas een paar slagen gegeven, toen Harold er kwam, maar deze waren zoo zwaar geweest, dat het ongelukkige slachtoffer bewusteloos tegen den grond sloeg.
De Portugeesche ‘gentleman’ wendde zich met een grijns van den liggenden slaaf af, maar liet toch eenige verlegenheid blijken, toen hij Harold Seadrift zag.
‘Senor,’ riep deze scherp uit, ‘hoe kunt u zoo wreed zijn? Wat heeft de jongen gedaan om zulk een onmenschelijke kastijding te verdienen?’
‘Hij heeft mijn bevelen niet opgevolgd,’ antwoordde de Portugees alsof hij aanstoot nam aan den toon, waarop Harold sprak.
‘Maar de straf is toch veel en veel te zwaar voor het vergrijp. Ik kan nauwelijks mijn ooren en oogen gelooven, die mij zeggen, dat u u daaraan schuldig gemaakt hebt.’
‘Kom,’ antwoordde Gamba glimlachend, ‘jullie Engelschen kunnen onze positie in dit land niet
| |
| |
begrijpen. Omdat jullie geen slaven houden, beschouwen jullie de zaak uit een godsdienstig en een philanthropisch oogpunt. Wij, die slaven houden, hebben een geheel andere ervaring. Jullie kunnen ons niet begrijpen en niet met ons medevoelen.’
‘Neen, we kunnen u zeker niet begrijpen,’ zeide Harold ernstig, ‘en God verhoede, dat we in dezen ooit met u zouden medevoelen. We verafschuwen de groote onrechtvaardigheid der slavernij en de vreeselijke wreedheden, die daarmede verbonden zijn.’
‘Dat komt, omdat u, zooals ik reeds gezegd heb, niet in onze positie bent. Het is voor u makkelijk het philanthropische standpunt in te nemen, dat echter - ik erken het openhartig - het beste is, want in de oogen van God zijn alle menschen gelijk en al is de Afrikaan ontaard, ik ken hem genoeg, om te weten, dat hij door goede behandeling en godsdienst opgeheven kan worden tot een positie, die niet ver beneden de onze staat; maar wij, die slaven houden, kunnen niet anders; we moeten handelen zooals we dat doen.’
‘Waarom? Is wreedheid een noodzakelijkheid?’
‘Ja, beslist.’
‘Dan is de afschaffing der slavernij wel een noodzakelijkheid,’ bromde Disco, die tot dusverre in zwijgende verbazing geluisterd had, terwijl hij bij zichzelf overwoog, of het niet gewenscht was op staanden voet Senor Gamba een flink pak slaag met zijn eigen zweep te geven.
‘Kijk eens,’ ging de Portugees voort, zonder acht te slaan op Disco's gebrom, ‘om hier te kunnen leven, moet ik slaven hebben en om slaven te kunnen houden, moet ik een zweep hebben. Mijn zweep is niet gemeener dan andere, die ik ken. Ik verdedig het niet als iets goeds, maar al iets noodzakelijks. Waar slavernij bestaat, moet de disci- | |
| |
pline uit den aard der zaak ruw zijn. Als je slaven houdt en wilt, dat ze je het werk van hun lichaam en hun geest, in zoover je ze toestaat een geest te hebben, geven, moet je hen ontaarden door de zweep en door alle middelen, die je tot je beschikking hebt, tot zij als honden de dienaren van je wil worden, onverschillig wat die wil is, en alleen voor ons genoegen leven. Het zal mij nooit mogelijk zijn uw philanthropische en godsdienstige inzichten te aanvaarden. Ik ben hier. Ik moet hier zijn. Wat moet ik doen? Van honger omkomen? Neen, niet zoolang ik er iets aan doen kan. Ik doe wat anderen doen - houd slaven en treed op als slavenhouder. Ik moet een zweep gebruiken. Misschien wilt u het niet gelooven, maar ik spreek de waarheid, als ik zeg, dat ik, toen ik in dit land kwam, teerhartig was, want ik heb in Lissabon een goede opvoeding gehad; maar dat was al heel gauw weg - het kan niet voortduren. Mijn vrienden lachten me uit. Om u mijn positie duidelijk te maken, zal ik u iets vertellen, dat kort na mijn komst hier gebeurd is. De gouverneur inviteerde me op een feestje. Op dat feestje waren hij zelf, zijn dochters, een paar officieren en anderen. We zouden in booten naar een geliefkoosd badplaatsje op een eiland gaan, dat verscheiden mijlen verder lag. Ik nam een van mijn slaven mede, een jongen, dien ik voor mijn persoon hield. Toen we er heen gingen, viel de jongen in de rivier. Hij kon niet zwemmen en de eb sleurde hem reeds naar een zekeren dood. Hoewel ik in uniform was, sprong ik hem na en redde hem. Alleen de begeerte om het leven van den jongen te
redden dreef mij er toe het mijne te wagen. En daarom lachte het heele gezelschap me uit; zelfs de dames gichelden over mijn dwaasheid. Den volgenden avond gaf de gouverneur een groot diner. Ik was er ook. Daar ik kou gevat had, hoestte
| |
| |
ik wat; dat trok de aandacht. Er werden opmerkingen gemaakt en de gouverneur maakte spottende toespelingen op mijn daad, die groote vroolijkheid verwekten. “Was u dronken?” zeide er een. “Hadt u uw verstand verloren, dat u uw leven voor zoo'n neger waagde?” vroeg een tweede. “Liever dan mijn uniform te bederven, had ik hem met een stok een slag op zijn hoofd gegeven,” zeide een derde; en het duurde lang voor wat zij mijn dwaasheid noemden vergeten of vergeven was. U denkt dat ik erger ben dan de anderen. Dat ben ik niet; maar ik verneder mij niet tot hun gehuichel. Wat ik nu ben, ben ik geworden door dit land en zijn inwoners.’
Senor Gamba zeide dit met het air van iemand, die denkt, dat hij zich bijna, zoo niet geheel, gerechtvaardigd heeft. ‘Ik ben niet erger dan anderen,’ is een excuus voor een slechte handelwijze, dat ook in hooger beschaafde landen niet onbekend is en dikwijls gevolgd wordt door de onlogische conclusie: ‘dus is het mij niet kwalijk te nemen’; maar ofschoon Harold medelijden voelde met zijn nieuwe kennis, kon hij niet toegeven, dat deze verklaring hem excuseerde; met betrekkelijk weinig spijt nam hij dan ook den volgenden ochtend afscheid en zette hij zijn tocht voort.
Overal langs den Shire werden zij min of meer gastvrij ontvangen door de inboorlingen, die hen meestal hartelijk verwelkomden, omdat zij behoorden tot dezelfde natie, die mannen uitgezonden had, om hun land te onderzoeken, hen tegen de slavenhandelaars te beschermen en hen te leeren van den waren God. Deze mannen, van wie in een ander hoofdstuk melding gemaakt wordt, waren iets vroeger door de Engelsche kerk uitgezonden naar de Manganja-hooglanden en hadden in het binnenland den grondslag gelegd voor een Christelijke
| |
| |
beschaving, ofschoon het God behaagde hen tegen te houden bij het optrekken van den bovenbouw.
Onder andere dingen, die zij den negers aan den Shire leerden, behoorde het feit, dat de Engelschen geen kannibalen zijn en dat zij niet speciaal verzot zijn op negerbiefstuk.
Het zal misschien enkele lezers verbazen te hooren, dat de zwarten ooit zoo'n belachelijk denkbeeld gekoesterd hebben. Toch is het letterlijk waar. De slavenhandelaars - Arabieren en Portugeezen - achten het in hun belang deze leuzen bij de onwetende stammen van het binnenland ingang te doen vinden, zoodat hun gevangenen een heilzamen afschrik krijgen van de Engelschen en zij hen helpen om de dhows te laten ontsnappen, als zij door de Engelsche kruisers achtervolgd worden. Dat het lesje hun goed ingeprent is, bewijst het feit, dat, wanneer een dhow op de kust gezet wordt, om niet gepakt te worden, de slaven onmiddellijk in de bosschen vluchten, daar zij ongetwijfeld liever opnieuw gevangen genomen worden dan dat zij door blanke duivels worden geroosterd en opgegeten.
|
|