Yang. Jaargang 43
(2007)– [tijdschrift] Yang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 443]
| |
~ Die ochtend in de boekhandel
| |
[pagina 444]
| |
[pagina 445]
| |
Christophe van der Vorst
| |
[pagina 446]
| |
hedendaagse al te steriele geschiedschrijving die nog steeds kabbelt op de slaapverwekkende golven van de hermeneutiek. Het resultaat van deze lamme praktijk is feitenfetisjisme en een voor de discipline dodelijke saaiheid. Tegelijkertijd stelt hij het zelfbewustzijn in vraag van de geschiedschrijvers die beweren tot de avant-garde van het vak te behoren. Hun cultus van het nieuwe is in zijn ogen al te vaak een cultus van het onbelangrijke. Ter inspiratie raadt hij alle historici de lectuur aan van enkele vergeten ‘dichters van de geschiedenis’: Guicciardini, Tocqueville, Michelet, Burckhardt en Huizinga. (254) Volgens Ankersmit zijn zij er als geen anderen in geslaagd hun ervaringen van de historische werkelijkheid een duurzame stem te verlenen door op een eigengereide manier met de taal te experimenteren. Kortom, het is tijd om de moderne scholastiek tussen haakjes te plaatsen en onbemiddeld de memorabele geschiedschrijving van weleer tot zich te nemen. Om zijn lezers daarvan te overtuigen gooit Ankersmit werkelijk alle kaarten op tafel. Daarbij is hij helemaal niet te beroerd om ook veel van zichzelf prijs te geven. In zijn ogen verdient de historische traditie alle aandacht want waar de traditie het sterkst is, is de werkelijke vernieuwing nabij. Il faut reculer pour mieux sauter. | |
Voorbij waar en onwaarDe sublieme historische ervaring kan gelezen worden als een terugkeer met de bedoeling verder te springen.Ga naar eind3 Het uitgangspunt van dit indrukwekkende maar bij momenten ook drieste boek zijn Ankersmits vroegere inzichten in de relatie tussen de historische tekst en het verleden. Daartoe moet de lezer een stap maken naar de grote filosofische debatten uit de twintigste eeuw. De agenda van onder meer Wittgenstein, Quine, Strawson en Davidson bestond uit vaststellen hoe de taal in de wereld verankerd is en - geïnspireerd op de Kantiaanse epistemologie - aan welke criteria het taalgebruik moet voldoen om waar te zijn. Bij hun analyses beperkten deze filosofen zich veelal tot het niveau van de enkelvoudige zin. Het is de verdienste van Ankersmit dat hij deze strategie eertijds in vraag stelde en hun analyses naar het niveau van de tekst heeft geëxtrapoleerd. In het denken van de twintigste-eeuwse (taal)filosofen schuilde dezelfde redeneringsfout als in het logisch atomisme van Descartes en Hobbes. Deze vroegmoderne filosofen gingen ervan uit dat problemen steeds in een dubbele beweging op te lossen zijn. Eerst ontleedt de onderzoeker een complex probleem in deelproblemen, waarvoor hij afzonderlijke oplossingen zoekt, om daarna met de verscheidene deeloplossingen het bovenliggende probleem aan te pakken. In Narrative Logic (1983) toonde Ankersmit met keiharde logica aan dat deze methodologie zich niet laat operationaliseren in de tekststudie want een tekst is veel meer dan de som van alle zinnen.Ga naar eind4 In De sublieme historische ervaring komt hij tot eenzelfde conclusie over deel-geheelverhoudingen maar deze keer heeft ze betrekking op de analyse van de historische ervaring. Volgens Ankersmit laat zo'n ervaring zich alleen met een holistisch model | |
[pagina 447]
| |
door de rede benaderen. Om deze stelling kracht bij te zetten brengt hij op een uiterst meeslepende wijze verslag uit van zijn ervaringen bij het lezen van de geschiedenissen van Johan Huizinga, Joseph von Eichendorff en Walter Benjamin. Zij hielden zich alle drie intensief bezig met het effect van het verleden op het historisch bepaalde individu, Ankersmits hoofdbekommernis in De sublieme historische ervaring. Zoals gezegd is het Ankersmit vooral om geschiedschrijving te doen. Historische teksten hebben de eigenschap dat ze iets aanwezig maken wat bij uitstek afwezig is - het verleden. Dat verklaart waarom hij representatieleer als de hoeksteen van zijn oeuvre beschouwt. De zijsprongetjes die hij nu en dan naar de schilderkunst maakt, heten daarbij welkom ter afwisseling van de soms moeilijker verteerbare theoretische reflecties. De analogie loopt bijvoorbeeld als volgt. Kijken we naar een schilderij van Lucebert dat een cavalerist te paard toont.Ga naar eind5 De zin ‘De cavalerist zit te paard’ kan in de werkelijkheid gemakkelijk op zijn waarheidsgehalte worden getaxeerd. Er is een component die verwijst (‘de cavalerist’) en een component dat een eigenschap meedeelt (‘zit te paard’). In het schilderij van Lucebert en in een willekeurig historische tekst, stelt Ankersmit, ontbreken beide componenten. Nu kun je inbrengen dat we makkelijk een historische tekst kunnen schrijven die louter uit eenvoudige, controleerbare uitspraken bestaat in de trant van ‘Op de vooravond van de Franse Revolutie bestond de Franse marechaussee uit 3382 cavaleristen’.Ga naar eind6 Beide delen lijken hier aanwezig. Ankersmit zal antwoorden dat het hem niet om zulke teksten - in feite veredelde opsommingen - te doen is. Meer nog, het voorgaande vormt voor hem de essentie van het onderscheid tussen historisch onderzoek en geschiedschrijving. Terwijl het historisch onderzoek de geschiedkundige feiten beschrijft, representeert de geschiedschrijving die. En dat onderscheid tussen ‘beschrijven’ en ‘representeren’ verklaart waarom het ene kan worden gefalsifieerd en waarom in het andere geval het onderscheid waar of fout niet van toepassing is. Ankersmit wil zich dus niet mengen in methodologische debatten over de ‘Geschichtsforschung’. Zijn geschiedtheorie beperkt zich tot, of begint pas bij, de ‘Geschichtsschreibung’. Hijzelf geeft te kennen dat dit alles niet zo nieuw is want de Duitse negentiende-eeuwse historici hanteerden die tweedeling al. De meerwaarde van zijn denken over geschiedenis, zoals de titel van een van zijn boeken luidt, is het detailonderzoek van het continuüm gaande van adequate naar inadequate representaties van historische feiten.Ga naar eind7 De geschiedfilosofie zoals ze Ankersmit voor de geest staat, houdt zich dus bezig met een diepgaande reflectie op historische interpretatie (zoals Hayden White, Hans Kellner en Dominique LaCapra). Wie zich met de boeken van Ankersmit vertrouwd maakt, krijgt een helder beeld van wat hij onder een goede historische tekst verstaat. Maar de methode die geschiedschrijver moet hanteren om tot zo een kwaliteitsvolle geschiedenis te komen, biedt hij niet zomaar kant en klaar aan. Ankersmit roept de geschiedschrijvers op tot dapperheid. De beste geschiedenis is in | |
[pagina 448]
| |
zijn ogen de meest onwaarschijnlijke, dat wil zeggen, het historisch verhaal dat zich het verst waagt zonder weerlegd te worden door historisch onderzoek uit het verleden en in de toekomst. Alles samengenomen lijkt het dus om een berekend risico te gaan. In De sublieme historische ervaring zoekt Ankersmit het ijsgladde domein van de individuele ervaring op en brengt zodoende zijn eigen boodschap van moed in praktijk. We lezen: ‘De weloverwogen opinies over het verleden zijn zo voorspelbaar, omdat ze bepaald worden door wat wel of niet mogelijk is binnen de stand van het vak op zeker moment - en we weten hoe vervelend of oninteressant de geschiedschrijving hierdoor juist kan zijn. De strikt persoonlijke reacties op een kunstwerk of een deel van het verleden kunnen evenwel “iets” openbaren, waarvan niemand zich eerder bewust was, en kunnen onze relatie tot een kunstwerk of een deel van het verleden opnieuw definiëren.’ (312) Het boek beveelt geschiedschrijvers aan hun historische ervaring serieuzer te nemen. Maar omdat elke ervaring oncontroleerbaar is - je kan haar niet zomaar oproepen en zij kan ook niet op anderen worden overgedragen - schrijft Ankersmit een erg doorknede en fascinerende apologie van wat hij zelf ‘het meest proletarische onder de filosofische begrippen’ noemt. (25) Hij kan daarbij bogen op zijn uitgebreide kennis van de wetenschappen en de kunsten. Van deze eruditie laat hij zijn lezers gul meegenieten. Omwille van zijn uitgebreide theoretische overdenkingen van de wetenschappen en kunsten - in De sublieme historische ervaring paradoxaal genoeg geëvolueerd tot een overtuigende theorie tegen de theorie - kreeg Ankersmits werk destijds wel eens het label wijdlopig opgekleefd. Ten onrechte want zijn oeuvre moet juist gelezen worden als variaties op het ene thema dat hem obsessief bezighoudt: hoe verhouden we ons tegenover het verleden. Dat daarbij herhaling optreedt is ontegensprekelijk waar. Maar ze is functioneel. Elk perspectief tegenover de verhouding verleden - heden, het zuiver historische, filosofische, esthetische of politieke, levert vernieuwende inzichten op over het probleem. In De sublieme historische ervaring vindt er bovendien een bijzonder geslaagde versmelting plaats tussen zijn theorie en eigen leespraktijk. Illustratief is de manier waarop Ankersmit Huizinga's Herfsttij der middeleeuwen representeert, dat wil zeggen binnen zijn oorspronkelijke context herstelt door het te verbinden met de toen vigerende literair-romantische opvattingen van de Tachtigers, maar tegelijk ook decontextualiseert door de relevantie ervan voor de hedendaagse geschiedschrijvers aan te tonen. Huizinga kan gezien worden als een vroege voorloper van de moderne mentaliteitsgeschiedenis en zijn Herfsttij is zoals bekend de weergave van een heel directe ervaring van een stukje verleden. Ankersmit prijst in Herfsttij vooral het taalgebruik dat voor de lezer als een zesde zintuig kan dienen om in contact te treden met datzelfde verleden. Het is dit openstaan voor de ervaring en dit experimenteren met de taal dat | |
[pagina 449]
| |
Ankersmit de historici ten voorbeeld wil stellen. | |
Action réhabilitation de l'expérience - la partie RortyEnigszins veralgemenend zouden we kunnen zeggen dat ‘reculer’ de alfa van de moderne westerse wetenschappen is. Met een verwijzing naar Foucault duidt Ankersmit dit fenomeen met een term die oorspronkelijk uit de westerse theologie stamt: anachôrêsis. Dit is de terugtrekking uit de wereld op een innerlijk cognitief eiland vanwaar de mens over de betrouwbaarheid van de ervaringsgegevens kan oordelen. De Florentijn Francesco Guicciardini koos in de zestiende eeuw al voor zo'n vorm van terugtreden uit de realiteit. Hij vond dat een politicus verantwoording diende af te leggen ten aanzien van de wereld en niet ten aanzien van God. Om grip te krijgen op de politieke werkelijkheid zag hij de noodzaak in van afstand ten opzichte van het dagelijkse gebeuren. Maar dat was niet alles. Guicciardini schreef ook als eerste met de nodige kritische afstand over de historische realiteit. De geschiedschrijving vond in deze renaissanceauteur haar eerste vertegenwoordiger van een transcendentaal zelf. Pas een eeuw later werd het nut van de anachôrêsis voor de exacte wetenschappen geformuleerd. In een brief uit 1634 vatte René Descartes zonder het wel te beseffen de nieuwe wetenschappelijke methode samen met zijn bekende motto ‘bene vixit, bene qui latuit’, ‘hij heeft goed geleefd die zichzelf wist te verschuilen’Ga naar eind8. In de geschiedschrijving (Guicciardini) voltrok de terugtrekking uit de werkelijkheid zich dus eerder dan in de exacte wetenschappen (Descartes). Maar het was vooral in het laatst genoemde domein van het menselijk bedrijf dat de grote successen zich langzaam aan begonnen op te stapelen. Als gevolg kwamen de exacte wetenschappen model te staan voor de ideale relatie tussen taal en werkelijkheid. Het betekende tegelijk dat de directe ervaring van de werkelijkheid het label van sujet suspecte kreeg. De vraag naar betrouwbare wetenschappelijke kennis kwam ook in de filosofie steeds meer op de voorgrond zodat de epistemologie na verloop van tijd alleen nog de eigenschappen van een sciëntisme vertoonde dat de ruimte tussen subject en object zo klein mogelijk wilde maken ten koste van de tussengelegen ervaring. Het is tegen deze achtergrond dat Ankersmit het werk van Richard Rorty introduceert. In zijn Philosophy and the Mirror of Nature viel Rorty de gehele kentheoretische traditie aan die zich sinds Descartes, Bacon, Locke, Hume en Kant had ontwikkeld. Ankersmit prijst hem hiervoor al geeft hij meteen te kennen dat Rorty niet ver genoeg is gegaan - of zelfs is teruggekeerd. De eerste stap was nochtans veelbelovend. Rorty nam de kentheoretische klem weg die subject en object, taal en werkelijkheid aan elkaar geschroefd hield. Hierdoor ontstond de mogelijkheid tot verschillende relaties tussen taal en werkelijkheid. Rorty's opzet zou volgens Ankersmit een genuanceerder beeld hebben opgeleverd van de rol van de ervaring in de exacte wetenschappen en in de | |
[pagina 450]
| |
humaniora (literatuur, kunst, ethiek) mocht hij uiteindelijk dit ambitieuze project niet hebben gekortwiekt door in navolging van Donald Davidson opnieuw voor een causaal model te kiezen in de relatie taal - werkelijkheid. ‘Language goes all the way down’, schreef Rorty, terwijl Ankersmit juist wil aantonen dat er een ervaring mogelijk is vóór de taal. Nadat Rorty's denken als mogelijk alternatief voor de kentheorie heeft afgedaan, richt Ankersmit zijn pijlen op ‘al die vaak even nutteloze als omslachtige producten van de transcendentalistische bureaucratie, zoals de hermeneutiek, de semiotiek, het structuralisme, het poststructuralisme, de tropologie, het deconstructivisme, het tekstualisme, het contextualisme en wat dies meer zij’. (100) Zijn oordeel over deze theoretische nakomelingen van het hedendaags verlicht rationalisme is even hard als genuanceerd. Hij waarschuwt uitdrukkelijk voor de manipulatieve kantjes van deze schema's maar erkent tegelijkertijd hun merites. We mogen Ankersmits stelling dus niet tot een unilaterale aanval op de twintigste-eeuwse theorie reduceren. Wel wil hij gezegd hebben dat een goede hermeneutiek het gevolg is van goede interpretaties van historische feiten en teksten, en zeker niet omgekeerd. Enkel de praktijk, bijvoorbeeld het lezen van historische teksten, leidt zijns inziens tot nuttige theorie. Middels een historische analyse toont Ankersmit aan dat één van de belangrijkste bronnen van het moderne wantrouwen jegens de persoonlijke ervaring precies schuilgaat in een kentering in de tekstinterpretatie. Terwijl voor de zestiende-eeuwse humanisten lezen nog een onderdompeling in de tekst betekende, werd vanaf de opkomst van het protestantisme de traditie als bron van interpretatieve waarheid verworpen, werd de lezer naar de positie van een transcendentaal ego verbannen (anachôrêsis) en kreeg de betekenis van de tekst het statuut van een onbereikbaar idee. Het gevolg was een opeenvolging van epistemologische rasters die telkens opnieuw tekort schoten. Wil de lezer zichzelf van deze a-prioristische interpretatieschema's bevrijden, dan moet hij zich realiseren dat elke tekst slechts een representatie is van de werkelijkheid, aldus Ankersmit. Dit geldt ook voor de historicus. Want wat is het verleden meer dan een mentale of sociale voorstelling van een wereld die als verleden wordt ervaren? De voorlopige conclusie van Ankersmit klinkt oneigentijds ondanks de recente ontwikkelingen op het vlak van de cultural history en van de literatuurwetenschappelijke benadering van de geschiedfilosofie: koester een diep vertrouwen in je eigen subjectiviteit. | |
Nader tot Gadamer, and beyond‘O Voltaire! O humaniteit! O stompzinnigheid! Met de “waarheid”, met het zoeken naar de waarheid is het vreemd gesteld; en als de mens dat op een menselijke manier doet - “il ne cherche le vrai que pour faire le bien” - wed ik dat hij niets vindt!’Ga naar eind9 In weinig bedekte termen geeft Nietzsche de volgende raad aan de geschiedkundige. Mocht de historicus al zo gek zijn om iets als een waarheid te betrachten, dan kan | |
[pagina 451]
| |
dat enkel lukken op een bovenmenselijke manier door zich buiten de tijd te positioneren en met een ahistorisch perspectief de geschiedenis te becommentariëren. Nietzsche was geen epistemoloog maar had duidelijk wel transcendentalistische ambities. Het ene deelde hij niet, het andere wel, met de Duitse historisten van de negentiende eeuw, zoals een Leopold von Ranke, bekend om zijn ‘bloß sagen, wie es eigentlich gewesen [ist]’. Ranke, duidelijk erop uit om de historische waarheid te onthullen, historiseerde tijdens zijn carrière werkelijk alles, met uitzondering van zichzelf. Het gevolg was dat het transcendentale subject in zijn geschiedtheorie overeind bleef, net als bij Nietzsche. Het is pas Hans-Georg Gadamer die zich een consequenter historist dan Ranke zelf toonde door niet alleen het verleden maar ook de historicus te historiseren. Zijn opus magnum, Wahrheit und Methode, biedt daarom de ruimste ankerplaats voor De sublieme historische ervaring, dat een paal en perk wil stellen aan het cryptotranscendentalisme. Maar het werk is om een nog fundamenteler reden van belang voor Ankersmit. ‘Gadamer trok uit zijn radicale historisme de veel belangrijker conclusie, dat we over historici en hun publicaties überhaupt niet moeten spreken in epistemologische maar in ontologische termen. (...) Historicus (subject) en verleden (object) hebben dezelfde ontologische status, en de historicus moet zich niet positioneren op een of ander transcendentaal platform buiten of voorbij dit door subject en object gedeelde ontologische domein.’ (208) Maar Ankersmit laat het hier niet bij. Zoals Gadamer de negentiende-eeuwse historisten passeerde, heeft ook Ankersmit nood aan een vadermoord. Het is uitgerekend Gadamer die de rol van de vader op zich kan nemen. Het is volgens Ankersmit tijd geworden om diens nalatenschap tot in haar laatste consequenties door te denken en zodoende de kentheorie in de geschiedfilosofie volledig te verwerpen. Langs ondermeer Hegel, Dilthey en Dewey om, beschrijft Ankersmit hoe Gadamers opzet finaal stukloopt op zijn beroemde notie van de Wirkungsgeschichte. Enerzijds bevestigt dit begrip de historiciteit van alle verstaan en alle historische ervaring, anderzijds is ze zelf een transhistorische categorie. Omdat Gadamer zijn hermeneutiek de gestalte van een historische ervaring gaf met de kenmerken van een dialectisch proces dat zich tussen een subject en een object afspeelt, haalde hij de epistemologie via de voordeur toch weer binnen. Gadamer meende nu eenmaal dat zijn hermeneutiek na verloop van tijd tot een verbeterde kennis van het verleden kon leiden, en dat via de ervaring die fundamenteel door de taal gestructureerd is. Ankersmit daarentegen ziet de mogelijkheid van een waardevol historisch besef zonder epistemologische pretenties door te stellen dat er een ervaring mogelijk is zonder subject van ervaring. Het subject wordt tijdelijk aan de kant gezet en de ervaring zelf wordt begrepen in termen van stemmingen en gevoelens die ons overvallen. Van de historische ervaring hebben we dus geen kennis, we zijn ze gewoonweg. Bovendien is ze woordeloos: ze komt vóór de taal. Dat alles heeft ze met de esthetische ervaring gemeen. Volgens Ankersmit is het | |
[pagina 452]
| |
probleem van de historische ervaring - hoe verkrijgen we de talige pendant ervan? - niet echt een probleem, of beter gezegd, is het een probleem dat zich pas na de eigenlijke ervaring stelt. En net hierin ziet hij de grootste uitdaging voor de historicus die oog in oog staat met de historische ervaring, namelijk haar een stem verschaffen, haar laten spreken, zonder de ervaring tot dienares van de waarheid te maken. Ankersmit parafraseert Nietzsche: de taal is als een gevangenis maar dan wel een die we aangenaam kunnen maken. ‘De sublieme ervaring heerst souverein in haar eigen territoir en is niet onderhorig aan de epistemologische wetgeving van de waarheid (de ervaring is dit wél in de meer triviale vorm van het wetenschappelijk experiment). Het is daarom onzinnig om te vragen naar “de waarheid van de (sublieme) ervaring” of naar wat de historische ervaring (on)geldig zou kunnen of moeten maken.’ (252) Met deze voorstelling van zaken komt Ankersmit dicht in de buurt van de romantiek en in die zin is De sublieme historische ervaring inderdaad een reculer, aangezien het boek vertrekt vanuit het theoretische denken van de (eenen)twintigste eeuw. | |
Het sublieme en het traumaIn De sublieme historische ervaring wandelt Ankersmit met zichtbaar genoegen door het verleden van de geschiedschrijving. Het boek is een heugelijke ode aan het lezen. Ankersmits hart zingt vooral als hij met nostalgie terugdenkt aan zijn eigen lectuur van Goethe, Eichendorff, Burckhardt en Benjamin. De herinneringen die het schrijven en denken van deze vermaarde geschiedkundigen bij hem oproepen, vormen de scherven van wat zich misschien ooit tot een geschiedenis van de historische ervaring laat samenvoegen. Wat hun historische ervaringen met elkaar verbindt, is niet alleen de intensiteit maar eigenaardig genoeg ook de oppervlakkigheid. Het zijn volgens Ankersmit ervaringen die kunnen worden vergeleken met de kus van Romeo en Julia. Hoewel intiem verbonden met hun historische ervaring, kwam de identiteit van de historici net niet in het gedrang. Zonder pauzes en schijnbaar naadloos verhuist Ankersmit van het ene historische verhaal naar het andere om ze vervolgens onder te brengen in zijn eigen overkoepelende verhaal. De sublieme historische ervaring ontvouwt zich geleidelijk tot een fascinerende bibliotheek van interpretaties van enkele mijlpalen uit de geschiedschrijving. Maar dat is niet alles. Heel uitzonderlijk, schrijft Ankersmit, kan de historische ervaring de gedaante aannemen van een collectief gebeuren. Als voorbeelden geeft hij onder meer de overgang van de middeleeuwen naar de renaissance, de Franse revolutie en de industriële revolutie. Bij zulke breukervaringen treedt de beschaving op als één historisch subject. Het sublieme dient zich aan en dat heeft volgens Ankersmit onoverzienbare gevolgen. Wat bij de individuele historische ervaring nog extase en epifanie heet, neemt bij een sublieme historische ervaring de vorm aan van een gemeenschappelijk litteken. De majeur van het optimis- | |
[pagina 453]
| |
me in het begin van het boek moet nu plaatsmaken voor de mineur van het pessimisme. Worden wat men niet langer is en zich bewust zijn van dat onvermijdelijk lot, dat is kort gezegd een sublieme historische ervaring. Zich geplaatst zien voor een culturele zelfmoord en gedwongen worden de oude identiteit definitief voor een nieuwe af te leggen, het is het traumatische karakter dat elke revolutie toch ten dele in zich draagt. Het maakt Ankersmit zwaarmoedig want hij leeft het meest mee met de conservatief. Precies in zijn verdriet acht hij de conservatief groots want hij is bereid de revolutie in haar volheid te aanvaarden. Nog meer dan de reactionair en de revolutionair volhardt hij in de confrontatie met het reële. De conservatief ziet vaak nog voor de revolutie de noodzaak ervan in en beseft het immense verlies dat daarmee gepaard zal gaan. Terwijl de reactionair er nog van overtuigd is dat de klok kan worden teruggedraaid, erkent de conservatief de onoverbrugbare kloof tussen heden en verleden. De reactionair kan dus nog verlangen om te zijn; het verlangen van de conservatief is louter een verlangen om te weten. En het is juist deze honger naar historische kennis die de conservatief zo kwetsbaar maakt. Als enige kampt hij met een onafsluitbaar trauma, want hoe meer kennis hij van het verleden verzamelt, hoe meer hij inziet dat het verleden verder van hem komt te staan. Hierin volharden door de spanning tussen het heden en het verleden op te zoeken, dat is het kernmerk van de hardleerse historicus die Ankersmit in Georg Hegel prijst. In zijn analyse van het conflict tussen Socrates en de Atheense staat, slaagde de Duitse filosoof erin de antithese tussen de historisten en Nietzsche te overstijgen door te bewijzen dat zowel de identiteit als het vergeten constitutief zijn voor de mens. In de ogen van Ankersmit moet de historicus bereid blijven deze pijnervaring op te zoeken want alleen in het menselijk leed vindt de historicus de sublieme effecten van de tijd. Volgens Ankersmit hebben het sublieme en het trauma veel met elkaar gemeen maar niet alles. In beide gevallen gaat het om een transgressie van de gewone werkelijkheidservaring. Wat ons toevalt, ondergaan we tegelijk heel erg direct als indirect. Voor een moment vallen onze cognitieve categorieën uit waardoor we het gebeuren onbemiddeld beleven (associatie) en tegelijkertijd hebben we als het ware het gevoel dat de ervaring iemand anders overkomt (dissociatie). In de sublieme historische ervaring vallen dus beide bewegingen samen en dat is noodzakelijk wil men met het verleden in het reine komen en zijn nieuwe identiteit aanvaarden voor wat ze is. Op zo'n moment realiseren we ons ook dat onze vroegere ervaringen slechts representaties van de werkelijkheid waren. Het vervelende voor de mens echter is dat zelfs een nieuwe identiteit niet kan verhinderen de werkelijkheid door de bril van de representatie te zien. Wat we dus hooguit kunnen ervaren is dat onze ervaring van de werkelijkheid steeds door een scherm van de representatie plaatsvindt. En zo lijkt Ankersmit te zijn teruggekomen bij wat hij in een van zijn boeken de navel van de | |
[pagina 454]
| |
geschiedenis noemde, naar Freuds ‘Nabel des Traums’.Ga naar eind10 Net wanneer we het gevoel hebben dat de betekenis van de droom of de ervaring zich zal openbaren, staan we oog in oog met het onbekende. Wat rest is het kortstondige besef van het interpreteren zelf. Wie dichter bij de navel wil komen, raakt juist verder verwijderd van het juste milieu van de betekenis. | |
Juste au milieu‘Een geschiedbeoefening die de waarheid als leidraad neemt is als de sovjet-economie die door economische planning orde wil scheppen - met als paradoxaal resultaat dat meer planning steeds meer wanorde tot gevolg heeft. Hetzelfde gebeurt in een geschiedbeoefening met een exclusieve nadruk op de waarheid: het vak is dan tot machteloosheid en irrelevantie gedoemd. In de economie moeten we altijd op zoek naar het juste milieu tussen planning en vrijheid. En dit geldt eveneens voor de geschiedbeoefening: ze heeft tot doel het juste milieu te vinden tussen waarheid en ervaring.’ (346) Ankersmit ziet de historische ervaring als de logische uitkomst van de laatste anderhalve eeuw geschiedbeoefening waarin achtereenvolgens de klemtoon lag op de fixering van het historisch object (door de Rankeanen) en het historisch subject (middels de theorie). De analogie die hij hier maakt met de politieke inspraak in de economie komt allesbehalve uit de lucht vallen. Zo schreef hij in Narrative Logic: ‘What we decide to say on reality largely determines how we wish to act on it.’Ga naar eind11 Dat Ankersmit interesse heeft in de politieke werkelijkheid, blijkt ook uit zijn curatorschap in de Teldersstichting, een denktank die zich over maatschappelijke vraagstukken buigt met liberale beginselen als uitgangspunt. Met een ‘death of ideology’ in gedachten en een vleugje nostalgie naar Paars, sprak hij zich ooit uit voor een intensieve samenwerking tussen de vvd en de pvda.Ga naar eind12 Dat het echter niet zo snel tot een mariage de deux couleurs zal komen, wijt hij aan kortademigheid van de Nederlandse socialisten. Wanneer het op de grote vraagstukken aankomt zoals overheidsuitgaven, herstructurering van de verzorgingsstaat en de integratiethematiek reikt de blik van de liberalen verder in de toekomst, aldus Ankersmit. Hetzelfde verwijt aan toekomstvisie stuurde hij overigens ook aan het adres van de neoliberale fractie binnen de blauwe familie.Ga naar eind13 Volgens Ankersmit is het zorgwekkend dat we tegenwoordig geneigd zijn de man van de wetenschap en niet de ambachtsman aan de politicus als voorbeeld te stellen. De politiek raakte met haar statistieken, opinieonderzoeken en econometrie gedissocieerd van de burger. En hoewel hier een conservatief-romantische retoriek doorklinkt, komt hij dicht in de buurt bij bedenkingen die Joost Zwagerman recentelijk maakte in De schaamte voor links. Ook Zwagerman roept op tot moed, zij het dat zijn appel tot langetermijnvisie gericht is aan links.Ga naar eind14 Hij erkent dat het motto van het kabinet Balkenende 4 ‘Samen werken, Samen leven’ best niet op zijn esthetiek wordt beoordeeld maar hij kan het niet anders zien dan een sociaal en progressief beginsel. Zijn oplossing vraagt | |
[pagina 455]
| |
om een grootse geste vanwege de pvda, sp en groen links. Deze partijen moeten naar een fusie streven gericht op ‘een brede omhelzing van uiteenlopende bevolkingsgroepen die zich kunnen vinden in een nieuw geformuleerd en gedeeld ideaal waarin eigen identiteiten en een gevoel van nationale eenheid verstrengeld zijn met een open oog en oor voor de wereld buiten de onze’.Ga naar eind15 En hoe klinkt het ondertussen in Vlaanderen? Na een periode van desoriëntatie lijkt links zich te bezinnen, dat wil zeggen, de schaamte wordt stilaan zichtbaar op de wangen. Maar een ernstig debat over de thema's onderwijs, multicultuur en ethiek lijkt nog niet op gang te komen, getuige het rapport Janssens, en dat valt alleen maar te betreuren. Misschien kan de sp.a iets leren uit De sublieme historische ervaring. Misschien moet zij zoals Ankersmit op zoek gaan naar een nieuw juste milieu tussen stabiliteit (associatie) en vrijheid (dissociatie)? Mij lijkt dat alvast een goed aanknopingspunt. Het is tijd om lessen uit de ervaring van het verleden te trekken. Il faut sentir pour mieux penser. |
|