Yoosoof de slavenhandelaar
(1926)–Anoniem Yoosoof de slavenhandelaar– Auteursrecht onbekend
[pagina 31]
| |
Hoofdstuk III.Verhaalt de Verdere Avonturen van Harold en Disco en Licht het Gordijn ten Opzichte van den Slavenhandel iets Hooger op.Dus gingen kapitein Romer en zijn luitenants dineeren bij gouverneur Letotti, terwijl Yoosoof terugkeerde naar de kreek, om zijn goed overlegde plannen uit te voeren. De gouverneur was even gastvrij en hartelijk als gewoonlijk en het viel kapitein Romer moeilijk te gelooven, dat hij een gemeene intrigant was. Vurig veroordeelde hij den slavenhandel en prees hij de Engelschen voor hun ijver bij hun pogingen, om dien te onderdrukken, terwijl hij verzekerde, dat de koning van Portugal en de sultan van Zanzibar niets liever wilden dan dat die totaal uitgeroeid werd, en dat hij persoonlijk alles, wat in zijn macht lag, doen zou om hun pogingen de schuldige slavenhandelaars gevangen te nemen en de arme slaven te bevrijden, te bevorderen. ‘Maar, mijn waarde kapitein,’ zeide hij ten slotte, ‘de zaak is ontzettend moeilijk. U weet, dat het op de kust krioelt van Arabische handelaren, dat het vermetele mannen zijn, die booten en geld in overvloed bezitten, dat de handel zeer veel winsten oplevert en dat, daar zij in zeker opzicht echte handelaren in ivoor, palmolie, indigo en andere inheemsche producten zijn, deze mannen veel listen en methoden hebben, waardoor zij zelfs de scherpzinnigsten om den tuin kunnen leiden.’ | |
[pagina 32]
| |
Na het diner ging de gouverneur met de officieren naar den tuin en liet hun zijn vruchtboomen en kantoren zien en ook zijn huisslaven, die er gezond en werkelijk eenisgzins gelukkig uitzagen. Hij vertelde zijn gasten echter niet, dat, daar hij van nature een humaan iemand was, zijn slaven beter behandeld werden dan alle andere in de stad. Hij wees hen er niet op, dat zij als slaven zijn eigendom waren en dat hij het recht en de macht bezat hen levend te villen, als hij daar lust in had. Hij vertelde hun niet, dat velen in de stad daar lust in hadden; dat wreedheid zichzelf voedt; dat er dames en heeren waren, die hun slaven - mannen, vrouwen en kinderen - half dood geeselden; dat er in de stad ongelooflijke slavenmishandelingen plaats hadden. Neen, op geen van die dingen zinspeelde de vriendelijke gouverneur Letotti. Voor geen geld van de wereld zou hij de gevoeligheid van zijn gasten door het verhalen van dergelijke wreedheden willen kwetsen. En eerlijk gezegd, de goedhartige man sprak en dacht er liever ook niet over. Hij vond het veel aangenamer met zijn gasten terug te gaan naar den salon en daar de gehemelten van zijn gasten te streelen met heerlijke koffie, terwijl de elegante en net gekleede Azinte een Spaansche guitaar aan senorina Maraquita bracht, wier mooie stem alle gedachten aan den wreeden kant van den slavenhandel wegtooverde. Maar plicht riep weldra de gasten naar andere tooneelen. ‘Wat een lief meisje is de senorina,’ zeide de kapitein, toen zij naar het strand liepen. ‘Ja, en wat een mooi meisje Azinte, al is zij zwart,’ zeide luitenant Small. ‘Noem haar niet zwart; zij is bruin - een brunette,’ zeide de kapitein. ‘Ik zou wel eens willen weten hoe wij ons zou- | |
[pagina 33]
| |
den voelen,’ zeide Lindsay, ‘als de rollen omgekeerd waren en onze vrouwen en kinderen jaarlijks met duizenden van ons afgenomen en naar Afrika gebracht werden, om graan te malen en de akkers der negers te wieden. Arme Azinte.’ ‘Weet je iets van haar geschiedenis?’ vroeg Small. ‘Een beetje. Even vóór we weggingen, had ik met de senorina een kort gesprek in het Fransch.’ ‘Dat heb ik gezien,’ viel de kapitein hem glimlachend in de rede. ‘En ze heeft mij verteld,’ ging Lindsay voort, ‘dat zij door een tolk te weten gekomen was, dat het arme meisje getrouwd en dat haar tehuis heel ver weg in het binnenland is. Zij is, toen zij op het veld aan het werk was, verscheidene maanden geleden met vele anderen door een troep slavenhandelaars onder leiding van den Arabier Yoosoof gevangen genomen en weggevoerd. Haar man was op dat oogenblik afwezig; haar kind was in hun dorp bij zijn grootmoeder en zij denkt, dat het misschien in de bosschen ontkomen is, maar na den dag van haar gevangenneming heeft zij geen der haren meer gezien.’ ‘Het is een droevig geval,’ zeide de kapitein, ‘maar toch had het nog erger kunnen zijn, want Azinte's meester en meesteres zijn goed, wat van de meeste slaveneigenaars in deze streek niet gezegd kan worden.’ Enkele minuten later waren zij aan boord van De Glimworm en kort daarop stak het schip in zee. Het was natuurlijk onmogelijk ongezien te vertrekken, maar de kapitein nam den voorzorg eerst naar het Zuiden te stevenen, met de bedoeling in open zee een Noordelijken koers te nemen en op die wijze de dhow van den slavenhandelaar den weg af te snijden. | |
[pagina 34]
| |
Van op een hoogte in den omtrek keek Yoosoof naar de manoeuvre en begreep die volkomen. Toen het schip uit het gezicht verdwenen was, glimlachte hij kalm en ging hij in een rustige gemoedsstemming naar zijn hut bij de kreek naast de wortelboomen. Hij vond daar Harold Seadrift en Disco Lillihammer, die zich eenigszins ongeduldig maakten over zijn lang wegblijven, benevens een dozijn van zijn mannen, die vrij argwanend naar de vreemdelingen keken. ‘Is alles klaar, Moosa?’ vroeg hij aan een krachtigen kerel, naar het uiterlijk een halve Portugees en een halve neger, die voor de deur van de hut op hem stond te wachten. ‘Alles is klaar,’ antwoordde de halfbloed op brommerigen toon, ‘maar wat wil je met die Engelsche kerels doen?’ ‘Meenemen natuurlijk.’ ‘Waarom?’ ‘Voor onze eigen veiligheid. Begrijp je niet, Moosa, dat zij, als wij ze vrijgelaten hadden, de stad misschien gevonden en aan den kruiser inlichtingen over ons gegeven zouden kunnen hebben? We zouden ze nu wel hun vrijheid kunnen teruggeven, want de kruiser is weg, maar ik heb goede redenen om ze mee te nemen. Ze denken, dat wij maar één boot in deze kreek hebben, en ik zou graag van hen gebruik maken om dat denkbeeld verder te verspreiden. Ik ben zoo gelukkig geweest in de stad een gelegenheid te vinden om aan een der matrozen van den kruiser een paar inlichtingen te geven - gedeeltelijk waar en gedeeltelijk onwaar - die ons misschen van nut kunnen zijn.’ De Arabier glimlachte flauwtjes, terwijl hij dat zeide. | |
[pagina 35]
| |
‘Weten de kerels, waarin wij handelen?’ vroeg Moosa. ‘Ik denk, dat zij het vermoeden.’ ‘En als ze niet met ons mee willen gaan?’ ‘Kunnen twaalf man twee man niet meester worden? We moeten ons gereed houden. Laten enkele mannen met de slavenketenen achter de Engelschen gaan staan. Kijk goed naar mij, terwijl ik met hen praat; als ze weerspannig zijn, zal ik een knikje geven.’ Yoosoof ging de hut binnen en zeide aan Harold, dat het tijd was om te vertrekken. ‘Goed, we zijn klaar,’ antwoordde Harold opstaande, ‘maar zeg me één ding voor mijn kameraad en ik erin toestemmen mee te gaan - zeg ons eerlijk of je aan slavenhandel doet.’ Een glimlachje speelde om de lippen van den Arabier, toen hij antwoordde: ‘Als ik een slavenhandelaar ben, kan ik, volgens jullie Engelschen, niet naar waarheid spreken. Maar ik zeg je eerlijk - ja, dat ben ik.’ ‘Dan zeg ik je eerlijk, dat ik niet met je mee ga. Ik wil niets te maken hebben met slavenhandelaars.’ ‘Zoo denk ik er precies eender over,’ zeide Disco, nadrukkelijk, terwijl hij zooals gewoonlijk zijn linkerhandpalm met zijn rechtervuist sloeg. ‘Maar jullie zult beiden omkomen op deze onbewoonde kust,’ zeide Yoosoof. ‘Dat zij zoo. Ik loop liever de kans van honger om te komen dan mede te gaan met slavenhandelaars. Bovendien geloof ik niet wat je zegt. Er moeten hier in de buurt verscheidene dorpen liggen, als ik me niet heel erg vergis.’ Yoosoof wachtte niet langer. Hij gaf een wenk aan Moosa, die onmiddellijk een strik om Harolds armen wierp en dien stijf dichttrok. Eenzelfde lot | |
[pagina 36]
| |
onderging Disco door een stevigen kerel, die achter hem stond. Bijna voor zij beseften wat er gebeurde, werden zij door een aantal mannen gegrepen. Het spreekt vanzelf, dat de twee vrijheidlievende Britten zich met alle kracht verzetten, maar het baatte hun niet tegen de overmacht en weldra waren zij stevig gebonden. Daarmede was Disco's tong niet gebonden, want hij bleef den schurken de noodige scheldwoorden toevoegen, tot Harold hem sterk aanried daarmede op te houden. ‘Als je er heelhuids af wilt komen,’ zeide hij, ‘moest je liever je mond houden.’ ‘Misschien heb je gelijk mijnheer,’ zeide Disco na even nagedacht te hebben, ‘maar het is niet makkelijk in de gegeven omstandigheden een slot op je mond te doen.’ De slavenhandelaars brachten de Engelschen den oever van de kreek af, waar de dhow vastgemeerd lag. In de duisternis hielden Harold en zijn metgezel die voor dezelfde dhow, maar dat was het geval niet. De boot, die zij het eerst gezien hadden, was hoogerop gebracht en haar plaats werd nu ingenomen door de dhow, waarin de gewonde en uitgeputte slaven gepakt waren, wier aankomst wij beschreven hebben. Het ruim van het kleine scheepje was heel donker, maar toch was er licht genoeg om de Engelschen in staat te stellen te vermoeden, dat de rijen zwarte voorwerpen daarin slaven waren. Als zij daaromtrent nog twijfel koesterden, dan werd die zeker dadelijk weggenomen door de lucht, die hun tegemoetkwam, toen zij daarlangs naar den achtersteven liepen. Uit het geheele optreden der slavenhandelaars bleek, dat zij niet bang waren voor ontdekking; zij praatten hardop, terwijl zij afstieten en weg- | |
[pagina 37]
| |
roeiden. Weldra waren zij uit de kreek en hoorde men het gedonder der branding. Met de grootste voorzichtigheid stuurden zij daardoorheen, want het kanaal was nauw en in de duisternis was bijna niet te zien waar het lag. Eindelijk werd het zeil geheschen en zette de boot koers in Noordoostelijke richting. Naarmate de nacht verliep, werd het briesje zachter en daar het grootste gedeelte der bemanning sliep, heerschte er diepe stilte aan boord, behalve dat er nu en dan een jammerlijke kreet als van een ziek kind of een krampachtige snik uit het ruim oprees. Harold en Disco zaten naast elkaar in den achtersteven met een gewapenden halfbloed aan iederen kant en Yoosoof voor hen. Hun gedachten waren druk genoeg bezig, maar zij spraken niet met elkaar. Ver in den nacht vielen zij beiden in een onrustige sluimering. Toen Harold wakker werd, begon het in het Oosten te dagen en was er voldoende licht om de voorwerpen flauw zichtbaar te maken. In den beginne herinnerde hij zich flauwtjes waar hij was, maar de pijn, die de touwen, waarmede hij gebonden was, hem veroorzaakten, frischten weldra zijn geheugen op. Toen hij in het ruim keek, werd hij aangegrepen door een diep medelijden met het schouwspel, dat hij daar zag. Yoosoof's Zwart Ivoor was niet van de beste qualiteit, maar er was heel veel, wat een oordeelkundig samenpakken noodig maakte. Zoovelen van zijn troep waren door het lijden onderweg waardeloos geworden als handelsartikel, dat de boot ze nauwelijks kon bevatten. Zij waren zittend op hun hurken samengepakt, ieder met de knieën dicht bij de kin en allen zoo dicht op en naast elkaar, dat zij niet konden opstaan of liggen. Mannen, vrouwen en kinderen zaten daar in die houding met een uitdrukking | |
[pagina 38]
| |
van onbeschrijfelijke radeloosheid en apathie op hun gezichten. De kinderen - en er waren er velen - lagen roerloos aan de ingeschrompelde borst van hun moeders. Zij waren inderdaad waardeloos als handelsartikel. De lange tocht en de wreede behandeling hadden hen tot geraamten gemaakt en velen hadden afschuwelijke wonden door de slavenketenen en de zweepslagen. Niemand wist beter dan Yoosoof, dat dit zijn ‘beschadigde kudde’ was - en hij wilde er nog zoo goed mogelijk gebruik van maken. De zon kwam in al haar schittering op en deed den met afschuw vervulden Engelschen het schouwspel nog duidelijker zien, maar een tijdlang spraken zij niet. De omstandigheden, waarin zij zich bevonden, schenen hen van hun spraak beroofd te hebben. De ochtend naderde en Yoosoof en zijn mannen namen een schraal ontbijt, maar Harold en Disco gaven zij niets. Daar dezen echter goed ‘gesoupeerd’ hadden, liet hun dit vrij onverschillig. Dit kon echter niet gezegd worden van de slaven. Zij hadden zes-en-dertig uur geleden hun laatste maal - wat ongekookte rijst met water - gehad en terwijl zij naar hun ontbijtende beulen keken, spraken hun uitpuillende oogen voldoende van hun lijden. Hadden zij behoord tot het onbeschadigde ‘have en goed’ van Yoosoof, dan zou hij hun, zoolang hij hen bezat, voldoende voedsel gegeven hebben, om hen ‘in conditie’ te houden; maar nu zij waren wat zij waren, waren een paar droppels water en enkele korrels ongekookte rijst volgens hem voldoende, om den hongerdood te voorkomen. ‘Hoe heb je het hart,’ zeide Harold tenslotte tegen Yoosoof, ‘die arme schepsels zoo wreed te behandelen?’ Yoosoof haalde zijn schouders op. | |
[pagina 39]
| |
‘Mijn vader heeft ze zoo behandeld; ik volg de voetstappen van mijn vader.’ ‘Maar heb je dan geen medelijden met hen? Weet je niet, dat zij evenals wij een hart en gevoelens hebben?’ ‘Neen, zij hebben geen gevoelens. Hard als steen. Zij geven niet om moeder of kind of man. Slechts bruten - vee.’ Harold walgde zoo van dit antwoord, dat hij zwijgen bleef. Tegen den middag, terwijl de dhow dicht langs de kust voer, kwam aan den horizont een schip in het gezicht. Binnen enkele minuten bleek, dat het een stoomschip was. Het werd natuurlijk door de slavenhandelaars even nauwkeurig gevolgd als door Harold en Disco, die dadelijk hoop kregen, dat het een Britsch oorlogschip zou blijken te zijn. Hadden zij geweten, dat Yoosoof dat ook innig hoopte, dan zouden zij zeer verbaasd geweest zijn; maar de sluwe Arabier liet het voorkomen alsof hij doodsbang was; en toen de Union Jack duidelijk zichtbaar was, werd zijn onrust nog grooter. ‘Yoosoof,’ zeide Harold ‘je plannen schijnen te mislukken.’ ‘Neen, zij mislukken nog niet,’ antwoordde de Arabier met een grimmig glimlachje. ‘Zeg eens, Yoosoof,’ vroeg Harold, gedreven door een sterke nieuwsgierigheid, ‘waarom heb je ons zoo gebonden meegenomen?’ ‘Ik jou meegenomen heb, omdat dat schip’ (wijzende op het oorlogsschip) ‘gisteren twee mijl van ons af dicht bij de stad van gouverneur Letotti lag. Wij niet wilden, dat jij hen over ons vertelde, daarom ik je meegenomen en stevig gebonden heb.’ ‘Ja, dat is duidelijk,’ antwoordde Harold, die nauwelijks in staat was een lach over de brutale | |
[pagina 40]
| |
onbeschaamdheid van den man te bedwingen. ‘Maar het schijnt, dat een ander het nieuws overgebracht heeft, zoodat je er per slot van rekening toch inloopt.’ ‘Misschien. We zullen zien,’ zeide de Arabier half gichelend. Den koers van de boot veranderend, bracht Yoosoof haar nu iets van de kust af, als om een vooruitstekende punt, die iets Noordelijker lag, om te zeilen. Dit trok blijkbaar de aandacht van het stoomschip - dat De Glimworm was - want het veranderde dadelijk zijn koers en liep naar de kust als om de dhow den weg af te snijden. Dit ziende, ging Yoosoof terug en zette koers naar de kust op een plek, waar de deining tot vlak bij het strand liep. Daardoor heen te varen scheen gelijk te staan met een zekeren ondergang; maar toch bleef de Arabier met op elkaar geklemde lippen zijn koers volgen. Yoosoof zag er precies uit als iemand, die liever zou sterven dan zich aan zijn vijand overgeven, en de Engelschen, die het gevaar volkomen beseften, begonnen zich onrustig te voelen, wat niet te verwonderen is, wanneer men bedenkt, dat zij gebonden waren, zoodat zij niet in staat zouden zijn iets te doen, wanneer de boot omsloeg. De Glimworm, was nu dicht genoeg bij, om zich door middel van de artillerie met de dhow te onderhouden. Weldra viel dan ook een kogel enkele meters van den achtersteven der boot. ‘Dat is een duidelijke wenk, mijn jongen; ik zou me maar overgeven,’ zeide Disco, die nauwelijks in staat was een uitdrukking van triomf te bedwingen. Yoosoof schonk niet de minste aandacht aan die opmerking, maar bleef op de kust aanhouden. ‘Je bent toch niet van plan de levens van die | |
[pagina 41]
| |
arme schepsels in zoo'n branding te wagen?’ zeide Harold angstig. ‘Zwak, uitgeput als zij zijn, is hun lot bezegeld, als we omslaan.’ Nog bleef de Arabier zwijgen en strak naar de branding kijken. Harold keek dezelfde richting uit en zag door de branding een nauw kanaal loopen. Hij was zeeman genoeg, om te begrijpen, dat alleen iemand, die in een dergelijke navigatie bedreven was daar heelhuids afkomen zou. ‘Ze strijken een boot,’ zeide Disco, wiens aandacht geheel in beslag genomen werd door de manoeuvres van De Glimworm. Weldra stiet de boot af van het schip, dat gedwongen was zijn vaart te verminderen, daar het anders mogelijk op het rif zou loopen. Weer werd een kanon afgeschoten en de kogel kwam recht voor de dhow terecht en joeg een kolom water hoog in de lucht. Nog hield Yoosoof op de branding aan, tot hij plotseling tot groote verbazing de boot voor den wind bracht. ‘Jij kan sturen,’ zeide hij barsch tegen Disco. ‘Allo, neem het roer en ga naar je schip; of als je dat liever wilt, naar de branding.’ Hij lachte woest, terwijl hij het zeide, en het volgende oogenblik sprong hij, gevolgd door zijn mannen, in zee. Sprakeloos van verbazing stond Disco op en sprong naar het roer. Hij kon natuurlijk zijn gebonden handen niet gebruiken, maar met een van zijn beenen ging het even goed. Hij liet de boot bijdraaien tot het zeil aan den anderen kant wind vatte, waarna hij over zijn schouders keek en de hoofden der Arabieren zag, die door het kanaal naar het strand zwommen. Na enkele minuten bereikten zij het, lieten een luiden uitdagenden gil hooren, liepen de struiken in en verdwenen. | |
[pagina 42]
| |
Inmiddels was de boot van De Glimworm dicht bij de dhow gekomen. ‘Draai bij,’ riep een tolk in het Arabisch. ‘Spreek je moers taal en ik zal je antwoorden,’ riep Disco. ‘Draai bij of ik zal je in den grond boren,’ schreeuwde Small, die het bevel voerde. ‘Daar ben ik juist mede bezig,’ antwoordde Disco. Een minuut later was de boot langszijde. ‘Springt aan boord en zorgt voor de zeilen, jongens; ik kan jullie niet langer helpen,’ zeide Disco. De uitnoodiging was onnoodig. Zoodra de twee booten elkaar aanraakten, zwermden de matrozen over boord en namen er bezit van. ‘Waar komen jullie vandaan?’ vroeg de luitenant met groote verbazing naar Harold en zijn metgezel kijkend. ‘We zijn Engelschen, zooals u ziet,’ antwoordde Harold, niet in staat een glimlach te onderdrukken. ‘We hebben schipbreuk geleden en zijn opgepakt door de bandieten, die u juist ontsnapt zijn.’ ‘Ik zie het - enfin, we hebben nu geen tijd om te praten. Snijd ze los, Jackson, en zet de zeilen vast.’ Enkele minuten later lag de dhow bij De Glimworm en werden onze helden met de slaven vlug overgebracht aan boord van het oorlogsschip, waar Harold rapport uitbracht aan kapitein Romer. Zooals reeds gezegd, waren er op De Glimworm een aantal slaven, die van verschillende dhows gered waren. Deze nieuwe troep maakte het absoluut noodzakelijk naar de dichtstbijzijnde haven te gaan, om ze aan land te zetten. Dus zette kapitein Romer koers naar de Seychellen. Ook een ander oorlogsschip moest tegelijkertijd naar Aden, om geredde slaven aan land | |
[pagina 43]
| |
te brengen, zoodat er bijna geen kruisers op zee waren. De Arabieren maakten van deze gelegenheid gebruik en een stroom van dhows en grootere schepen, vol geladen met slaven, vloeide uit de talrijke kreken en havens langs de Afrikaansche Oostkust. Daartoe behoorden ook de vier groote dhows van onzen vriend Yoosoof. Nadat hij, zooals we gezien hebben, een gedeelte van zijn ‘have en goed’, dat beschadigd en onverkoopbaar was, opgeofferd had, om vrij baan te krijgen, zeilde hij in Noordelijke richting, terwijl hij verscheidene havens aandeed, waarin hij zijn levende lading aanvulde, en ging dan naar zijn plaats van bestemming met duizenden zonen en dochteren van Afrika in den bloei van hun leven. In het binnenland kostte iedere man hem ongeveer vier el katoen ter waarde van enkele stuivers; iedere vrouw drie en ieder kind twee el, en in gevallen, waarin hij ze stal, kostten ze hem natuurlijk niets. Op de kust verkocht hij ze van f 100 tot f 150 en in Arabië van f 250 tot f 500Ga naar voetnoot1). We noemen deze cijfers om te laten zien welk een groote verleiding er voor Yoosoof bestond om veel risico te loopen bij het drijven van dezen winstgevenden en vervloekten handel. |
|